De website van Arie Tromp

themapreken over de liturgie

Geloofsbelijdenis

Mattheüs 10:27-33; Romeinen 10:9-13; 1 Johannes 4:1-6

Het laatst gehouden op 29 februari 2004 te Hattem

Gemeente des Heren,

Credo. Ik geloof. Geweldig toch om dat te mogen zeggen? Ook wel eens griezelig om het te durven zeggen. Want soms zeg je het van harte, vol overtuiging, dankbaar en blij, maar soms zeg je het ook met vragen, twijfels, aanvechtingen. Maar wees eens eerlijk? God is het ondanks alles toch waard, dat we Hem eren met onze geloofsbelijdenis? Helemaal voor zijn aangezicht in zijn huis hier in de kerk? En Hij wil er nog prachtige beloftes aan verbinden ook. Ik denk aan psalm 5 in de nieuwe berijming: Maar die uw lieve naam belijden, vinden een schuilplaats aan uw hart: zij zullen vrij van zorg en smart juichende zich in U verblijden te allen tijde.

Het is al lang geleden dat de belijdenis van het geloof in de kerkdienst terechtkwam. Maar het gebeurt dan niet direct in elke dienst. Het gebeurt zelfs maar één keer per jaar. In de paasnacht. Als degenen, die zich als bekeerlingen hadden aangemeld en een tijdje catechisatie hebben ontvangen, plechtig de stap maken vanuit het heidendom naar de christelijke kerk. Daarbij worden hun drie vragen gesteld. Of ze geloven in God, de Vader, de Schepper. In God, de Zoon, de Here Jezus. En in God de Heilige Geest. En alle drie de vragen beantwoorden ze met: credo. Ja, ik geloof. Later spreken ze de woorden zelf uit. Ik geloof in God de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. In de loop der tijden wordt er het een en ander aan toegevoegd. Tot het de vorm heeft gekregen van de 12 artikelen, zoals wij die nu kennen. De apostolische geloofsbelijdenis. En na hun belijdenis worden de nieuwe leden gedoopt als teken van de vergeving van de zonden en het nieuwe leven, dat ze hebben ontvangen en ook als teken van inlijving in de christelijke kerk. Vervolgens mogen ze voor het eerst aan de viering van het Heilig Avondmaal deelnemen. Ook als er kinderen worden gedoopt, wordt de geloofsbelijdenis uitgesproken, en wel door doopgetuigen, ouders of anderen. De twaalf artikelen zijn dus duidelijk van oorsprong een doopbelijdenis. Vreemd, dat ze in veel gemeentes zelden of nooit in een doopdienst klinken. Zou dat niet moeten veranderen?

Omstreeks het jaar 1000 krijgt het uitspreken van de geloofsbelijdenis een vaste plaats in elke kerkdienst. Voordat het avondmaal, de mis, wordt gehouden, belijden de gemeenteleden als het ware opnieuw hun geloof, bevestigen ze hun eens afgelegde geloofsbelijdenis, die hun toen toegang tot die mis gegeven had. Zo vormt deze geloofsbelijdenis - in deftige liturgische taal het credo - in de eredienst als het ware de overgang tussen de dienst van het Woord en de dienst aan de Tafel. En het is nog steeds zo in de rooms-katholieke eredienst.

Ook in de begintijd van de hervorming komt daar geen verandering in. De mis wordt wel gezuiverd van roomse smetten, wordt zo weer avondmaal, maar dat avondmaal viert men veel vaker dan wij nu en wordt steeds voorafgegaan door een plechtige gezamenlijke geloofsbelijdenis. We vinden dat bijvoorbeeld in de Straatsburgse liturgie van Calvijn. En daarom vind je in het dienstboek van de kerk geen enkele orde van dienst voor de viering van het Heilig Avondmaal, waar de geloofsbelijdenis niet in voorkomt. Het wordt om des tijds wille soms overgeslagen in avondmaalsdiensten, maar zou ook dat niet moeten veranderen?

En door het feit, dat men veel minder vaak avondmaal is gaan vieren is de geloofsbelijdenis ook wat gaan zweven. Ze verloor haar vaste plaats. Ze is met name naar de tweede dienst verschoven en ook in díe dienst krijgt ze verschillende plaatsen. Vaak helemaal aan het begin. Om aan te geven dat we in het geloof, dat we belijden, bijeen zijn met elkaar. Ook vaak na de preek, als instemming met de verkondiging.

