
themapreken over de liturgie
Wetlezing
Exodus 24; 2 Korinthe 3:1-3Het laatst gehouden op 1 februari 2004 te Hattem
Gemeente des Heren,
De bijbel is voor ons het woord van God, niet? Maar ze is door mensen geschreven. Die werden geleid, geïnspireerd door de Heilige Geest. Maar mensen hebben het gesproken en opgeschreven.
Toch is er een uitzondering. De tien geboden. Die schreef God echt zelf. Eigenhandig. Hij gaf op de berg Sinaï aan Mozes de twee tafelen der getuigenis, tafelen van steen, beschreven door de vinger van God, staat er.
Dat maakt die tien geboden heel bijzonder. Bovendien zijn ze in steen gebeiteld.
Vroeger schreef men gewoonlijk op papier, gemaakt van gedroogd papyrusriet, dat aan de oevers van de Nijl groeide. Of men schreef op kleitabletten. Die letters waren echter geen lang leven beschoren. Vocht maakte er snel een eind aan. Maar wilde men dat een tekst heel lang bewaard bleef, dan beitelde men die in steen. Alleen zulke stenen tafelen van toen vinden we nu nog in musea.
En kan men de tekst, die er op staat, ontcijferen, dan gaat het meestal om een verdrag, een verbond tussen twee volken. Het sterkste volk belooft het zwakste te beschermen en het zwakste volk belooft het sterkste daarvoor schatting te betalen. Er is dan sprake van twee dezelfde tafels met dezelfde tekst, voor elk van de partijen die zo’n verbond sluiten, één. Twee tafels als blijvende zichtbare getuigen, bewijzen van een verdrag, die de partijen elkaar vóór kunnen houden, om elkaar aan de afspraak te herinneren.
Er zijn dan ook geleerden, die vermoeden, dat niet de eerste helft van de tien geboden, die over onze verhouding tot God, op de eerste tafel stond, en de tweede helft, die over onze verhouding tot de naaste, op de tweede tafel, maar dat alle tien geboden compleet op elke tafel stonden, één tafel als een soort ondertekening van God, de andere als ondertekening van Israël, toen het verbond tussen beide op de Sinaï werd gesloten. Twee tafels als getuigenis, als vast en altijd durend bewijs, dat God en Israël zich in trouw aan elkaar verbonden hebben.
In ieder geval kun je de tien geboden de grondwet noemen van Gods volk.
Reden waarom die geboden in de tempel, in ieder geval in de tweede tempel, die van na de ballingschap, elke dag werden voorgelezen, na het ‘sjema’, Israëls geloofsbelijdenis: Hoor, Israël, de Here is onze God, de Here is één.
Ook in de erediensten van de oude kerk hadden de tien geboden een plekje. Meestal in het gedeelte van de liturgie dat een voorbereiding was op de viering van het Heilig Avondmaal.
In de ogen van de Hervormers was dat Avondmaal in de Middeleeuwen ontaard tot wat ik nu maar even simpel de mis noem. Daarom schaften ze in hun vernieuwing en zuivering van de liturgie veel af, maar niet de lezing van de wet. Het bleef volgens hen nodig dat Gods volk die grondwet van Gods Koninkrijk elke zondag hoorde.
Calvijn had een voorkeur voor de liturgische schuldbelijdenis en genadeverkondiging met daarna de lezing van de tien geboden. Hij bracht het in Straatsburg in de praktijk maar kreeg het in Genève niet ingevoerd. Velen vonden dat maar nieuwlichterij en hij wilde van wat toch een bijzaak was geen halszaak maken. Nog kent de ene gemeente niet en de andere wel de vaste liturgische elementen van schuldbelijdenis en genadeverkondiging voorafgaande aan de lezing van de wet. Waar men ze niet apart kent, vinden we trouwens de schuldbelijdenis in het eerste gebed en de genadeverkondiging in de preek. Deze plaats van de lezing van de wet in de liturgie van Calvijn wekt de indruk dat hij de tien geboden vooral ziet als aanwijzingen voor het verloste leven van ons christenen, waarin we de Here uit dankbaarheid dienen door onze gehoorzaamheid aan zijn geboden.
