De website van Arie Tromp

 

1 Tessalonicenzen 1 : 6


U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer: onder zware beproevingen hebt u het woord ontvangen met de vreugde van de heilige Geest.


Voor 't laatst gehouden op 2 juli 1989 te Krimpen aan de Lek

Gemeente des Heren,

Goed voorbeeld doet goed volgen. Wat je een ander wil leren, kun je het beste voordoen en voorleven. De beste lessen worden niet uit dikke boeken gehaald, maar uit de praktijk. Dat geldt voor koken, timmeren en metselen, voor de etiquette, de beschaafde omgangsvormen. Dat geldt voor heel veel.

En ook voor het christelijk geloof. Dat leer je niet uit boeken en preken alleen. Dat leer je vooral van het voorbeeld van andere christenen. Bidden hebben we als kind niet geleerd doordat onze ouders zeiden hoe dat moest. Ze deden het zelf in ons bijzijn. Bijbellezen hebben we niet geleerd doordat ze ons vertelden, dat we dat moesten. Ze deden het zelf aan tafel. Dat geldt ook van de kerkgang. Ze gingen zelf en namen ons aan de hand mee.

En als we ons een meester of juffrouw van de lagere school herinneren, die veel voor onze vorming als gelovige heeft betekend, herinneren we ons niet meer wat die ons uit boeken geleerd hebben, maar hoe ze waren, ze optraden. We herinneren ons hun liefde, hun wijsheid, hun warmte, hun eerlijkheid. Ze moeten ons ook veel verhalen uit de bijbel verteld hebben en ons zo veel kennis hebben meegegeven, die we nu nog meedragen, maar we herinneren ons niet meer letterlijk wát ze verteld hebben, wel hóe ze het verteld hebben, met wat voor eerbied in de stem. We voelden al als kind aan hoe ze er met hun hart achter stonden. Dat ze christen waren met heel hun persoon. Voorbeeldige en navolgenswaardige christenen in heel hun leven en in hun omgang met ons.

De beste zending, de zending met de meeste bekeerlingen, is voorleven. Goed voorbeeld doet goed volgen.

Zo was het ook met Paulus. Hij was niet alleen apostel als hij preekte. Hij was het 24 uur per dag met heel zijn persoon. Hij liet het evangelie van Jezus Christus niet alleen horen, maar ook zien met heel zijn doen en laten. In een levenswandel, die juist in een puur heidense omgeving, met veel ontucht, winstbejag en eerzucht, ook in en rond heidense tempels, moet zijn opgevallen door haar eenvoud, bescheidenheid, eerlijkheid en zuiverheid.

Dus, als mensen zich bekeerden en het evangelie aanvaardden, was dat ook niet alleen het voor waar aannemen van dat evangelie. Je veranderde niet alleen van levensbeschouwing, je veranderde ook van leven. Je ging echt het leven van een christen leiden.

En dat was het leven zoals Paulus dat had voorgeleefd. U hebt ons nagevolgd, zo schreef hij aan de gemeenteleden van Tessalonica. We hebben moeite met zulke woorden. Ze klinken bij ons al snel als geestelijke hoogmoed en hoogmoed komt voor de val. Goed voorbeeld doet goed volgen. Dat is waar. Maar het klinkt vals, als het gezegd wordt door iemand, die zichzelf als het goede voorbeeld opwerpt.

Misschien hebben allerlei ervaringen in de wereldgeschiedenis en de kerkgeschiedenis ons waakzaam gemaakt op dit punt. Want er zijn genoeg wereldlijke en geestelijke leiders geweest, die de aandacht op zichzelf gericht hebben, zichzelf als het lichtend voorbeeld hebben laten verheerlijken, maar intussen voos en zondig waren en hun volgelingen in het verderf hebben gestort.

Toch moet het vroeger niet verdacht, hoogmoedig en daardoor zelfs afstotend geklonken hebben, want anders was Paulus wel zo wijs geweest om niet zo iets te zeggen. Hij schrijft in volle onschuld en naïviteit in zijn brieven herhaaldelijk iets dergelijks. Wees mijn navolgers. Wees als ik. Zoals u ons tot een voorbeeld hebt.

Nu bedoelt Paulus daarmee ook niet zichzelf in het voetlicht te zetten, zichzelf zo belangrijk te achten, zelf zo navolgenswaard te zijn. We moeten nooit vergeten, wat Paulus er vaak bij schrijft. Weest mijn navolgers, zoals ook ik van Christus. En in onze tekst: U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer.

