De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: Hattem
  • op: 28 juli 2002

Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Gemeente des Heren,

Onze buurman kan een Marokkaan zijn, een Turk, iemand uit een ander land, met andere gewoontes, een andere cultuur, een andere godsdienst. Want we leven in een pluriforme maatschappij. Dat is niet altijd eenvoudig. Dat geeft wel een spanningen in onze samenleving. Het is dan ook een vaak terugkerend agendapunt in de politiek. Wat te doen met de asielzoekers, de illegalen?

Nu denken we misschien: echt iets van deze tijd. Maar lang geleden, in de tijd van de aartsvaders, was er ook in Israël al een wonderlijke samenstelling van de bevolking. In de onvruchtbare en onherbergzame woestijnen en rotsgebergtes leven de bedoeïenen. Echte nomaden. Ze blijven niet lang op één plaats, maar trekken van oase naar oase. In korte tijd zetten ze hun tenten, huisraad, en tenslotte ook zichzelf op kamelen en reizen ze verder. Het zijn wilde, oorlogszuchtige volken, levend van wat zij bij hun verrassingsaanvallen in vruchtbare streken aan buit mee kunnen slepen. Op hun snelle kamelen vallen hun krijgers rustige nederzettingen binnen en roven ze alles wat los en vast zit. Daarnaast zijn er volken, die zich voor vast in de vruchtbare gebieden hebben gevestigd. Ze bewerken en bebouwen er het land. Ze gaan er in steden wonen. En oefenen daar verschillende beroepen uit. Er komt handel en verkeer. Kortom, het land wordt door hen in cultuur gebracht. Ze bouwen een beschaving op, maar wel een, waarin hun afgodendienst, hun dienst aan de god van de vruchtbaarheid, een grote plaats inneemt. De Kanaänieten zijn de bekendste van die gevestigde, gesetllede volken.

En precies tussen beide in, aan de rand van de woestijn en van het in cultuur gebrachte land, leven weer andere volken, waaronder de aartsvaders, Abraham, en later ook Izaäk en Jakob. Zij zijn half-nomaden. Ze bezitten veel kleinvee, schapen en geiten, maar soms ook runderen. Daarmee kunnen ze dus niet zo snel grote afstanden afleggen. Ze blijven daarom meestal vrij lang op dezelfde plaats en trekken pas weer verder als de weidegronden helemaal zijn afgegraasd of de waterbronnen opgedroogd.

Vaak kunnen zij goede overeenkomsten sluiten met de gevestigde boeren en stedelingen. Is het niet handig, dat hun schapen en geiten de braakliggende landbouwgronden kort houden en tegelijk bemesten, zodat het land weer bouwrijp wordt voor het graan? En wat de nijverheid en industrie in de stad maakt kan met deze half-nomaden uitgewisseld worden tegen vlees en huiden.

Zo oefenen de steden ook een aantrekkingskracht uit op deze half-trekkende veeboeren, waartoe de aartsvaders behoren. Het lokt hen aan om zich ook voorgoed te vestigen, zoals West-Europa op veel mensen uit arme en onvrije gebieden elders een aantrekkingskracht heeft.

Maar daarmee zouden ze het herdersleven kwijt raken. Daarmee zouden ze, om het met een modern woord te zeggen, hun identiteit verliezen. Daarmee zouden de aartsvaders ook gevaar lopen hun geestelijke identiteit te verliezen, het geloof in hun God op te geven en met de stedelingen aan de Baälsdienst mee te gaan doen, een dienst vol zedelijke verwildering en losbandigheid.

Zo leven Abraham en Lot op de grens van de woestijn en het in cultuur gebrachte land. In de woestijn kunnen ze niet leven en in de stad mogen ze niet leven. Ze worden voortdurend heen en weer geslingerd en voor moeilijke keuzen gesteld. Hoe ver kan ik gaan? Hoe ver kan ik de woestijn in gaan zonder dat ik mijn gezin, mijn familie, en allen, die als knechten met mij meetrekken, tekort doe in materieel, stoffelijk opzicht? Zonder dat ik hen onnodig armoede en narigheid bezorg en hen beperk in hun levensmogelijkheden in dat dorre gebied? Hoe ver kan ik de gevestigde cultuur en de stad ingaan zonder dat ik ze tekort doe in geestelijk opzicht? Zonder dat ik hen en mezelf aanpas aan en gelijk schakel met het leven in heidendom en zedeloosheid?