Hij liet ook, anders dan wij gewend zijn, de tien geboden zingen. Dat doet denken aan psalm 119: De wet, o Heer, die Gij aan mij beveelt, is als een lied mij, als een spel van snaren, dat in den vreemde troostend mij omspeelt. Kennen ook de joden niet het feest van de vreugde der wet? Het houden van Gods geboden geeft ware vreugde en is geen domper op elke vreugde. Gods wet knalt niet als een zweep, maar zingt als een lied.
Calvijn sprak tussen de eerste en de tweede tafel van de wet een gebed uit. Een prachtig formuliergebed. Ik kan niet nalaten het te citeren, al klinkt het nu misschien wat ouderwets. Hemelse Vader, vol van goedheid en genade, daar het u behaagt uw heilige wil aan uw arme dienaren te openbaren en hen te onderrichten in de gerechtigheid van de wet, wil haar schrijven en indrukken in onze harten, zodat we in ons gehele leven slechts U zoeken te dienen en te gehoorzamen. Reken ons de overtredingen, die wij tegen de geboden begaan, niet toe, opdat wij uw menigvuldige genade in zulk een rijkdom over ons ervaren, dat wij stof hebben om U te prijzen en te loven door Jezus Christus uw Zoon, onze Heer, Amen.
Dat hij de wet toch ook zag als spiegel, die ons wordt voorgehouden en die ons op onze zonden en tekorten wijst, blijkt uit dit gebed, en uit het feit, dat bij hem steeds tussen de verzen in ‘Heer, ontferm u’ klonk.
Veel gemeentes hebben een liturgie, waarin we de lezing van de wet niet meer vinden. Ze menen dat dat bij het oude verbond hoort, dat van God met Israël. Die wekelijkse herhaling van het zelfde klinkt te wettisch in hun oren. Christus heeft de wet voor ons toch vervuld en ons zo bevrijd van het juk van de wet? Ja zeker, maar Hij heeft de wet niet opgeheven in de zin van afgeschaft. Juist opgeheven in de zin van verhoogd, weer volle glans gegeven. Door er zelf compleet naar te leven en de diepste bedoeling van de wet uit te stralen: de liefde. Vandaar dat vaak ook, en dan zitten we in het nieuwe verbond, zijn hoofdsom van de wet wordt gelezen: de oproep om God en de naaste lief te hebben. De tien geboden zijn de landkaart op onze levensreis, en de liefde is het kompas.
Zo is de lezing van de tien geboden een van de typerende kenmerken van de gereformeerde liturgie, las ik ergens. En gereformeerd betekent in dit verband: uit de hervorming van Calvijn voortgekomen.
Soms wordt ter afwisseling iets anders gelezen dan de tien geboden uit Exodus 20. Bijvoorbeeld stukjes uit de wetten in Leviticus of uit vermanende gedeeltes in de brieven van Paulus. We moeten er niet te wettisch mee omgaan. Zoals die ouderling die na de dienst de dominee de mantel uitveegde omdat hij één keertje een andere lezing had: erg, hoor dominee, nou hebben onze kinderen vanmorgen de wet niet gehoord. O nee? En laten we de lezing van de tien geboden ook niet ondergaan als een wekelijks ritueel waar we er met onze gedachten niet bij zijn, zo uit gewoonte en bijgeloof.
Daar zijn deze woorden echt te ernstig en te heilig voor. Het zijn immers inderdaad de eigen woorden van God. Toen sprak God al deze woorden. Je luistert toch naar iemand die veel voor je betekent? Dan luister je zeker naar God. Je luistert toch als je de koningin mag ontmoeten en die iets tegen je zegt? Dan luister je zeker naar de Koning der koningen. Hoe diep onder de indruk was Israël bij de verschijning van de Here op de berg Sinaï en hoe ernstig hadden ze zich daarop moeten voorbereiden! Dan vraagt het luisteren naar de tien geboden ook ernst. God wil als Hij tegen ons preekt, echt gehoord worden, serieus genomen, voor de volle honderd procent.
Te meer daar de Here ons zo aan zijn verbond van vriendschap, trouw en goedheid met ons herinnert. Bij elke lezing van de wet laat de Here ons om zo te zeggen zijn stenen tafel zien, getuige van zijn afspraken met ons, zijn handtekening onder zijn verdrag met ons, het bewijs van zijn verbond met ons.