Al in het oude testament stelt God zichzelf als voorbeeld: wees heilig, want Ik ben heilig. In het nieuwe testament is het vooral de Here Jezus, die dat doet. Hij roept zijn discipelen met: volg mij na. Hij zegt nadat hij de voeten van zijn discipelen gewassen heeft: ik heb een voorbeeld gegeven; wat ik voor jullie heb gedaan, moeten jullie ook doen. Hij wijst er vooral in de lijdenstijd op, dat we Hem niet waard zijn, als we niet ons kruis op ons nemen, ons zelf verloochenen en Hem navolgen. Geloven is je aan Jezus uitleveren, hem volstrekt vertrouwen¸ hem blindelings gehoorzamen. Achter Hem aangaan. Zijn voetstappen drukken. Er oprecht naar verlangen God te eren en de naaste wel te doen met een leven, dat op dat van Jezus lijkt. Geloven is het heerlijk te vinden om lief te hebben zoals Hij. Om een ander te kunnen helpen zoals Hij. Om wijze en bemoedigende woorden te kunnen spreken zoals Hij. Om mensen het gevoel te geven, dat ze aanvaard worden en niet verstoten, zoals Hij dat gaf. Om mensen een nieuw bestaan te schenken, zoals Hij. Om de weg naar vrede, recht en geluk voor de mensheid te openen, zoals Hij deed. Om daarbij de tegenstand van de boze niet uit de weg te gaan, zo min als Hij dat deed. Om te durven lijden voor de goede zaak, zoals Hij. Om alles voor Gods Koninkrijk over te hebben, zoals Hij. Om te blijven geloven, dat dat Rijk komt en je er bij zal horen, al lijkt alles dat tegen te spreken en al ga je er zelf onderdoor, zoals Hij. Geloven is, wat je ook verder van dat lied uit de bundel van Johannes de Heer zeggen kunt, toch iets hebben van: ik wens te zijn als Jezus. Herkennen we deze dingen bij ons zelf? Is het onze hartelijke begeerte om Jezus na te volgen?

En als dat zo is, dan komt dat niet alleen ons zelf ten goede, maar ook anderen. Want dan dragen we met heel ons leven het evangelie van de Here Jezus uit.. Dan krijgt onze christelijke levensstijl aantrekkingskracht en werfkracht. En worden we, zonder dat we het bewust bedoelen, voorbeelden, die het navolgen waard zijn.

Nee, dan worden we niet een mooi plaatje, waar anderen zich aan vergapen. Dat is mensverheerlijking. Maar dan worden we een spiegel, die bij alle gebreken toch iets van Jezus weerkaatst naar anderen toe. Of een venster, waar anderen, al is het wat wazig en vervormd, toch doorheen kunnen kijken tot op Jezus. U hebt ons nagevolgd en, wat veel belangrijker is, daarmee de Heer, schrijft Paulus. En om dat laatste gaat het. Dat via ons de blik op Jezus valt. Zijn we zulke zendelingen en apostelen met onze concrete levens?

Het is een psychologisch gegeven, dat wij identificatiefiguren nodig hebben, vooral in onze jonge jaren. Mensen, met wie we ons vereenzelvigen, die het goede voorbeeld zijn, waaraan we ons optrekken. Dat is voor een jongen in een bepaalde leeftijdsfase zijn vader. Naar hem kijkt hij met ontzag op. Vader kan alles. Die doet hij graag na. Wat die als werk heeft, wil hij later ook gaan doen. Later worden dat vaak anderen. Een oudere vriend, een leraar die je graag mag. Ook sporthelden, popsterren, filmsterren. Zo brengen anderen bepaalde waarden op ons over door wat ze doen en hoe ze leven.

Zo werkt dat ook op geestelijk terrein. De blijde boodschap over de Here Jezus kan niet worden losgemaakt van wie die boodschap brengt. Van onze ouders, onze juffrouw of meester, onze clubleidster of leider, onze ouderling of dominee. Net zoals het bij de Tessalonicenzen niet losgemaakt kon worden van de apostel Paulus. Wát er gezegd wordt staat niet los van wíe het zegt. We begrijpen hoe weinig serieus het is, als er klinkt: doe wel naar mijn woorden, maar niet naar mijn daden.

En werkt zo ook niet het gezag, dat God aan mensen geeft? Gezag betekent niet: doe wat ik zeg, omdat ik het zeg en ook al doe ik het zelf niet. Gezag dwing je zo niet af, maar maak je veel meer onbewust waar.