Hoe ver kan ik gaan? Waar sla ik mijn tenten op? Is dat ook niet voortdurend de vraag voor ons als christenen en christelijke gezinnen? Worden wij ook niet vaak voor dit soort keuzes gesteld, dit soort dilemma's geplaatst? Vooral in de huidige pluriforme en opengebroken maatschappij? Zijn wij zo ook niet halve nomaden? Ook in het nieuwe testament komen we dit probleem tegen, vaak weergegeven met de leus: in de wereld, maar niet van de wereld. Paulus schrijft, dat je onmogelijk elk contact met anderen kunt vermijden, zelfs niet dat met hoereerders, geldgierigen, oplichters, afgodendienaars. Want dan zou je uit de wereld moeten stappen. Maar aan de andere kant waarschuwt hij: wordt niet gelijkvormig aan deze wereld. Want vriendschap met de wereld is vijandschap tegen God. We moeten van deze wereld gebruik maken, maar ook weer niet ten volle, er niet in opgaan, want de uiterlijke gedaante van deze wereld is bezig te verdwijnen. Jezus zegt ook zelf: Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld.

Zo staan we als christenen met onze gezinnen met de ene voet in de wereld en met de andere voet erbuíten. Zo schommelen we tussen meedoen en afstand nemen. Zijn we vreemdelingen en bijwoners. Dat maakt het leven er niet gemakkelijker op. Het stelt ons soms voor moeilijke keuzes. Het geeft spanningen. Maar het zijn gezonde spanningen. Omdat ze horen bij de christelijke levenswijze. Bij het leven met God. Bij het leven, waarin op Gods beloften wordt vertrouwd en aan zijn geboden wordt gehoorzaamd. Omdat deze vragen horen bij de navolging van Christus, die de wereld niet ontvluchtte, maar juist opzocht, er helemaal in neerdaalde, maar toch zonder zonde bleef.

En zo komen wij ook steeds voor de vraag te staan: waar slaan wij onze tenten op? In Genesis 13 doen Lot en Abraham het op verschillende plaatsen. De één tot bij Sodom, de ander bij Hebron. Ze gaan uiteen. Ze maken een verschillende keus, die grote gevolgen heeft, ja beslissend is voor hun verdere leven.

We willen eerst letten op de keus van Lot en daarna op die van Abraham. En Abraham trok uit Egypte naar het zuiderland, de Negebwoestijn, hij en zijn vrouw en al wat hij bezat, en Lot met hem. En ook Lot, die met Abraham meeging, staat er even verder. Uit deze woorden krijgen we de indruk, dat Lot sterk op Abraham leunt. Lot gaat met Abraham en niet omgekeerd. Abraham is de man en Lot begrijpt, dat het hem voorspoed en rust geeft, als hij in de buurt van Abraham blijft, met hem meetrekt. Hij staat onder de goede invloed van zijn oom en wordt door diens voorbeeld geleid. Achteraf blijkt, dat hij veel van Abraham overneemt, maar toch niet alles, niet het belangrijkste, niet diens vaste geloof in God. Hij volgt meer Abraham zelf dan de God van Abraham. Hij is niet met hart en ziel bij het geestelijk avontuur van Abraham betrokken.

Steunen we alleen maar op onze christelijke afkomst en omgeving? Zijn we meetrekkers met onze christelijke familie? Steunen we als jonge mensen op onze christelijke ouders? En is dat alles? Of is er meer? Heeft het bij ons ook een persoonlijke achtergrond, hebben we een persoonlijke band met God door het geloof? Staan we onder de invloed van mensen of ook rechtstreeks onder de invloed van God? Trekken we achter ménsen aan of met anderen direct achter God aan? Hoe diep zit het christelijk geloof bij ons, als vaders en moeders, als kinderen? Is het meelopen of meer dan dat? Vroeg of laat wordt dat duidelijk. Onze kinderen, in een kritische leeftijd gekomen, gaan scherp aanvoelen of onze christelijke levensvormen van buiten komen of van binnen. En wij gaan aanvoelen of onze kinderen die levensvormen alleen uiterlijk hebben overgenomen, zodat het er eens van komt dat ze een andere keus dan wij maken, of ook innerlijk. Zo is dit al een belangrijke vraag om over na te denken, om met elkaar over te praten in de gezinnen. Hoe bewust geloven we? Hoe bewust staan we achter onze christelijke overtuiging en leefregels? Is het trekken als Abraham of meetrekken als Lot?

