Openbaring 2 : 1 - 7
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?


Voor 't laatst gehouden op 17 september 2006 te Hattem
Aan de gemeente van Efeze
Gemeente des Heren,
Bent u ook zo nieuwsgierig naar de post? Eens kijken. Een tijdschrift. Vanavond maar even lezen. Een reclamefolder. Kan wel in de prullenbak. Hé, een brief! Gauw op de achterkant kijken wie de afzender is. En open maken. Wat heeft die me te schrijven? Ik ben benieuwd.
Vanmorgen bezorgt de postbode ons bij wijze van spreken ook een brief. Een met een bijzonder poststempel. Afgestempeld in de hemel. Een met een bijzondere afzender. De Here Jezus. Om van te schrikken. Nee, om verrukt van te zijn.
Brieven schrijf je als je mekaar niet elke dag ziet omdat je een flinke afstand van mekaar verwijderd bent. En je schrijft ze om die afstand te overbruggen en contact te houden.
Het is of de Here Jezus zegt: Ik ben op het paasfeest wel opgestaan uit de dood en zo boven het aardse leven uitgestegen. Ik ben ook wel naar de hemel gegaan. Maar Ik ben jullie niet vergeten. Ik ben in mijn gedachten echt nog bij jullie. Ik wil contact met jullie houden. Daarom schrijf Ik een brief.
De apostel, de woordvoerder, van de Here Jezus, Johannes, is naar het eiland Patmos verbannen. Zó, denken de Romeinen, die is uitgeschakeld. Die kan de christelijke gemeentes in Klein-Azië, nu Turkije, niet meer opjutten met die boodschap over Jezus. De zaak zal nu wel dood bloeden. Maar het pakt anders uit. Johannes krijgt op Patmos indrukwekkende visioenen. Hij mag blikken in de hemel werpen. En hij moet wat hij ziet opschrijven en dat sturen naar de zeven gemeentes in Klein-Azië. En daarbij krijgt elke gemeente nog een aparte brief. Eén met heel concrete, op de eigen situatie betrokken waarschuwingen en bemoedigingen. Van de Koning der Kerk zelf. Jezus Christus. Hij in de hemel. Zijn gemeentes op aarde, in druk en vervolging. En toch weet Hij ze te bereiken. Via de luchtpost van zijn Heilige Geest.
Maar niet voor niets gaan deze brieven naar zeven gemeentes. Want zeven is het getal van de volheid. Ze zijn in tweede instantie dus voor de hele kerk van Christus bedoeld. Voor de kerk van alle plaatsen en alle tijden. Ook voor onze gemeente hier en nu. En zo krijgen we vanmorgen een brief van de Here Jezus zelf. Al was die allereerst aan de gemeente van Efeze geadresseerd, de gemeente in de havenstad, waar de post van het eiland Patmos op het vasteland aankomt.
Schrijf aan de engel der gemeente te Efeze. Wie is met die engel bedoeld? De meeste uitleggers denken aan de voorganger van de gemeente. Het is immers de bedoeling, dat die de brief in de gemeentelijke samenkomst vóórleest. En als je bedenkt, dat het woord "engel" letterlijk bode, boodschapper betekent, klopt dat aardig. Een voorganger is immers een boodschapper van God, die Gods Woord aan de gemeente doorgeeft.
Schrijf aan de engel der gemeente van Efeze: dit zegt Hij, die de zeven sterren in zijn rechterhand houdt, die tussen de zeven gouden kandelaren wandelt. Zo stelt de afzender zich voor. Wat wonderlijk en geheimzinnig. Hij verhult zijn eigenlijke naam voor de buitenstaander, want in de toestand van vervolging en druk, waarin de gemeentes verkeren, weet je maar nooit aan wie vermelding ervan schade kan berokkenen. Maar tegelijk onthult Hij zijn naam voor insiders, weten die zo toch precies wie dit zegt. Ja, onthult Hij daarbij ook zijn macht en zijn aanwezigheid tegenover de gemeente, die Hem al mag kennen. Aan het slot van hoofdstuk 1 lezen we de verklaring: de zeven sterren zijn de engelen van de zeven gemeenten en de zeven kandelaren zijn de zeven gemeenten.
Sterren waren vroeger symbolen van macht, van wereldheerschappij. Men geloofde, dat de loop van de sterren bepaalt, wat op aarde gebeurt. Daarom lieten de keizers van Rome zich graag afbeelden met sterren in hun hand. Maar hier zegt Jezus Christus van zichzelf, dat Hij de zeven sterren in zijn rechterhand houdt. Wat was dat een troost voor zijn vervolgde gemeentes toen.
