Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Toen er hongersnood in het land uitbrak.
Gemeente des Heren, in welk land? In Israël! Dus het land, waar God Abraham naar had toegebracht. Het land waarin God Abraham ríjk zou zegenen. Dat zou overvloeien van melk en honing.
Maar nauwelijks is Abraham daar aangekomen, of er gebeurt iets, dat in stríjd is met Gods beloften. Nauwelijks wandelt Abraham op de weg van het geloof of zijn geloof wordt aangevochten. En het is gelijk raak. Want Abraham zwerft in het zuíden, zo vermeldt het slot van het vorige gedeelte. In de Negeb-woestijn. Altíjd al een dor en droog gebied. En nu er hongersnood is, is het uitgerekend daar een ellendige toestand, ligt zelfs de dood er op de loer. Het land van belofte wil nog niet eens het naakte leven geven, laat staan welvaart, melk en honing, duidelijke bewijzen van Gods goedheid. Waar blijft de zegen nu, die de Here had toegezegd?
Wat is de bijbel toch een levensecht boek, gemeente. Want dat beleven we allemaal wel eens. Misschien maakt u het zelfs nu mee. Dat we in grote zorgen, in de nood zitten. En dat nog wel als mensen, aan wie het evangelie toch heel wat leukere dingen belooft.
Toen er hongersnood in het land uitbrak. Misschien zegt u het zo: toen er zíekte in mijn leven kwam. Waardoor ik píjn heb. Ik lang niet kan wat ik wil. Ik me grote zorgen maak over mijn toekomst. Waardoor ik met de dood in de schoenen loop, en dus met angst. Wat heb ik een honger naar gezondheid, maar het wordt niet waar.
Toen er hongersnood in het land uitbrak. Misschien zegt u het zo: toen eenzaamheid mijn leven binnenviel. Wat mis ik mijn man, mijn vrouw, die heenging. Die heenging door de dood, of heenging met een ander. Wat mis ik het echte contact met mijn vader en moeder, die mij niet begrijpen, nu ik het in mijn groei naar de volwassenheid moeilijk heb en met allerlei vragen zit. Wat mis ik het goeie contact met mijn kinderen, die andere wegen gaan. Wat mis ik goeie vrienden, goeie medechristenen, moet wie ik de diepste dingen kan doorpraten, bij wie ik mijn hart kan uitstorten. Wat heb ik een honger naar liefde, begrip, menselijke warmte, maar het wordt níet waar.
Hongersnood, honger naar voedsel is heel erg, want voedsel is de eerste levensbehoefte. Gelukkig kennen wij die nu niet, in tegenstelling tot miljoenen medemensen in verre landen. Maar andere soorten honger en nood kunnen ons ook danig van streek maken, honger naar gezondheid, kracht, zinvol werk, liefde, geluk, noem maar op.
En dat is dan een aanvechting voor ons geloof, net als bij Abraham. Waar is God, op wie je bouwt, aan wie je je toevertrouwt? Wat kan het een strijd geven, wanneer de Here in ons leven anders doet dan wij dachten, Hij ons in noden brengt, die helemaal in strijd lijken met zijn beloften van goedheid en zegen.
We kunnen het weten, dat we in de wereld verdrukt kunnen worden. Dat God iedere zoon of dochter die Hij aanneemt, op z'n tijd kan kastijden. Dat Hij over bozen en goeden, over rechtvaardigen en onrechtvaardigen zijn zon laat opgaan, maar het ook laat regenen. Maar de noden en zorgen blijven een strijd in ons geloofsleven en een verzoeking om God de bons te geven. Het zijn geloofstesten en geloofsexamens van de Here, waar we heus niet altijd glansrijk voor slagen.
Laat het ons tot troost zijn, dat zelfs Abraham, de vader der gelovigen, de eerste proef maar slecht doorstaat gezien het vervolg. Maar laat het ons tegelijk tot waarschuwing zijn om de vader der gelovigen wel in zijn geloof, maar níet in zijn ongeloof na te volgen.