Niet alleen de plaats van de geloofsbelijdenis in de liturgie is nogal aan variaties onderhevig, ook de manier waarop de samengekomen gemeente haar geloof belijdt. Het kan zingende gebeuren. Calvijn liet de gemeente de geloofsbelijdenis zingen. De gemeente kan de geloofsbelijdenis ook hardop uitspreken. Dat gebeurt al in de eerste eeuwen van de kerkgeschiedenis. Gaat ook het nieuwe testament daar niet van uit? Paulus in de Romeinenbrief bijvoorbeeld: Want indien gij met uw mond belijdt, dat Jezus Heer is, en met uw hart gelooft, dat God Hem uit de doden heeft opgewekt, zult gij behouden worden; want met het hart gelooft men tot gerechtigheid en met de mond belijdt men tot behoudenis. De voorganger kan als woordvoerder van de gemeente de geloofsbelijdenis wel uitspreken, maar dan zijn wij toch erg passief, helemaal als we daarbij ook nog blijven zitten. Je doet er wat voor. Je spreekt het uit. Je staat er voor, figuurlijk en letterlijk, eerbiedig en plechtig. Ik hoor u denken: iets hardop zeggen met elkaar. De gymnastiekoefening van gaan staan en weer gaan zitten. Allemaal nieuwigheden. Die hoeven van mij niet. Prima. Ik houd zelf ook van een sobere liturgie. Maar laten we elkaar niet om verschil van visie en praktijk in deze dingen verketteren. En laten we ook eerlijk erkennen dat wat wij nieuwigheden noemen in de kerk soms de oudste papieren heeft.

Maar wat is dat nu precies, de belijdenis van het geloof in de kerkdienst? Wat kan er geestelijk van gezegd worden? Als we terugdenken aan het ontstaan van dit gebruik, moeten we er denk ik in de eerste plaats van zeggen, dat het een herinnering is aan onze eens plechtig afgelegde openbare belijdenis van het geloof. Als we dat gedaan hebben. Het maakt die belijdenis weer levend, actueel. Het maakt ons weer bewust, wat we zijn, in ieder geval horen te zijn: belijdende leden van Christus' gemeente. Want, laten we maar eerlijk wezen, we moeten er door middel van de liturgie telkens weer bij bepaald en bij gehouden worden. We glijden er immers zo gemakkelijk van weg. Wat een zuigkracht zit er in het alledaagse leven in deze moderne wereld. Wat een zuigkracht zit er ook in de driften en begeerten van ons eigen hart. Een sterke zuigkracht, die ons van God vandaan trekt. Die ons geloof aanvecht. Die het doet verslappen en verzwakken.

Om een paar dingen te noemen. Daar is de zuigkracht van de drukte en jacht van het bestaan. Je bent met zoveel tegelijk bezig en het neemt zoveel tijd in beslag. Je hebt geen tijd meer voor God. Daar is de zuigkracht van het cultuurtje, het sfeertje, het geestelijk klimaat waarin je je dagelijkse werk doet. Het cultuurtje op kantoor, in de fabriek, op en langs de autowegen. Daar is de zuigkracht van het cultuurtje, het sfeertje waarin je je vrije tijd doorbrengt. De platte pret en lol. De glitter en show. De erotiek. Wel of niet voor de buis. Het cultuurtje en sfeertje van je vriendenkring. Daar is de bezitsdrang, de geldingsdrang, de behoefte erbij te horen, niet voor anderen onder te doen. Kortom, geloven en daarvoor uitkomen in woord en daad, is in de praktijk van het leven van elke dag vaak een strijd. Dat gaat niet vanzelf. Wat wel vanzelf gaat, is het afglijden van de hoogte, die ons geloofsleven had, toen we belijdenis deden en in andere periodes van ons leven. Wat voelden we ons toen dicht bij God en God dicht bij ons. Wat waren we gelukkig. Vol vertrouwen, moed, ook vol goede voornemens. En dat er daarna wat ontnuchtering kwam, ach, dat was het ergste niet, maar wel dat afglijden naar de wereld toe. En velen zijn al zo ver afgegleden, dat ze al niet meer naar de kerk gaan. Jammer, want daar werken andere krachten, krachten tegen de zuigkracht van de wereld. Daar wil ook de regelmatige geloofsbelijdenis zo'n kracht zijn, die ons toch weer staande en gaande houdt op de weg van het geloof. Die ons afglijden tegenhoudt. Doordat ze ons telkens opnieuw herinnert aan ons ja-woord. Onze duidelijke keus voor God. Kortere of langere tijd geleden. Die prikkel, die por hebben we wekelijks hard nodig. Of niet soms?