Maar wat is dat ook nog een troost voor ons nu. Wees niet bang en bezorgd, zegt Jezus. Laat je niet door tegenslagen en noden, of door tegenwerking van mensen, van de wijs brengen. Want ook al zie je het niet altijd even duidelijk, Ik heb de touwtjes in handen. Ook al doe Ik het op een verborgen manier, Ik regeer. Ik ben heer en meester. Want mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde. Ik leid en bestuur alle dingen. Er loopt mij niets uit de hand. En Ik stuur in alles op mijn Koninkrijk aan. Dáárvoor heb ik immers alle macht gekregen: om mijn Rijk te vestigen, van vrede, recht en geluk. En dat doe ik doordat ik mijn evangelie laat verkondigen door aardse boodschappers. Dat is de geestelijke macht, waarmee Ik regeer en zal overwinnen.
De kandelaar doet ons denken aan de tempel, waarin de zevenarmige kandelaar stond. Het is het symbool van Gods volk op aarde, Israël en de christelijke gemeente, geroepen om het licht van Gods liefde en genade in deze duistere wereld te verspreiden. Hier zegt Jezus, dat Hij tussen de zeven gouden kandelaren wandelt. Ook dat is een troost. Al lijk ik soms afwezig, zegt Hij, ver weg, al zie je soms niks van mij, Ik ben midden onder jullie. Ik ben er heus bij. Ik wandel tussen jullie in. Wat een heerlijkheid. De Here, de Koning der Kerk, is ons heilzaam nabij. Wat een genade en ontferming voor een zondige, twijfelende en soms zo ingezonken of verdrukte gemeente. Ja, alleen al de aanhef van de brief, waarin de afzender zich bekend maakt, is het evangelie ten voeten uit, predikt Christus in zijn macht en zijn aanwezigheid, in zijn heerschappij en zijn nabijheid. Is dat niet heerlijk?
En hoe begint de brief zelf? Ik weet. Zo beginnen trouwens alle brieven: ik weet uw werken. De Here weet, hoe het er bij ons toegaat. Niets van het doen en laten van zijn onderdanen ontsnapt aan de liefdevolle aandacht van deze Koning. Niets is, o Oppermajesteit, bedekt voor Uw alwetendheid. We twijfelen er misschien wel eens aan in tegenspoed en zorgen. In de persoonlijke zorgen: ziekte, eenzaamheid, verdriet. In de zorgen om Gods kerk: de afval, de vervlakking en verslapping, de wereldgelijkvormigheid. Het gebrek aan geloof en liefde. Zou de Here er wel weet van hebben? Israël vroeg het zich ook af in de nood van de ballingschap. Maar God antwoordt bij monde van Jesaja: Waarom zegt gij, o Jacob en spreekt, o Israël: mijn weg is voor de Here verborgen en mijn recht gaat aan mijn God voorbij? Ik weet toch alles? En Hij zegt het ook tegen u en mij, als de tegenslagen in het leven aan ons geloof knagen, of als we het gevoel hebben, dat onze daden voor de zaak van het Koninkrijk toch niets helpen: Ik weet het heus wel.
Ik weet uw werken en inspanning. Eigenlijk staat er: jullie getob, gezwoeg, geploeter. Nee, Efeze is geen luie, ingeslapen gemeente. Is integendeel een actieve en ijverige gemeente. Er wordt heel wat gedaan. Men is voortdurend ingespannen bezig. Men heeft er voor Christus en zijn Koninkrijk echt wat over: tijd, geld, gaven, moeiten. Wat zijn er om zo te zeggen een clubs, verenigingen, kringen. Wat wordt er veel georganiseerd. Echt een gemeente, die bruist van activiteiten ondanks de wat vijandige heidense omgeving. Men gaat voor een enkele tegenslag ook niet opzij. Men gooit het bijltje er niet zomaar bij neer. Want er is ook volharding. Men houdt er moedig de schouders onder, ook als het wat tegenzit. Eigenlijk een geweldig compliment, gemeente. Ik weet uw werken en inspanning en uw volharding.