Toen er hongersnood in het land uitbrak trok Abraham naar Egypte, om daar als vreemdeling te vertoeven, want de hongersnood was zwaar in het land. Egypte. Een land om te schuilen en een land om te huilen. Een land vol stoffelijke welvaart, maar ook vol heidendom, vol levensgrote gevaren voor Gods volk. Eigenlijk wel te vergelijken met het Nederland van nu. Veel stoffelijke, maar weinig ware geestelijke rijkdom. In ieder geval niet meer het land van belofte.
Doet Abraham er goed of kwaad aan om daarheen te gaan? Is zijn afdaling naar Egypte, zoals er letterlijk in het Hebreeuws staat, ook geestelijk een afgang?
In zijn voordeel wordt gezegd, dat hij gaat om er als vreemdeling te vertoeven. Hij wil zich er niet vestigen. Het is maar tíjdelijk bedoeld. Zodra het kan, keert hij weer terug naar het land, dat God hem aanwees. Zoals wij ook moeten beseffen, dat we maar tijdelijk op deze aarde zijn en bestemd zijn voor de hemel, we hier vreemdeling zijn, wel in de wereld maar niet van de wereld. Of zijn we dat door de aardse welvaart vergeten?
Gaat dat ook niet met Abraham zo? Hij wordt bang, als hij de grens van Egypte nadert. Geen wonder. Zodra we het vertrouwen in God verliezen en het zelf willen doen, worden we angstig. En niet voor níks. Als we een beetje mensenkennis hebben, beseffen we dat. Abraham weet ook hoe het er in de wereld toegaat. En hij zegt tegen Sara: je bent knap. Omdat ik je man ben, zullen ze mij doden om jou in de wacht te slepen. Zeg maar dat je mijn zuster bent, opdat het mij om uwentwil welga en ik om uwentwil in leven mag blijven.
Een kat in het nauw maakt rare sprongen. Een mens met verloren vertrouwen in God en met veel angst voor de dood doet vreemde dingen.
Laten we niet te gauw oordelen. Wie weet, waartoe wij in staat zijn in levensbedreigende situaties. Maar hier valt Abraham toch wel heel diep. Inderdaad, uit níets blijkt meer zijn vertrouwen in God. Hij heeft zijn hoop alleen maar gevestigd op eigen sluwheid en list. Hij neemt zijn toevlucht tot een halve waarheid, die een hele leugen is. Want al mag Sara een halfzuster van hem zijn, dat is nu niet van belang. Hij geeft eígenlijk zijn huwelijk prijs. Hij geeft de eer van Sara prijs. Hij opent de weg voor de zonde van de ontucht. En hij probeert zo zelfs op onrechtvaardige manier aan bezit te komen, want hij denkt zo als broer en naaste verwant van Sara de bruidsschat te krijgen en met geschenken overladen te worden. Ja, hij verraadt zich lelijk door dat eerst te noemen, nog vóór het sparen van zijn leven. Zeg toch dat je mijn zuster bent, opdat het mij om uwentwil welga en ik in leven blijf.
Dat zijn nogal wat zonden tegen de tweede tafel van de wet: gij zult niet echtbreken, gij zult niet stelen, gij zult geen vals getuigenis spreken, gij zult niet begeren. Maar alsof het al niet erg genoeg is: Abraham weet dat Sara de stammoeder mag worden van het volk van God. Dat door haar nakomelingen alle geslachten van de aardbodem gezegend zullen worden. Abraham laat zo dus niet alleen zijn vrouw vallen, maar ook al Gods beloften. De drager van de heilsbeloften blijkt de grote vijand en tegenwerker ervan. Als het aan Abraham alleen had gelegen, was de stammoeder van de Messias, de Here Jezus Christus, voorgoed verdwenen in de harem van de egyptische farao. Verschrikkelijk.
Ja, wat kunnen we door onze zonden een verwoestingen aanrichten. Wat kunnen we de Here bij de vervulling van zijn beloften in de weg staan. Want de zonden van Abraham zijn nog níet uitgestorven. Dat moeten we toch belijden als we eerlijk naar ons zelf kijken.
Wat is er ook nu nog een gebrek aan vertrouwen in God, in zijn leiding, zijn reddende daden. We laten níets aan Hem over. We vinden, dat we in een vijandige omgeving in ons eentje voor ons zelf moeten zorgen.