En wij, wij zeggen er ‘amen’ op. Niet voor niets wordt elke lezing van de wet in de kerkdienst met dat woordje afgesloten. Niet als een stopwoordje. De lezing is nu afgelopen. Maar als het antwoord van ons als gemeente. Zoals ook het volk Israël na het aanhoren van Gods geboden dikwijls als uit één mond ‘amen’ zei, soms zelfs na elk gebod afzonderlijk. Wij aanvaarden van onze kant Gods wet als richtsnoer voor ons leven. We nemen die wet van de Here aan. We nemen het op ons die wil van God elke dag in de praktijk te brengen en zo de Here te dienen, Hem zo onze schatting te betalen voor zijn bescherming, zorg en liefde. We bevestigen daarmee van onze kant ook het verbond met de Here. We laten zo onze tafel der getuigenis zien, onze handtekening.
En dat is niet vrijblijvend. Ik denk aan een wonderlijke opdracht van Mozes aan Israël. Als jullie in het beloofde land zijn aangekomen, dat moet de ene helft van het volk op de hellingen van de berg Gerizim gaan staan en zegeningen uitspreken over ieder die zich serieus aan Gods geboden houdt. Want die zal God echt zegenen. Hij zal in voorspoed en vrede leven. Hij zal geen last krijgen van vijandige legers. Zijn vee zal veel jongen werpen. Zijn land zal veel oogst geven. In zijn gezin zal het goed gaan. Maar de andere helft van het volk moet op de hellingen van de berg Ebal gaan staan en Gods vloek uitspreken over allen die zondigen tegen Gods geboden. Ze zullen met nare ziektes geplaagd worden. Met misoogsten door droogte. Met vijanden die steeds weer komen plunderen. De gehoorzaamheid aan Gods geboden gaat met rijke beloftes gepaard, maar de ongehoorzaamheid met ernstige bedreigingen. Het respecteren van Gods geboden brengt zegen aan mens en volk. Een leven in strijd met Gods wil maakt diep ongelukkig. De werkelijkheid van het leven leert ons dat het niet altijd zomaar opgaat. Denk alleen maar aan Job. We zeggen nogal eens: waar heeft die het aan verdiend, en dan bedoelen we dat iemand op grond van zijn manier van leven een béter of juist een slechter lot verdiend heeft. En toch staat de Here er in het verbond garant voor en psalm 119 bezingt het: zij die Gods wet beminnen, gaan uiteindelijk Gods wegen, van heil, zelfs van eeuwig heil, en geen struikelblok, geen onheil houdt hen tegen. Toch staat de Here er in het verbond garant voor en psalm 104 bezingt het: de aarde wordt van alle zondaars rein, de goddelozen zullen niet meer zijn. Nee, het horen van de tien geboden elke zondag is niet vrijblijvend.
En het kan geen kwaad als ons daarbij wel eens de schrik om het hart slaat. Want we houden Gods geboden niet altijd. Wie is volmaakt? Dat brengt ons bij de eerste van de drie functies, taken, uitwerkingen, die het lezen van de tien geboden in de kerkdienst hoort te hebben. Ook volgens Calvijn. Twee van de drie kwamen we al tegen toen we hem noemden.
Als twee mensen elkaar ontmoeten, hebben ze elk een verleden, dat aan die ontmoeting vooraf ging en hebben ze hopelijk ook een toekomst, die op die ontmoeting volgt. Zo is het ook met onze geregelde ontmoeting tussen God en ons hier in de kerk op zondag. Er is een week aan voorafgegaan. En wat was dat voor een week? We hebben met ons ‘amen’ na de lezing van de wet in de kerkdienst, waarmee we toen die week begonnen, plechtig aan de Here beloofd, dat we ons aan de afspraken met Hem zouden houden, dat we zijn geboden zouden gehoorzamen. We hebben zo als christenen met name plechtig beloofd om de Here Jezus te volgen, die ons met zijn hele leven liet zien, hoe je het beste Gods wet kan volbrengen in je woorden en daden, die Gods wet kwam vervullen. En wat hebben we ervan terecht gebracht?
Ik las een anekdote van Jos Brink. Een moeder wilde een bijbel opsturen naar haar zoon, die als militair op vredesmissie was gezonden naar een ver land. De postbeambte vroeg haar of er iets breekbaars in het pakje zat. Nee hoor, zei ze, hooguit de tien geboden. De bijbel is in het algemeen onbreekbaar, letterlijk als boek, maar ook qua inhoud, want de Here breekt zijn beloften niet. Maar de tien geboden worden helaas vaak gebroken.
Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht, vooral omdat we dan natuurlijk wel iemand uitkiezen, die het er veel slechter van af brengt dan wij. Dan komen we misschien zelfs tot het hoogmoedige oordeel: Die? Die hoort elke zondag de tien geboden in de kerk, daar mag die dan wel eens beter naar luisteren! Maar wie zich aan Gods wet spiegelt, die spiegelt zich hard, stoot lelijk zjn hoofd, wordt geconfronteerd met de grote afstand tussen het leven volgens Gods wil en het leven zoals we dat in werkelijkheid leiden. We zitten elke zondag als het ware als gedaagde in het beklaagdenbankje voor de hoogste rechter, God, die ons het wetboek, zijn geboden voorhoudt. En dan voelen we ons toch allemaal betrapt, gearresteerd. Paulus schrijft: We worden door de wet in verzekerde bewaring gehouden. Wat blijft er dan van onze braafheid, ons fatsoen over? Vooral als we de hoofdsom van de wet erbij nemen, die ons vertelt, dat we steeds de liefde in ons hart moeten kennen, liefde tot God en tot de medemens, en dat hebben we bepaald niet altijd. Waaruit kent gij uw ellende? Zo luidt de derde vraag van de Heidelbergse Catechismus. Waardoor weet je van je nare, verloren toestand voor God? Uit de wet van God, zegt het antwoord, de wet die samengevat is in het gebod van liefde tot de Here en elkaar. De wet doet de zonde kennen, schrijft Paulus. Ze doet onze overtredingen blijken, schrijft hij ook. En hoe fanatieker we proberen om Gods geboden te doen, hoe ongelukkiger we worden, omdat we juist dan zo hard tegen onze grenzen aanlopen. Volmaakt worden, kunnen we niet. Ja soms zijn we zó eigenwijs en dwars, dat Gods goede geboden een averechtse uitwerking hebben. Ze houden ons niet tegen als we verkeerd willen. Maar we voelen ons door hen uitgedaagd om ze te overtreden. Net als een ondeugend kind zich uitgedaagd voelt lekker toch te doen wat hij van zijn vader en moeder niet mag. Verboden te roken, toch maar stiekem doen. Verboden drugs te gebruiken, toch maar stiekem doen. Verboden je bromfietsmotor op te voeren, toch maar stiekem doen. Verboden naar erotische sites op het internet te kijken, toch maar stiekem doen. Verboden c.d.’s te kopiëren, toch maar stiekem doen.
En zo laat de wet ons onze geestelijke nood ervaren, nee, niet met het doel dat we daarin blijven steken, maar juist met het doel, dat we in die nood de toevlucht nemen tot de Here Jezus, bij wie er vergeving is. Zo is de wet onze tuchtmeester tot Christus, schrijft Paulus. Letterlijk staat er in het Grieks: onze pedagoog. Onze opvoeder. De wet voedt ons op tot mensen die hun heil bij Jezus gaan zoeken. Omdat er bij Hem vergeving is van de zonde, verlossing van het kwaad. Hij droeg immers Gods oordeel daarover en straf daarvoor aan het kruis van Golgotha! En waar horen we dat vooral? In de preek op zondag in de kerk. In de verkondiging van het evangelie van de Here Jezus.
Als twee mensen elkaar ontmoeten, hebben ze elk een verleden, dat aan die ontmoeting vooraf ging, maar ze hebben hopelijk ook een toekomst, die op die ontmoeting volgt. Zo is het ook met onze geregelde ontmoeting met God hier op zondag in de kerk. We zijn de Here dankbaar voor die ontmoeting met Hem. Waarin Hij ons weer zijn liefde en goedheid liet blijken. En we beloven na die ontmoeting uit dankbaarheid anders te gaan leven, Hem te gaan eren en dienen. En daarbij zijn de geboden de goede regels, waarmee we de Here kunnen eren en dienen.
God gaf zijn tien geboden ook aan Israël als het door Hem verloste volk. Ik ben de Here, uw God, die u uit het land Egypte, uit het diensthuis, geleid heb. Ik heb jullie gered, en de enige manier om bij die redding te blijven en er niet meer buiten te vallen, is verder te leven volgens mijn wil. De wet is de veilige omheining, waarmee God ons binnen het gebied van zijn bescherming en verlossing houdt.