Op een gegeven moment hebben Abraham en Lot samen te veel vee. het Land kan niet genoeg voedsel geven voor allebei hun kuddes. Het levert ruzies op tussen de herders van Abraham en Lot. Het is Abraham, die de knoop doorhakt en voorstelt om uit elkaar te gaan. Hij laat de keus aan Lot. Abraham, de oudste en leider van de stam, heeft recht op de eerste keus. Maar Lot wijst het voorstel niet af. Hij slaat zijn ogen op en kijkt rond om te kiezen. Hij acht dus Abraham niet uitnemender dan zichzelf. Hij let op zijn eigen belang en niet op dat van Abraham.

Hoe gaan we als broers en zussen elkaar om? Familieleden, stadsgenoten, volksgenoten, als mensen, die met elkaar hebben op te trekken op deze aarde? Ervaren we het als een concurrentie? Met ruzie, net als tussen de herders van Abraham en Lot? Als een strijd om zelf zoveel mogelijk in de wacht te slepen en zo goed mogelijk aan de bak te komen? het Leven is geven en nemen, maar kunnen we ook geven? Kunnen we ook de minste zijn? Hebben we ook oog voor het belang van anderen? Zoals dat toch hoort bij de weg achter Jezus aan? Laten we anderen kiezen of kiezen we alleen maar zelf?

En Lot slaat zijn ogen op en ziet dat de hele streek van de Jordaan rijk aan water is. Voordat de Here Sodom en Gomorra verwoest had, was zij tot Zoar toe als de hof des Heren, als het land Egypte. Lots ogen worden naar die prachtige vruchtbare Jordaanstreek toegetrokken, die zich tot ver uitstrekt. En waar zich economisch bloeiende steden bevinden. Ze is als de hof des Heren, als het paradijs, waar vier rivieren het land vruchtbaar maakten en als Egypte, waar de Nijl en haar zijarmen het land vruchtbaar maakt. Dat zijn wonderlijke en veel zeggende vergelijkingen. Het paradijs, het land van Gods vrede en geluk en Egypte, voor Israël het land van de verzoeking, de bedreiging, de slavernij. Ze lijken zo op elkaar. Het goede en het kwade zijn inderdaad soms zo moeilijk van elkaar te onderscheiden. Dat maakt het kiezen zo moeilijk en riskant. Ook tegenwoordig. Er is zoveel, dat ons jongeren en ouderen lokt en aantrekt. Als je vanaf een afstand op de dingen kijkt, weet je niet, wat je ervan moet denken. Is het goed of kwaad? Is het de zuivere schoonheid als van het paradijs of de gevaarlijke schoonheid als van Egypte? Die betere baan, die je is aangeboden. Die discotent, waar iedereen heengaat. Die vrienden, die je mee willen hebben op vakantie. Dat meisje of die jongen met wie je graag uit wil. Die kamer in de stad, want je wil eindelijk wel eens op je zelf gaan wonen. Het is aan te raden om niet alleen op die dingen te kijken, maar er ook echt doorheen te kijken. Om goed en kwaad te leren onderscheiden. Om daarom ook niet te snel en te ondoordacht ingrijpende beslissingen te nemen.

Lot kiest direct, maar 't is een keus, waar die later spijt van krijgt. Hij wordt verblind door de rijkdom. Daar kan hij snel zijn schaapjes op het droge krijgen. Daar is het veel beter dan dat hier aan de rand van de woestijn. Daar zijn goede weidegronden. Daar zijn steden dicht in de buurt. Die trekken hem meer dan de toekomstige stad, waarvan God de kunstenaar en bouwmeester is.

Zo slaat Lot zijn tenten op tot bij Sodom. En de mannen van Sodom waren zeer slecht en zondig tegenover de Here. De zichtbare dingen lokken zo. Als wij onze ogen opslaan is er ook veel, dat ons aantrekt. Voorspoed en rijkdom. Een gewaardeerde plaats in de samenleving. Een goede verstandhouding met anderen. Als jongeren te kunnen meedoen met leeftijdgenoten. Zo'n prettig, aan de wereld aangepast leven, is toch wel verleidelijk. Moet je daar nu echt allemaal afstand van nemen? Hoe ver kan ik gaan? En Lot slaat zijn tenten op tot bij Sodom. Hij gaat net iets te ver. Want Sodom ligt buiten het beloofde land. Lot heeft ongemerkt het terrein van Gods zegeningen verlaten. Hij is ongemerkt buiten Gods verbond gekomen. Straks woont hij in Sodom en treffen de engelen hem zelfs in de poort van de stad aan, dat wil zeggen in het kloppende hart van deze heidense samenleving. Hoe ver gaan wij met het opslaan van onze tenten? Zover, dat we als christelijke gezinnen buiten Gods verbond terecht komen? Zóver, dat we ongemerkt buiten Gods beloften vallen? Beloften van echt geluk? Zover dat we moeilijk meer terug kunnen en we van tot aan de grens van het kwaad verzeild raken tot over de grens van het kwaad? Hoe ver kunnen we gaan met het overslaan van kerkdiensten? Met het drankgebruik? Met onze feestjes? Met overuren maken als man of werken als vrouw zonder dat ons gezinsleven daarbij in de knel komt? Hoever kunnen we onze kinderen vertrouwen geven en laten gaan? Hoe ver kunnen we als jongens en meisjes gaan in onze verlovingstijd zonder dat we de bloem van de liefde afplukken vóór zij bloeit? Zijn we al niet te ver gegaan?