Maar we mogen het ook best positief zeggen. De regelmatige, wekelijkse herhaling van onze openbare geloofsbelijdenis dient er toe, om onze intieme band met God te onderhouden. Hoe gaat het in een goed huwelijk? Man en vrouw hebben eens wel plechtig "ja" tegen elkaar gezegd voor het hele leven. Maar daar blijft het niet bij. Dat ja-woord wordt regelmatig herhaald. Dan zeggen ze het weer tegen elkaar: ik hou van je. Ze zeggen het op heerlijke intieme momenten. Ze zeggen het ook op moeilijke momenten, als ze het even niet met elkaar eens zijn, als ze elkaar even teleurstellen: en toch hou ik van je. Ze zeggen het op moeilijke momenten vol tegenslag en zorgen: we slaan er ons samen doorheen, want we houden van elkaar. Is je huwelijk werkelijk nog zo goed, als je nooit meer tegen je man of vrouw zegt: ik hou van je? En als je dat nooit meer graag hoort, je er ook nooit meer naar vraagt: houd je van me?

Kijk, dat is ook de regelmatige geloofsbelijdenis in de zondagse eredienst. De band van liefde en trouw tussen God en mens wordt onderhouden doordat beiden weer zeggen: ik hou van je. De Here zegt dat in de verkondiging van zijn evangelie. En wij zeggen dat in de belijdenis van ons geloof. Onder alle omstandigheden. Als we de Here dicht bij ons voelen en we bijzondere zegeningen van Hem ervaren. Maar ook als we Hem even helemaal niet begrijpen en met zijn leiding over ons leven overhoop liggen, als Hij even heel ver weg lijkt. Dan is onze geloofsbelijdenis een schreeuw: o God, kom terug. Laat me uw liefde zien. Want ik houd van u en daarom kan ik u niet missen. En ook als wij met onze zonden en ons ongeloof de Here weer zo hebben teleurgesteld: Here, ik leefde er niet naar, maar toch houd ik van u. Wil me daarom vergeven.

En als we zo ons geloof belijden, is dat in de tweede plaats ook een vorm van God eren, loven, prijzen, groot maken. We spreken toch van de eredienst? In de eredienst eren we God op verschillende manieren. In onze gebeden, alle gebeden, maar met name als ze het karakter hebben van lofprijzing en dankzegging. In onze liederen, alle liederen, maar met name als het lof- en dankliederen zijn. Maar we eren Hem ook met de belijdenis van ons geloof. Loven en geloven zitten dicht bij elkaar. Zeggen we het in de passieve vorm, dan kun je zelfs aan beide tegelijk denken: Geloofd zij God met diepst ontzag. Je looft Hem door te zeggen, dat je in Hem gelooft en de belijdenis, dat je in Hem gelooft is een lofprijzing. Heerlijk is het voor Gods kinderen om dat te mogen doen. Ze willen niets liever. Ze leven ervan op. Ze voelen, dat dat de ware bestemming en vervulling van hun leven is. Dat ze dan pas echt leven. In deze gelovige dienst en overgave aan de Here. Herkent u dat? Laten wij dan door Hem, Jezus, voor God voortdurend een lofoffer brengen, namelijk de vrucht van onze lippen, die zijn naam belijden.