Merkt u hoe fijn de Here het vindt om positieve dingen van zijn gemeente te zeggen? Daar begint Hij mee. Mensen hebben nog wel eens de neiging om met het negatieve te beginnen en dat alle nadruk te geven. Kritiek hierop, kritiek daarop, ook in de gemeente. Soms terecht, soms niet. Vaak toch wat goedkoop, omdat men bepaalde achtergronden niet weet en men een ander, een voorzichtiger en bescheidener oordeel zou hebben, als men het een en ander wel wist. Maar de Here, die alles weet, heus ook wel het negatieve, waar we nog van zullen horen, begint met het positieve: ik weet uw werken, uw inspanning, uw volharding. Een bemoediging voor ieder die op zijn of haar plekje in de kerk aan het werk is en zich inspant. En daar ook wel eens kritiek en teleurstelling bij oploopt. De koning der kerk weet van je werken. En het is het eerste, wat Hij wil weten. Misschien vraag je je wel eens af: waar doe ik het voor. Je doet het toch voor Hem? Wel, Hij weet dat.
Maar deze woorden houden ons als gemeente ook een spiegel voor. Is er hier die activiteit en dat doorzettingsvermogen? Kunnen wij een beetje met de gemeente van Efeze wedijveren of niet? Zo aan het begin van een winterperiode is het wel eens goed om daarmee bezig te zijn. Om de zaken op een rijtje te zetten en op hun waarde te schatten. Welke werken zijn er bij ons en welke niet? Wat wordt er gedaan? En wat niet? Wat laten we liggen? Wat kan er verbeterd, aangevuld worden? En we houden natuurlijk niet alleen anderen, maar ook ons zelf die spiegel voor. Wat doe ík in en voor de gemeente van Christus? Is het genoeg of te weinig? Het hoeft niet per se iets te zijn, waarmee je op de voorgrond treedt. Niet iedereen hoeft het te weten. Als de Here het maar weet. Maar is het wel iets? Door de kracht van Woord en Geest? Ik weet uw werken, inspanning, volharding?
Wat nu weet Jezus vooral van de gemeente van Efeze? En dat gij de kwaden niet kunt verdragen. Helaas kwaden genoeg in Efeze. Er is veel toverij en occultisme, waar we ook in het bijbelboek Handelingen van lezen. Er is veel ontucht en zedeloosheid, vaak verbonden aan afgodendienst. Prostitutie in de tempel van Artemis. Maar de christelijke gemeente maakt er geen gemene zaak mee. En ze knijpt ook geen oogje toe. Het kwaad wordt openlijk bestreden. Vooral binnen de gemeente zelf. Men wil echt heel anders zijn dan de heidenen om zich heen, omdat men Christus heeft leren kennen. En is dat ook niet de roeping van de christelijke gemeente? Om onberispelijk en onbesmet te zijn, onbesproken kinderen van God te midden van een ontaard en verkeerd geslacht? En om reinigend, kwaad bestrijdend en bederf werend in de samenleving bezig te zijn? Jullie zijn het licht der wereld. Jullie zijn het zout der aarde. Als in Gods gemeente de kwaden worden verdragen, als daar geen waarschuwing is tegen de zonde, geen tucht, geen terechtwijzing, waar blijf je dan? In de door het kwaad verziekte maatschappij is het hard nodig, dat Gods gemeente zedelijk gezond is en genezende invloed heeft. Strijd tegen het kwaad. Doe ik dat voldoende? Doet u dat voldoende? Als het kwaad massale vormen aanneemt, is het gevaar zo groot, dat je het als christen ook minder erg gaat vinden, en je er zelf ook aan mee gaat doen. Ik denk aan de belastingmoraal, de huwelijksmoraal, noem maar op. We leven in een tijd van veel tolerantie, veel verdraagzaamheid. Je moet soepel zijn. Je moet reëel en nuchter zijn. Je moet met je tijd meegaan. Met het gevaar dat we ook tolerant worden tegenover allerlei dingen, die niet naar Gods wil zijn. Soms is toch echt een heilig "nee", een heilige onverdraagzaamheid nodig. In die zin, dat we niet alles goed kunnen vinden, het niet overal bij uit kunnen houden als christenen. Zijn we soms niet te meegaand, te laf, te bang om voor ouderwets en wereldvreemd versleten te worden? Ik weet dat gij de kwaden niet kunt verdragen. Toch iets om over na te denken?