En wat nemen wij dan ook vaak onze toevlucht tot menselijke sluwheid en list, want wie niet sterk is, moet slim zijn. De wereld is vol politieke en díplomatieke handigheden. Ook onze kleine wereld van elke dag. We spelen onze gevaarlijke spelletjes, net als Abraham. Dan spreken we ook halve waarheden uit die hele leugens zijn. Dan zeggen we het één en verzwijgen we het ander. Dan weten we aan wat verkeerd is zo'n draai te geven, dat het goed lijkt. Dan zegt een koele moordenaar, een terrorist, dat hij een bevrijder is van zijn volk. Dan zegt een jongen tegen zijn ouders dat hij naar vrienden is, maar vertelt hij er niet bij, dat die vrienden al in een slecht café op hem zitten te wachten.
En wat wordt er in deze tijd ook met het huwelijk gesold en met de heiligheid van ons líchaam, zonder levensbedreigende omstandigheden, zoals bij Abraham, maar uit lage begeerte.
En wat is in deze tijd ook de hebzucht groot. Er kan vaak van alles mee door, als het ons maar goed gaat, als wíj er maar beter van worden. Ik denk even aan de fraude in de bouw. En het is dubbel zo erg als wij chrístenen deze zonden doen. We horen immers met onze levenswandel zichtbaar te maken, dat we dragers van Gods heílsbeloften zijn, de Here een verbond met ons gesloten heeft. Maar gij geheel anders, gij hebt Christus leren kennen. Wat erg als daarvan niks terecht komt. Wat een afgang als we in onze manier van denken en handelen op het niveau van deze zondige wereld zijn afgedaald, het Egypte van nu. Wat erg, als wij, dragers van Gods heerlijke beloften, in de praktijk van ons leven die beloften laten vallen, ja tegenwerken. Dat wij het grootste gevaar vormen als het om hun vervulling gaat.
Als het aan Abraham alleen gelegen had, zou wat de Here met hem begonnen was, nu al direct de grond zijn ingeboord. Als het alleen van ons zou afhangen, zou de geschiedenis van Gods liefde en heil al lang zijn afgelopen. Het kruís is daar het teken van. Want aan het kruís vond Jezus, de verpersoonlijking van Gods liefde en trouw, zijn smartelijk einde door de zonden van de mensen. Ten diepste slaat Abraham in wat hij doet een spijker door de hand van Christus en doen wíj dat ook nog steeds. Heeft dat ons al op de kníeën gebracht? Vol schuldbesef? Bidden we het: Here, ik doe het zo vaak verkeerd. Ik zet alle heil, dat u mij wil geven, zo op het spel. Vergeef het me?
Zo komt Abraham in Egypte aan. De grenswachters zien, dat Sara heel knap is. Ze rapporteren dat aan de vorsten, de districtsautoriteiten, die Sara met even grote bewondering bekijken en bij de farao hoog van haar opgeven. Afgrijselijk, zo'n keuring van menselijk vlees met het oog op zingenot. Maar is de verkiezing van Miss Nederland of Miss World zo anders? En met wat voor ogen kijken wij mannen naar t.v.- schoonheden, t.v. reclame met fraaie dames? En hoe gaat het toe tussen jongens en meisjes? Waarin oefent iemand anders aantrekkingskracht op ons uit? Is het om haar mooie gezíchtje of haar gave hart? Is het om zijn edele gelaatstrekken of edele karaktertrekken? Zeker, het oog wil ook wat. Maar pas op. Schijn bedriegt. En schoonheid vergaat. Ga niet alleen op het uiterlijk af. Je loopt zelfs extra gevaar als de meisjes van je dromen of de jongens je achterna lopen.
Dat was helemaal het geval bij Sara. In die oude, harde tijd. Toen een vrouw werd gediscrimineerd. Het vooral om haar lichaam ging. Men niet geloofde, dat ze ook een ziel had. Toen de koningen hun macht en aanzien maten aan de hoeveelheid en de schoonheid van hun haremvrouwen.
En zo verdwijnt Sara achter de muren van farao's paleis. Abraham heeft het goed gezien. Hij weet hoe het er in de wereld van Egypte toegaat. Op zichzelf een goede zaak. We mogen níet wereldvreemd zijn, naïef, onwetend met wat er in de wereld te koop is. Het is goed dat je dingen doorhebt, ontwikkelingen kunt voorspellen. We moeten onze ogen níet in onze zak hebben en overal ín tuinen. Alleen wil dat niet zeggen, dat we de sluwheid en gemeenheid van de wereld over moeten nemen, zodat ons niets meer van de wereldling onderscheidt.