Gezag straal je uit. En zo dril je en dwing je niet, maar volgt men je in vrijheid na, als voorbeeld. Zo heet een dominee ook niet alleen predikant omdat hij Gods Woord preekt, maar ook voorganger omdat hij als het goed is met heel zijn leven Gods Woord preekt. Hij voorgaat en zijn gemeente navolgt.

Dat geeft een zekere druk, die ook andere gezagsdragers kennen: ouders, leerkrachten, overheidspersonen. Het kan je angstig maken. Moet ik het goede voorbeeld geven? Wie ben ik, dat ik dat kan? En wat een schuld als hierbij tekortschieten, want we zijn zo niet alleen voor ons zelf verantwoordelijk, maar ook voor anderen, over wie de Here ons gesteld heeft. Zou Paulus dat ook niet gekend hebben? Hij heeft immers niet alleen geschreven: wees mijn navolgers, maar ook: ik besef dat in mijn eigen natuur, het goede niet aanwezig is. En: ik ben de eerste van de zondaren.

Toch is het niet Gods bedoeling, dat we zwaar onder onze verantwoordelijkheid gebukt gaan en ons elk moment afvragen: hoe kom ik bij anderen over? Leef ik wel voorbeeldig genoeg? Kan men mij hierin of daarin wel volgen? Dan heb je geen leven. Nee, we moeten niet omlaag kijken, maar omhoog. Het gaat erom, dat we zelf allereerst naar Jezus opzien, in Hem geloven, Hem navolgen. Dat zijn Woord gestalte in ons krijgt, dwars door ons heengaat. Zoals bij Ezechiël en Johannes, die in een visioen de opdracht kregen om de boekrol op te eten. Dan worden we vanzelf een voorbeeld, dat navolging uitlokt, zonder dat we er voortdurend aan denken, het een morele druk geeft, of ons ijdel maakt. Wat een zegen om zo onbewust navolgers te krijgen, en dat niet van jezelf, maar van de Here. Het is ook niet de bedoeling dat onze kinderen ons als ouders precies nadoen, precies in ons voetspoor gaan. Dat zou niet eens goed zijn. Maar wel, dat ze het volgen van Jezus van ons konden afzien en leren. We moeten ook geen dominees achternalopen, maar wel, wat dominees ons als het goed is geleerd hebben, de Here achterna lopen.

En we moeten ons allemaal, jong en oud, steeds afvragen welke identificatiefiguren wij kiezen, welke helden en voorbeelden. Want er zijn in elke tijd mensen, die veel navolgers achter zich aan krijgen, maar zelf niet Jezus navolgen, een geestelijke of politieke dwaalleer aanhangen of puur op zichzelf zijn gericht, op eigen macht en rijkdom. Figuren als Hitler zijn met hun magische aantrekkingskracht en met wat ze aan verwoestingen hebben aangericht, het waarschuwende voorbeeld. Volgen we mensen na, die op hun beurt de Here volgen? Of anderen? U hebt ons nagevolgd, en daarmee de Heer, schrijft Paulus aan de Tessalonicenzen, want u hebt het woord ontvangen.

Het gaat er dus niet om, dat we zo allerlei onder woorden gebrachte filosofieën en levensbeschouwingen gaan huldigen, maar we het Woord ontvangen, het Woord bij uitstek, het Woord van God. We dat

Woord aannemen. Zo wordt het ook wel vertaald. Een gemeente heeft Gods Woord aangenomen, of is geen gemeente. Een christen heeft Gods Woord aangenomen of is geen christen. En aannemen is in de echte, volle zin van het woord aannemen. Het helemaal aanvaarden. Er ten volle ja en amen op zeggen. Het ter harte nemen. Het niet alleen maar aanhoren. Het niet alleen maar van commentaar voorzien. Het niet alleen maar als een uit het hoofd geleerd lesje in je opnemen. Het niet alleen maar verstandelijk als een waarheid beschouwen. Maar je je er helemaal voor openstellen, aan toevertrouwen, aan uitleveren.