Hier in de kerk, sámen met elkaar. Want dat is iets om in de derde plaats aan te denken. We belijdenis als gemeente samen met elkaar het geloof. De regelmatige geloofsbelijdenis in de eredienst onderhoudt en vernieuwt de band met God, maar ook die met elkaar. Je weet je weer bijzonder met elkaar verbonden als gelovende gemeenschap rond de Here Jezus Christus. Je beseft weer opnieuw dat je bij elkaar hoort als broeders en zusters in het geloof. Omdat je samen hetzelfde uitspreekt. U vindt het misschien geen eerbiedige vergelijking, maar het heeft toch iets weg van de yell van een sportteam vlak voor een wedstrijd, om de saamhorigheid te onderstrepen, om elkaar aan te moedigen. Belijden we ons geloof, dan onderhouden we de clubgeest als gemeente van Jezus Christus. En dat staat niet los van de Geest met een grote G. Dan kweken we bij elkaar de nodige teamspirit. En dat staat niet los van de Holy Spirit. De Heilige Geest. En het is ook best fijn om zo door die gezamenlijke geloofsbelijdenis in je eigen gemeente uitgetild te worden boven je twijfels, je vragen, je zwakheden, je zorgen. Je kunt moe, slecht getraind en niet geconcentreerd naar een wedstrijd gaan, maar als je de yell hebt mee geschreeuwd met eventueel de gebruikelijke gebaren daarbij, dan ga je er weer helemaal tegenaan. Want je wil je sportmakkers niet teleurstellen. En zo is het ook in de strijd, de wedstrijd van het geloof. Die is niet altijd gemakkelijk in deze wereld. Maar in de kerk heb je weer ontdekt, dat je het niet in je eentje doet, maar met mekaar, in teamverband. En dan ga je er op maandag weer helemaal tegenaan.

We zijn trouwens wanneer we ons geloof belijden niet alleen verbonden met de eigen gemeente, maar met heel Gods kerk. We doen het in gemeenschap met de kerk van alle tijden en alle plaatsen. De ware liturgische fijnproevers zeggen wel dat je voor de beleving van dit aspect je geloof niet met de woorden van de apostolische geloofsbelijdenis moet uitspreken maar met die van Nicea, omdat die door alle kerken zijn aanvaard, die van West- en Oosteuropa en de 12 artikelen alleen door de westerse kerken, en daar hebben ze eigenlijk wel gelijk in, maar toch hoort dit aspect erbij. Ik gebruik voor de duidelijkheid maar weer een vergelijking. Het Wilhelmus. Gezongen bij internationale sportwedstrijden, op nationale gedenkdagen. Je gaat erbij staan, want het heeft toch iets plechtigs. En je hoort het mensen vaak zeggen: dat volkslied, dat doet me wat, als het gezongen wordt. Het bezorgt me kippenvel, een brok in de keel. Waarom? We zijn er ons misschien niet zo van bewust, maar ik denk, omdat het ons met ons Nederlandse volk verbindt en met de hele geschiedenis van ons volk. Dat heeft toch iets bijzonders, iets magisch. En zo is dat ook met onze geloofsbelijdenis in de kerkdienst. Het heeft iets plechtigs. En het doet je wat. Het wekt de nationale gevoelens op van het internationale volk van God, dat over de hele aarde te vinden is en al een geweldige geschiedenis, een geweldige heilsgeschiedenis van eeuwen achter de rug heeft. En het is een heerlijkheid om daarmee verbonden te zijn. Om van dat volk deel te mogen uitmaken. Van die schare die niemand tellen kan, uit alle volken, stammen, natiën, talen. Dat geeft je een heilige kik.

En zo kun je ook de strijd tegen de wereld en de machten van deze wereld weer aan. Want dat moet in de vierde plaats ook van onze geloofsbelijdenis in de kerkdienst gezegd worden. We belijden ons geloof tot God. We belijden ons geloof in de eigen gemeente en in de algemene christelijke kerk. Maar we belijden ook ons geloof tegenover de wereld. Dat zou je niet denken als we het zo tussen de muren van een kerkgebouw doen. Maar toch is het zo. Elke dienst is een openbare eredienst. Alsof het van de daken gepredikt wordt. Of we het hier zeggen of op straat, maakt geen verschil, mag zelfs geen verschil maken. Met onze geloofsbelijdenis hier maken we steeds opnieuw openlijk onze keus vóór God en tegen het moderne heidendom. We laten de wereld zien in welk kamp we zitten. Dat van de kinderen van het licht en niet dat van de kinderen van de duisternis. Het kamp van Christus en niet dat van de antichrist. En dan gaat het inderdaad vooral om de belijdenis van ons geloof in de Here Jezus Christus. De vroegste belijdenis, die we kennen en die we al in het nieuwe testament vinden, luidde kort en krachtig: Jezus is Heer. En dat klonk in een maatschappij waarin iedereen moest roepen: de keizer is Heer. En zo streek die belijdenis van Jezus als Heer al zo tegen de haren van de antieke wereld in, dat je je daarmee direct aan vervolging bloot stelde. Het kon niet vrijblijvend, zonder consequenties en risico's gezegd worden. Het plaatste je gelijk in het kamp, dat door de wereld gehaat werd. Daarom zei men het toen in die spanning ook niet uit zichzelf maar bekeerd, tot waar geloof gebracht, en overmeesterd door de Heilige Geest. Niemand kan zeggen: Jezus is Heer dan door de Heilige Geest. En van deze scherpe tegenstelling lezen we ook in de eerste Johannesbrief. Hieraan onderkent gij de Geest van God: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld. En zo is de wekelijkse belijdenis van ons geloof in de liturgie ook bedoeld als prikkel en bemoediging om elke dag opnieuw toch maar weer belijdend in deze godloze en goddeloze wereld bezig te zijn. Om Jezus Heer te laten zijn in ons leven, dat te laten zien, dat te willen weten, daarvoor uit te komen, al levert het tegenstand op en al levert het naarmate het einde der tijden nadert steeds meer weerstand op. Houdt het vol. Blijft de goede strijd van het geloof strijden. Laat het steeds maar weer zien en horen bij welk kamp je hoort. Zie de geloofsbelijdenis als het appèl van het leger des heils. Present. Present om er deze week weer tegenaan te gaan als belijder van Gods heerlijke naam.