Het loopt met Lot niet best af. Al gauw wordt hij met de inwoners van Sodom door vijandige vorsten meegevoerd en Abraham kan hem nog op het nippertje redden. Ook wordt hij ternauwernood gespaard als de Here de goddeloze stad in vuur doet ondergaan. Dat is Gods genade tegenover hem, maar hij komt er niet zonder kleerscheuren van af. Hij verliest zijn vrouw erbij. Zijn dochters blijken later zedelijk volledig aan lager wal geraakt. En hij houdt niets meer over dan een spelonk in het gebergte, terwijl zijn vruchtbare Jordaanstreek in de Dode Zee is veranderd.

Alle reden dus voor ons om steeds goed te bekijken hoe ver we kunnen gaan en waar we onze tenten opslaan. De grenzen zijn moeilijk te bepalen, maar ze zijn er wel degelijk. En de verkeerde keus leidt tot veel verdriet en verlies, en, als er geen bekering komt tot verlies van je zaligheid. Kiezen we als Lot of als Abraham?

Want na dit waarschuwend voorbeeld van Lot letten we op het bemoedigend voorbeeld van Abraham. Het is Abraham, voor wie de ruzie tussen de herders en de daardoor gespannen verhouding tussen hem en zijn neef, het eerst ondraaglijk wordt. Hij lijdt er aan. Hij vindt het een ontoelaatbare toestand, die uit de wereld geholpen moet worden. Aan de verwijdering tussen mensen moet wat worden gedaan. Daar moet een oplossing voor worden gezocht. Dus zegt Abraham tot Lot: Laat er toch geen twist zijn tussen mij en u en tussen mijn en uw herders, want wij zijn mannen broeders.

Wat doen wij als er wrijving is in onze gezinnen, op kantoor of fabriek? Spanning en verwijdering? Als men boos verwijten naar elkaars hoofd slingert? Zeg niet: dat komt bij ons nooit voor, want je komt het in de beste gezinnen tegen. Op een huwelijksjubileum kwam de dominee man en vrouw feliciteren. 25 jaar getrouwd, dominee, zei de vrouw en we hebben nog nooit één woord met elkaar gehad. Dan vrees ik, dat ik u niet moet gelukwensen, maar moet condoleren, zei de dominee, want dat is een teken, dat u langs elkaar hebt heen geleefd, zó ver van elkaar leefde, dat een botsing onmogelijk was. Overal is er wel eens wat. Dat is het ergste niet. Maar laten we het op zijn beloop? Gaan we er aan wennen? Verharden we ons? Of kunnen we er als Abraham niet langer vrede mee hebben? Durven we het aan om het in alle eerlijkheid ter sprake te brengen? Zoeken we naar een oplossing als verstandige mensen? Laat er geen twist zijn tussen ons, want wij zijn broeders en zusters. Broeders en zusters in Jezus Christus. Voorts broeders, schrijft Paulus, al wat waar is, al wat waardig is, al wat rechtvaardig is, al wat rein, al wat beminnelijk, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient, bedenkt dat. Waar men als christenen en christelijke gezinnen zo wijs is als Abraham bij spanningen, daar zal het goed komen. Waar met takt en fijngevoeligheid de dingen worden doorgesproken en goede beslissingen worden genomen, zal God uitkomst geven.

Verder laat Abraham de keus aan Lot. Hij staat niet op zijn rechten. Hij wil de minste wezen. Hij geeft voorrang aan het belang van Lot. Gaan wij ook zo met elkaar om? Kunnen we de minste zijn? Kunnen we de ander voorrang geven? Kunnen we in liefde ons zelf verloochenen ter wille van de ander? Zoals de Heiland dat ook voor ons gedaan heeft? Laat die gezindheid bij u zijn, die ook in Christus Jezus was. Vooral het gezin is het proefterrein, waarop we die gezindheid kunnen leren. Zoals het ene metaal door het andere wordt geslepen en in schone vormen gebracht, zo kunnen we ons in de gezinnen aan elkaar slijpen en door elkaar laten vormen tot mensen, die liefhebben, Gods wil doen, Jezus navolgen.