Dat klinkt al gauw als een menselijke activiteit. Het woord aannemen. Daar zijn wij huiverig voor. Zoals we ook enige huiver hebben als we iemand horen getuigen, dat hij Jezus heeft aangenomen. Wij nemen Jezus toch niet aan? Jezus neemt ons toch aan? Zeker, het belangrijkste is de overmacht van zijn liefde en de overtuigingskracht van zijn Woord. Het belangrijkste is niet wat wij doen, maar wat de Here aan ons doet. Maar dat gaat zó dwars door ons heen, dat het ook als een persoonlijke keus ervaren wordt en als een bewuste bekering. Wat moet het voor de Tessalonicenzen, die tot dan toe in het pure heidendom hadden geleefd, ook een duidelijke keus en grote overgang zijn geweest. Dat ze Gods Woord ontvingen en aannamen. En dan mag ik toch vragen: deed u dat al? Net als de gemeenteleden van Tessalonica? Nam u Gods Woord aan of wijst u het nog steeds van de hand? Al is het op een vrome en beleefde manier? Anders dan zij, die de kerk openlijk de rug hebben toegekeerd? Maar toch?

Een tussenweg is er niet. Tegenover Gods Woord kun je niet lauw zijn, alleen heet of koud. Wat geweldig, als er mensen in ons midden zijn, die Gods Woord nu door deze prediking mogen ontvangen. Of dat al vroeger mochten. Dan hebben ze daar ook weet van. Want dat gaat niet vanzelf. Paulus schrijft erbij: onder zwarte beproeving hebt u het Woord ontvangen. Dat wijst allereerst op de politieke en maatschappelijke omstandigheden, waaronder mensen in Tessalonica tot geloof in Jezus gekomen zijn en de christelijke gemeente gingen vormen. Want ze ondervonden daarbij harde tegenstand en vervolging van de joden en romeinse overheid. Het Bijbelboek Handelingen vertelt ervan. De joden schroomden in hun haat en jaloezie zelfs niet om straatboeven een volksoproer tegen de christenen te laten opwekken. En de mensen, die Paulus met zijn gevolg in huis hadden genomen, zoals Jason, werden voor het stadsbestuur geleid. We denken aan de christenen, die nu zware beproeving kennen in landen, waar geen godsdienstvrijheid is. Noord-Korea bijvoorbeeld. We moeten de verborgen of openlijke druk, waaronder christenen staan in veel landen niet onderschatten. Er niet bij te horen. Van bepaald onderwijs en van banen uitgesloten te zijn. Horen, dat je kerkgebouw door de staat in beslag is genomen. De kleine pesterijtjes. Tot hevige vervolging en martelaarschap toe. Laten voor deze broeders en zusters blijven bidden.

En wat is dít dan het overtuigend bewijs, dat onze God een levende en sterke God is, namelijk dat zijn kinderen ondanks de beproevingen en er dwars tegen in zich toch aan zijn Woord gewonnen geven. Zijn reddend en vernieuwend Woord blijkt sterker dan de grootste druk van mensen.

Maar al kennen wij deze beproevingen niet, dat wil niet zeggen, dat het aannemen van Gods Woord bij ons zonder enige druk en tegenstand gaat. Die weerstand is er om te beginnen al in ons eigen hart. We willen immers zo graag onze eigen verlangens blijven volgen in plaats van Jezus. We willen onze eigen boontjes blijven doppen in plaats van dat we Jezus heer en meester over ons leven laten zijn. En we willen niet graag onze zonden bekennen en om vergeving vragen. We willen niet graag ons oude vertrouwde leven eraan geven en helemaal opnieuw beginnen. Onze natuur verzet zich hevig tegen het aannemen van Gods Woord. Dat geeft innerlijke strijd en druk. En het is een groot wonder en een heerlijk werk van de Heilige Geest als we ondanks dat ons toch aan het evangelie van de Here Jezus gewonnen geven.

Maar er is vaak ook druk van buiten. Velerlei druk. De druk van onze niet kerkelijke man of vrouw. De druk van bepaalde sleur en gewoontes, die niet bij ons christen-zijn passen. De druk van een familie die van vroomheid niet zoveel moet hebben. De druk van collega's, die ons verleiden om mee te doen met dingen, die niet deugen. De druk van de maatschappij, waarin we niet altijd kunnen voorkomen, dat we niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk vuile handen maken, die ons dwingt tot compromissen, tot het kiezen van het minst kwade uit twee kwaden, tot concurrentie, tot het ongewild en onbedoeld aandoen van leed aan medemensen. De druk van moderne ethiek, die naar ons gevoel in strijd is met Gods geboden. De druk zelfs van de kerk, die ons haast dwingt om Gods Woord zó te lezen, zoals we het naar eer en geweten niet kunnen lezen. Zo is het, zij het onder andere omstandigheden dan die van de Thessalonicenzen, ook onze ervaring, dat we Gods Woord slechts in beproevingen kunnen aannemen.