En, zegt Jezus verder, dat gij hen op de proef gesteld hebt, die zeggen dat zij apostelen zijn, maar het niet zijn en dat gij hen leugenaars hebt bevonden. Ze hebben in Efeze dus ook een goed onderscheidingsvermogen, een scherpe neus voor dwaalleer. Er zijn valse leraren, die zich met het apostolisch gezag dekken, ja zichzelf apostelen noemen. De leugen komt altijd onder het mom van de hoogste waarheid. Daarom is ze zo gevaarlijk en weet ze zoveel slachtoffers te maken. Maar in Efeze loopt men niet weg met de eerste de beste preker, die zich als apostel opwerpt. De boodschap werd grondig beproefd, bestudeerd. En men prikt er doorheen. En hebt hen leugenaars bevonden. Ze vallen door de mand. De orthodoxie, de rechtzinnigheid, is in de gemeente van Efeze veilig. Met ernst en ijver houdt men de wacht bij het heilig woord van God. Men vertrouwt niet iedere geest, maar beproeft de geesten of ze uit God zijn.
En ook dat is nog belangrijk. Dat we ons niet onder invloed van allerlei wind van leer heen en weer laten slingeren, zoals Paulus in zijn brief aan Efeze schrijft. En die wind van leer is er, buiten de kerk en in de kerk. Het wemelt van oude en moderne ketterijen. Dat niet geloofd wordt in de opstanding van Jezus, niet geloofd wordt in zijn goddelijkheid, niet geloofd wordt in de wonderen, die de bijbel vermeldt. Dat wel geloofd wordt in reïncarnatie, wel geloofd wordt in Jomanda, al hoor je niet veel meer van haar. Laten we het allemaal toch aan Gods Woord blijven toetsen. Dat woord dan ook steeds bestuderen. Laten we ook steeds bidden om het ware onderscheidingsvermogen door het licht van Gods Heilige Geest.
En gij hebt volharding en hebt verdragen om mijns naams wil en gij zijt niet moede geworden. Als je strijdt voor een zuiver leven en een zuivere leer, heb je wel volharding en incasseringsvermogen nodig. Want dan loop je tegen nogal wat weerstanden op. In je zelf en om je heen. Je kan voor ouderwets worden versleten. Worden uitgelachen. Je kan er uit komen te liggen bij je kornuiten. Hoe is het met de Here Jezus gegaan, de volmaakte strijder voor het rechte leven en de rechte leer? En een dienstknecht is niet meer dan zijn Heer. Wie zich aan de wereld aanpast heeft geen kwaad van haar te vrezen, maar wie in leer en leven niet aan de wereld gelijkvormig wil worden, wordt vaak gepakt. Maar dat neemt de gemeente van Efeze op de koop toe. Ze verdragen en dulden het met volharding. Wat een voorbeeldige gemeente. Om jaloers op te wezen. Om veel van te leren. De orthopraxie, het zuivere leven, en de orthodoxie, de zuivere leer, zijn beiden bij hen te vinden. En dat in volle ijver en doorzettingsvermogen. En toch.
Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Door de voortdurende strijd om zuiverheid in leer en leven is er iets strengs en hards over hen gekomen. Ze zijn wat verbeten en stug geworden. Soldaten in het harnas, in een wat krampachtige, defensieve houding, goed gewapend, maar niet meer ontwapenend. Koelbloedig, maar niet meer warmbloedig. Gewetensvol, maar niet meer liefdevol. In de vinnigheid van de strijd zijn ze geestelijk wat verarmd, uitgedroogd. In het bewaren van de zuivere leer lopen ze gevaar het zicht op de mens achter de dwaalleer te verliezen, de armzalige, verblinde mens. In het bewaren van het reine leven lopen ze gevaar de barmhartigheid voor zondaren te verliezen. Van Jezus schrijft Markus ergens dat Hij de mensen rondom zich, die niet wilden aannemen wat Hij zei, wel toornig aanzag, maar Hij in zijn hart zeer bedroefd was over de verharding van hun hart. Toornig is men in Efeze wel, maar ook liefdevol bedroefd? Paulus spreekt al wenende over hen die anders wandelen, namelijk als vijanden van het kruis van Christus. Kent men dit wenen in Efeze wel? Misschien leidde de waakzaamheid op het punt van leer en leven wel tot letten op elkaar, loeren op elkaar. Teken dat de liefde tot elkaar verkild was. Maar ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt. Het woord liefde wordt hier trouwens zeer algemeen gebruikt, zoals in Ps. 116: Ik heb lief. Het kan op van alles gericht zijn. Op de naaste en God. Mogelijk is heel het geestelijke leven in de strijd wat verschraald. De blijdschap in Christus is niet meer zo uitbundig. De volheid van genade wordt wat minder beleefd. Het vette, overvloedige, van Gods huis wordt niet meer zo gesmaakt. De beker vloeit niet meer zo over. Geen warm getuigenis meer. Maar meer een gestolde dogmatiek. Strakke vormen. Jezus had gezegd: wordt als een kind. Het eenvoudige, spontane, blijmoedige, vertrouwensvolle van een kind hebben ze in hun geloofsleven verloren. Het lijkt zo'n ideale gemeente. Maar toch, de warmte is weg. Het echte levende geloven en liefhebben als in de begintijd. Maar Ik heb tegen u, dat gij uw eerste liefde verzaakt hebt.