En zo ver ging het met Abraham wel. En - hoe vreselijk - het legt hem nog geen windeieren ook. Precíes als hij had gedacht. En farao deed Abraham wèl om harentwil, zodat hij schapen, runderen, ezels, slaven, slavinnen, ezelinnen en kamelen ontving. Farao is geen willekeurig tiran. Hij weet hoe het hoort. Hij vergeet níet de bruidsschat aan Sara's familie te geven, in dít geval aan Abraham. En Farao stelt er een eer in een hoge prijs te betalen. Zo maakt de leugen Abraham rijk. Hij wordt niet alleen van de hongerdood gered, maar ook nog een welvarend man. Wel alles op bedrog gebouwd. En ook dat komt helaas nog voor. Wat te denken van de miljoenenzwendel rond bouwprojecten? Wat is er een grijs geld, zwart geld, zwijggeld, smeergeld, omkoopgeld, chantagegeld, hoe je het ook noemt. Hoeveel van de corruptieschandalen komen aan het licht en hoeveel niet? Wie zal het zeggen? Satan is slim. Meestal beloont hij wie zich aan het kwaad overgeven met gulle hand. Om hen voorgoed ín te palmen, hun geweten te sussen, hen zo in de leugenachtigheid te laten voortleven. Het kwaad straft zichzelf, ja op de lange duur, maar op het eerste gezícht lijkt het of het zichzelf beloont. En wat is dat een verleiding. Niet alleen Abraham, maar velen zijn daaraan bezweken. Laat ons dat waakzaam maken in de manier waarop we in de maatschappij met geld omgaan.
En zo had onze geschiedenis af kunnen lopen. Dan was het níet best geweest. Maar gelukkig: waar Abraham geen rekening mee durft houden, gebeurt toch, nu wel tot zijn beschaming: de Here grijpt in. De Here steekt er zelf een stokje voor dat al zijn beloften de mist in gaan door Abrahams zonden. De Here redt eigenhandig de stammoeder van Israël, ja van Jezus Christus. Het grote "maar" klinkt, waarmee de Here door al het zondige mensenwerk heen breekt. Maar de Here sloeg Farao met zware plagen, ook zijn huis, om Sarai, de vrouw van Abraham. Al houdt Abraham er geen rekening mee, en doen wíj dat ook vaak niet, de Here kan krachtig werken in het hart van de machtigste mensen op aarde, zelfs als ze Hem niet kennen. De grootsten van de aarde zijn klein, de sterksten zijn zwak voor de Here. Niet zij hebben het voor het zeggen, maar de Here heeft het lot van de mensheid in handen. En Hij kan veel van hen toelaten, maar als ze de vervulling van zijn beloften in de weg staan, ze een bedreiging vormen voor zijn uitverkoren volk, zal Hij hun politiek ombuigen, goedschiks of kwaadschiks. Hij is uiteindelijk de koning der koningen en de Here der heren. Díe troost en geruststelling krijgen wij. De Here houdt alles vast in zijn greep. Zelfs de farao van Egypte is een marionet in zijn hand.
Maar de Here sloeg Farao met zware plagen. Dat kan je verwachten, als je in zonde leeft, ook in de zonde van de ontucht. Dan blijven de plagen van de Here niet uit. Zoals, ik zeg het voorzichtig, maar kan er toch níet omheen, zoals aids kan zijn! Of een geslachtsziekte. Het zal een keer te voelen zijn als we Gods toorn hebben opgewekt. En gelukkig maar, want dat kan ons dan tot inkeer brengen. Nee, niet elke tegenslag in ons leven is rechtstreeks een plaag van de Here vanwege speciale zonden. Het kan ook een beproeving van ons geloof zijn, zoals de hongersnood voor Abraham. We moeten voorzíchtig zijn. En toch kan het een middel wezen, waardoor de Here ons doet voelen, dat er iets mís is bij ons en we ons moeten bekeren. Horen we allemaal op zijn tijd niet zulke harde roepstemmen?