En toch zet dat er geen domper op. Integendeel. Het maakt ons blij. Blij dat we onze God en Heiland gevonden hebben. Blij, dat we onze zonden kwijt kunnen raken. Blij, dat we ons in Gods kracht aan allerlei slaafse banden mogen ontworstelen. Blij, dat we zo een nieuw leven krijgen. Blij, dat God het ons zelfs waardig heeft gekeurd om onder zware beproevingen voor zijn Koninkrijk te lijden en te strijden. Onder zware beproevingen hebt u het Woord ontvangen met de vreugde van de Heilige Geest.

We komen die vreemde tegenstelling vaker in de bijbel tegen. Paulus zegt het van zichzelf: wij prijzen ons gelukkig onder alle ellende. We hebben verdriet maar toch zijn we altijd verheugd. In al mijn ellende ben ik vervuld van troost en word ik overweldigd door vreugde. Ik ben blij dat ik nu voor u lijd. Hij zegt het ook van christelijke gemeentes: ze zijn door ellende zwaar op de proef gesteld, maar vervuld van een overstelpende vreugde.

Wat is dat voor vreugde middenin beproevingen? Laten we voorzichtig zijn. Misschien moeten we gewoon eerlijk zeggen: dat is een vreugde, waar wij nu niet over kunnen meepraten, omdat de Heilige Geest die alleen schenkt aan christenen en gemeentes, die beproefd worden. Ze hebben die bijzondere hoopvolle, onuitroeibare blijdschap van de Heilige Geest blijkbaar nodig als wapen om in de narigheid staande te kunnen blijven. Leven we niet onder druk, dan hebben we die blijdschap ook niet nodig.

Ik zal nooit een gemeenteavond in Renkum vergeten, die uitging van de stichting Friedensstimme. We hadden toen Duitstalige Russische baptisten te gast, die een vluchtelingengemeente in Duitsland vormden, maar die zelf jarenlang in Rusland vervolgd waren en voortdurend ondergrondse contacten met hun geloofsgenoten en familieleden daar hadden. Zij straalden geloof, hoop en moed uit, maar vooral een blijdschap, die diepe indruk op ons maakte. Je voelde aan, dat die vreemde onverwoestbare blijdschap de vrucht van de Heilige Geest was, die onder druk was gegroeid en ook alleen onder zulke druk kan groeien. Zongen Paulus en Silas ook niet lofzangen voor God in de nacht, toen ze in de donkerste gevangeniscel zaten en met de voeten in het blok? Zijn er ook niet martelaren zingend de brandstapel op gegaan?

Maar kan ook nu een kind van God niet juist in de uiterste nood blij de Here roemen? Kan een kind van God vlak voor de dood de poort niet wijd open zien staan en het licht daardoor zien stromen, zodat die met een glimlach sterft? In zware beproevingen met de vreugde van de Heilige Geest. Wat een wonderlijke combinatie, die de Here dan toch maar geeft.

Niettemin is er een vreugde, die de Heilige Geest ook ons nu wil geven, al kennen we de beproeving niet. Diezelfde Paulus schreef immers ook: wees altijd verheugd. Laat de Heer uw vreugde blijven; ik zeg u nogmaals: wees altijd verheugd. En na liefde is in Galaten 5 blijdschap de tweede vrucht van de Geest. Blijdschap hoort bij het geloof en bij de gemeente, onder alle omstandigheden.

En het is een slecht teken, als die blijdschap er niet is. Die hoeft niet per se uitbundige vormen aan te nemen, zoals in Pinkstergemeentes. Het kan ook een stille, ingetogen, maar heel diepe blijdschap zijn. Als die er maar is, persoonlijk, maar we die ook met elkaar delen. Dat ons hart steeds meer die blijdschap smaken mag, en dat 's Heren huis meer en meer van die vreugde druisen mag. Want waar het reddende Woord van God is ontvangen, daar moet wel de vreugde van de Heiligen Geest zijn. Geen gewoon aards plezier, laat staan platte lol, maar de blijdschap, waarvan Maria zong. Mijn geest verheugt zich in God, mijn Zaligmaker. Heeft u het evangelie van Jezus' genadige liefde mogen ontvangen? Ja? Dan bent u toch blij?

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4