Deze strijd is tegelijk ook een strijd tegen dwaalleer. Dat valt in de vijfde plaats van de belijdenis van ons geloof in de kerkdienst te zeggen. Soms belijden we ons geloof niet met de apostolische geloofsbelijdenis maar met de geloofsbelijdenis van Nicea. Vergelijken we die twee dan merken we dat de laatste een uitgebreidere vorm van de eerste is. Wat wordt er in uitgewerkt? De leer dat Jezus niet alleen mens was maar ook God was. God uit God. Waarachtig God uit waarachtig God. En de leer dat de Heilige Geest uitgaat van de Vader en de Zoon. Dat Hij dus ook God is. Dus de leer van de drie-eenheid. De strijd tegen allerlei dwaalleer werd beslist toen deze belijdenis op de concilies van Nicea in het jaar 325 en dat van Constantinopel in 381 werd vastgelegd. Geliefden, vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten of zij uit God zijn. Want vele valse profeten zijn in de wereld uitgegaan, schreef Johannes, en dan volgt wat we al citeerden: Hieraan onderkent gij de Geest van God: iedere geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is uit God; en iedere geest, die dat niet belijdt is niet uit God. Zo belijden we de rechtzinnige bijbelse leer, tegen allerlei opvattingen in die in strijd zijn met Gods Woord. En die we ook in deze tijd nog volop vinden. Bijvoorbeeld de leer dat Jezus niet meer was dan een bijzondere joodse rabbi. Of de leer dat zijn dood aan het kruis ons niet met God verzoent, waardoor de Here ons de zonde kan vergeven. Of de opvatting dat Jezus net echt is opgestaan en naar de hemel is gevaren. Dat er geen leven na de dood is bij God in de hemel. Met de geloofsbelijdenis van de kerk in de hand beproeven we de geesten of ze uit God zijn.

Zo heeft om al deze genoemde redenen de belijdenis van ons geloof een plaats in onze gebruikelijke liturgie op zondag hier in de kerk. En wat krijgen we daarbij heerlijke beloftes mee. Jezus zei immers: ieder die Mij belijden zal voor de mensen, die zal ook Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is. En Johannes schreef: Al wie belijdt, dat Jezus de Zoon van God is; God blijft in hem en hij in God. Blijvende verbondenheid met de hemelse Vader, met zijn liefde en trouw.

Echt blijvend. Tot zelfs over de dood heen. Want in de zesde en laatste plaats, als we zo ons geloof belijden, is dat dan ook niet een oefening met het oog op de komende hemelse zaligheid? Zeker, dan zal geloven veranderd zijn in zien, maar het belijden zal toch eeuwig doorgaan. Alle tong zal dan belijden, dat Jezus Christus Heer is tot eer van God de Vader. In een eredienst die eeuwig zal duren zonder te vervelen. En zo, Here, wordt steeds door heel uw Kerk, daar boven, hier beneden, in strijd en zegepraal, uw grote naam beleden. En die uw lieve naam belijden, die vinden een schuilplaats aan uw hart: zij zullen vrij van zorg en smart juichende zich in U verblijden, te allen tijde. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4