Zo gaat de vruchtbare Jordaanvlakte wel aan Abraham voorbij. Zo blijft hij een trekker tussen de woestijn en het cultuurland. Een zwervende Arameeër. Nergens echt thuis. Hij schijnt slechter af dan Lot, maar is beter af. En de Here zei tot Abraham: sla toch uw ogen op en zie van de plaats waar gij zijt naar het noorden, zuiden, oosten en westen. Merkt u het kleine, maar toch levensgrote verschil? En Lot sloeg zijn ogen op en de Here zei tot Abraham: sla uw ogen op. Lot eigent zich niet toe, wat hij zelf heeft gekozen, maar Abraham mag zich nu toe-eigenen, wat God voor hem heeft uitgekozen. Het hele land, dat gij ziet, zal ik u en uw nageslacht voor altoos geven. Ik zal uw nageslacht maken als het stof der aarde, dat niet te tellen is. Sta op, doorwandel dit land in zijn lengte en breedte want u zal Ik het u geven.

Land en nakomelingen waren in die tijd de centrale beloftes van God. Met die heel concrete dingen, die toen van geweldige betekenis waren, worden Gods zaligheid en Gods zegeningen voorgesteld en uitgebeeld. De Here belooft zijn heil aan Abraham, omdat deze de goede keus maakte en liever met God ontberingen wilde leiden en vreemdeling op deze aarde wilde zijn dan het zonder God goed te hebben.

En Abraham sloeg zijn tenten op en ging wonen bij de terebinten van Mamre. Verder naar het zuiden. Verder de woestijn in. Eenzaam. Zonder al te veel luxe. Maar met een toekomst. Met hoop. Met rijke beloften. Met uitzicht. Met de zegen van God voor hem zelf en zijn nageslacht. Zonder de genoegens van het stadsleven, maar met de verwachting van de stad, waarvan God de kunstenaar en bouwmeester is. Zalig de zachtmoedigen, want zij zullen de aarde beërven, zei Jezus, die ook van de aarde werd verstoten, maar nu over ons regeert.

Waar slaan wij onze tenten op? Bij Hebron? Dan leven we misschien wel wat geïsoleerd. Dan vinden anderen mogelijk, dat wij spelbreker zijn en wij ons te veel terugtrekken. Dan begrijpen anderen niet, dat wij niet vangen, wat we vangen kunnen. Dat wij niet altijd de volgens de wereld meest lucratieve plaatsen opzoeken. Dan vinden anderen misschien, dat wij veel te ver gaan de andere kant op, dat wij veel te ver gaan in ons christen zijn, dat veel te serieus nemen. Dan vinden anderen misschien, dat wij onze tenten te ver weg opslaan. Maar we vinden zelf, dat God het zo wil, en dat zó zijn zegen op ons zal rusten en dan is het toch goed? Dan hebben we toch een veel betere toekomst, wij en onze kinderen?

En Abraham sloeg zijn tenten op en ging wonen bij de terebinten van Mamre, die bij Hebron zijn en hij bouwde daar een altaar voor de Here. Het staat er zo vaak. Overal waar Abraham wat langer vertoeft, bouwt hij een altaar. Hij had er ook een tussen Bethel en Ai gebouwd, waar vroeger zijn tent had gestaan.

Bouwen wij zo ook een altaar voor de Here? Met en voor onze gezinnen? Hoe doen we dat dan nu? Wel, door trouw naar de kerk te gaan. Door thuis te bidden en de bijbel te lezen. Door met elkaar te spreken over de zaken van het geloof. Door ons leven als een offer te wijden aan de Here Jezus.

Welke keuze maken wij? Die van Lot of die van Abraham? Waarheen slaan wij onze ogen op? En waar slaan wij onze tenten op? Tot aan Sodom toe of bij Hebron? Is dat laatste het geval, dan mogen we tóch zeggen, met psalm 16, de meetsnoeren vielen mij in liefelijke dreven, ja, mijn erfdeel bekoort mij. De keus van het smalle pad zal niet berouwen. De Here zal met ons gaan en zijn rijke beloften aan ons waar maken. In Jezus Christus.
De wereld kiest zichzelf een land,
een pad voor hare voeten.
God vat de zijnen bij de hand
en brengt ze waar ze wezen moeten.

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4