Dat kan ook vandaag de dag. Dat een gemeente heel gezond lijkt in leer en leven, maar toch aan een geestelijke hartkwaal lijdt, omdat de liefde is afgenomen. Dat is een sluipend ontwrichtingproces, waar je voor moet oppassen. Want als dat doorgaat en er geen terugkeer is naar de liefde van de eerste tijd, betekent dat op de duur het einde van de gemeente.
Gedenk dan, van welke hoogte gij gevallen zijt en bekeer u en doe weer uw eerste werken. Maar zo niet, dan kom Ik tot u en Ik zal uw kandelaar van zijn plaats wegnemen, indien gij u niet bekeert.
Gedenk dan. Het is wel eens goed om terug te blikken, om de weg te overzien, die we hebben afgelegd. Als gemeente, maar ook persoonlijk. En vooral wat ons geestelijk leven betreft. Was het een weg die omlaag liep of omhoog? Was er vervlakking of verdieping? Verslapping of versterking? Waren de eerste werken beter dan de laatste of niet? Is de liefde tot God en de naaste vuriger geworden of verkild? Dat gedenken is erg leerzaam. Dat kan ons leren, waarin we ons hebben te bekeren, waarin we terug hebben te komen van onze dwaalwegen. Waarin we naar een hoogte hebben te streven, die God ons eens gaf, maar waaruit we ongemerkt gevallen zijn. Want de weg kan niet omlaag blijven gaan. Dan komt er een tijd, dat Christus zelf het licht op de kandelaar komt doven. Dan wordt zijn woord niet meer gebracht. Of het klinkt nog wel, maar de Geest komt niet mee, we blijven er dezelfde onder, we blijven er geestelijk dood onder. Is de kandelaar later niet in Efeze weggenomen? In Turkije is er nauwelijks christendom. Laten we de porren tot vernieuwing en bekering die God ons in zijn Woord uitdeelt serieus nemen. Laten we de opbouw van onze gemeente zoeken. Met waarheid en liefde. Zoals Paulus schreef: Je aan de waarheid houden en tegelijk in liefde toegroeien naar Hem, die het hoofd is: Christus. Wat is die combinatie moeilijk. Pleiters voor de liefde zijn vaak zo beginselloos. Strijders voor de waarheid zijn vaak zo liefdeloos, hard. Laten we toch beide zoeken: waarheid en liefde.
Maar verder tekent het de Here Jezus, dat Hij zijn brief toch niet met deze ernstige waarschuwing afsluit. Bij Jezus is het nooit alleen maar negatief. Hij wil niet met een donderbrief de moed in de schoenen laten zinken, maar Hij wil zijn gemeente juist een hart onder de riem steken. Daarom wijst Hij nog even op haar sterke kant: haar afkeer van een zondige levenswandel, die dan vaak met een valse leer werd goedgepraat. Dat was zo bij de groepering der Nicolaïeten, waarvan eigenlijk niets met zekerheid bekend is, maar er wordt verondersteld, dat ze in leer en leven van twee walletjes aten, van God en de wereld. Doch dit hebt gij, dat gij de werken der Nicolaïeten haat, welke Ik ook haat.
En Hij eindigt de brief met de bemoedigende oproep: Wie overwint, wie de strijd van het geloof tot het einde toe blijft strijden, die zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs van God is. Die zal eeuwig leven bij de Here in volle gelukzaligheid. Ja, deze heerlijke gelofte staat zwart op wit in een brief die de kerk rechtstreeks van haar Koning ontving.
Zalig zijn we, als we als gemeente die brief, die we vanmorgen met elkaar lazen, ter harte nemen, zowel de waarschuwingen als de bemoedigingen erin. Wie een oor heeft, die moet maar goed horen, wat de Geest tot de gemeenten zegt.Amen.
God is één
Dank voor uw leerzame studies, m.n. de 7 gemeenten uit Openbaring. God is voor mij echter één God, zoals de bijbel zegt en geen drie-eenheid/drie-enige God, zoals de kerk zegt. Nogmaals hartelijk dank voor uw studies en Gods rijke zegen toegewenst vanuit Suriname, Addie With-Rijkaart van CappellenRapporteer
My comments