Maar wat erg dat de slagen, die Farao met zijn huis krijgt, door Abraham zijn veroorzaakt. Toen God hem riep, klonk de opdracht: wees een zegen. Hier is hij een vloek die rampen oproept. Wat kunnen anderen slachtoffer worden van het kwaad dat wíj doen, terwijl er van ons als dragers van Gods beloften juist zegeningen moesten uitgaan.
Wat voor plagen farao kreeg, wordt niet vermeld. Dat is niet belangrijk en zou de sensatiezucht alleen maar bevredigen. Ook staat er niet hoe farao te weten kwam, dat Sara Abrahams vrouw was, maar farao roept Abraham wel bij zich op het matje en vraagt: wat heb je mij aangedaan? Waarom heb je me niet verteld, dat ze je vrouw is? De huwelijksethiek was in Egypte helemaal niet zo slecht. Zelfs de Farao nam slechts een vrouw, die vríj was, niet een getrouwde. Abraham heeft hem in gewetensnood gebracht en dat neemt Farao hem kwalijk. Wat heb je me aangedaan?
De Here geeft in zijn algemene goedheid vaak nog meer zedelijk besef aan de ongelovigen dan wíj denken. En de kinderen van de duisternis kunnen de kinderen van het licht gevoelig de les lezen. Een ongelovige kan voor een gelovige een beschamend voorbeeld zijn. Wij zijn als leden van de gemeente van Christus niet beter dan een ander. Soms slechter. Vreselijk als we met onze handelwijze iemand die niet bij de kerk hoort, in zedelijke moeilijkheden, in gewetensnood brengen. En toch is dat mogelijk.
Zo wordt het een grote afgang voor Abraham. Hij dacht van Farao gevaar te duchten, maar Farao had gevaar van hem te duchten, zedelijk gevaar en de plaag van God daarover.
Nobel geeft Farao Sara aan Abraham terug. Hij praat ook niet meer over de bruidsschat. Maar Abraham wordt wel met zijn vrouw en bezit zo snel mogelijk over de grens gezet. Onder politiebegeleiding. Als een verdacht individu. Abrahams zwíjgen daarbij is welsprekend. Hij is door de mand gevallen. Hij weet niks ter verdediging en verontschuldiging aan te voeren. Er valt ook niks kwaads van ons goed te praten. Er kan alleen goed gesproken worden van de Here. Want gelukkig staat Gods trouw hoog verheven boven Abrahams ontrouw. Ja, gemeente, de Here zet zijn reddend werk voort, dwars door al ons menselijk falen heen. De Here maakt weer goed, wat wij fout doen. De Here herstelt de brokken die wij maken. De Here grijpt reddend in als zijn kinderen zich door de zonden vreselijk in de nesten hebben gewerkt. En als het door onze schuld met zijn heerlijke plannen voor deze wereld mis dreigt te gaan.
Dat zien we in het vervolg. Want Abraham mag dan uit angst om zijn leven te verliezen de draagster van Gods beloften en de stammoeder van de Here Jezus hebben prijs gegeven, God neemt de draad toch weer op en redt Sara.
En eeuwen later wordt de Messias geboren. Hij wil zijn leven prijs geven om Gods beloften van verzoening en vrede, van vergeving en eeuwig heil waar te laten worden. Ook Hem, de ware drager en vervuller van al Gods beloften, laat men vallen. Men kruisigt Hem. Het lijkt een definitieve punt achter Gods heilswerk. Maar Hij staat op uit de dood. De Here gaat door. Gaat door met ons zondaren. Dat kruis wordt zelfs de diepe vervulling van zijn heilswerk. Wat een genade. Kohlbrugge zei: wat blijft er van een mens over als we de farizeeër er af stropen? Een zondaar. Meer niet. Maar van de Here blijft alles over. Zijn trouw en liefde zijn niet stuk te krijgen. Zijn plannen van eeuwig heil zijn niet de grond in te boren. Indien wij ontrouw zijn, Hij blijft getrouw, want zichzelf verloochenen kan Hij niet. Here, Uw macht is groot, uw trouw zal nooit vergaan, al wat Gij ooit beloofd hebt, blijft bestaan. Amen.
Rapporteer
My comments