En dan is Gods wet geen vervelende lastpost, die ons tegen onze zin een slecht geweten geeft, als we dingen doen waarvan we drommels goed weten, dat ze niet kloppen, maar is die wet een geweldige steun bij het leiden van het nieuwe verloste leven uit dankbaarheid. Dan zijn de geboden voor ons geen uitdaging om ze toch maar stiekem te overtreden, maar juist een uitdaging om de Here te dienen met het respecteren van die geboden.
Net andersom omdat ons hart ook andersom zit, helemaal veranderd is. Het zo bekeerd en vernieuwd is, dat het onze lust en ons leven is om Gods wet te volbrengen. We dat elke dag dolgraag willen. Daar ons plezier, ons vermaak in hebben, schrijft Paulus. Dan houden we ons van binnen uit, met hart en ziel, aan Gods wet en niet met tegenzin. Dan is die wet door de Heilige Geest op de wanden van ons hart geschreven. De joden lazen Gods wet ook plechtig op hun Pinksterfeest. Dan is ons hart vol van de liefde, die de vervulling van de wet is. Dan volgen we Jezus na, die zijn leven lang liet zien, wat het is om met volmaakte liefde helemaal aan Gods wet gehoorzaam te zijn.
En dat in ons concrete leven van elke dag. Midden in de moderne maatschappij. En dan komen we ook bij de derde functie die Gods wet heeft. Als hulp voor de overheid. Als richtsnoer in het openbare leven van politiek en rechtspraak. Calvijn wist van Genève een stad te maken, waarin de politieke bestuurders en de rechters ervoor zorgden, dat heel het openbare leven als het ware gekleurd, gestempeld, gekenmerkt werd door Gods geboden. Die geboden zijn een prachtig instrument in de handen van de overheid om chaos en willekeur in de samenleving te voorkomen, om te voorkomen dat we in bandeloos kwaad elkaar het leven tot een hel maken, om orde, vrede, rust en recht in de samenleving aan te brengen. Ook het volk Israël kreeg Gods geboden, inzettingen en verordeningen opdat het als volk een lang en goed bestaan zou krijgen in het beloofde land.
Dat ging helaas wel eens mis bij Israël. Leidde de overtreding van Gods geboden niet tot de ballingschap in Babel? Ook in ons eigen landje is er nu sprake van grote normvervaging. Bij de overheid zelf en onder ons volk. Euthanasiewetten, abortuswetten die volgens ons in conflict komen met: gij zult niet doden. Huwelijkswetgeving, die op gespannen voet staat met: gij zult niet echt breken. Wetten die het mogelijk maken, dat ‘s zondags winkels open zijn en grote evenementen plaats vinden. Geen sabbatsrust meer. Ook geen maatregelen als Gods naam ijdel gebruikt wordt, als op radio, t.v. , in moderne literatuur gevloekt wordt, met God gespot wordt.
Een jarenlang gedoogbeleid, waardoor heel veel mensen door allerlei mazen van het net glipten zonder straf. Op het terrein van illegale drugshandel, illegaal wonen, illegaal werken, illegaal van de sociale voorzieningen gebruik maken.
We zijn als volk behoorlijk afgegleden. Zou dat ook komen omdat steeds minder mensen, overheden en onderdanen, ‘s zondags naar de kerk gaan en daar de tien geboden horen als Gods goede norm voor het leven van elke dag? Zijn we als volk niet teugelloos geworden omdat de meesten ‘s zondags niet meer even de teugels van Gods wet strak voelen aanhalen. Ik ben bang van wel.
Laten we bidden voor de politici, de regering, andere bestuurders, burgemeester en wethouders, de rechters, de justitie, de politie, opdat ze zich aan de norm van Gods geboden houden tot heil van ons volk.
Moet ik het dan nog maar een keer zeggen? Dat verzucht een vader wel eens tegenover een lastige zoon. God moet het ons nog een keer zeggen. God blijft het in zijn liefde en trouw gelukkig steeds zeggen. Elke zondag opnieuw. Tot we ons laten gezeggen. Tot zegen. Voor ons zelf, en voor de ander.
De tien geboden van één God
komen niet meer gelegen.
God is dood, zo heet het nu.
Dus zijn er nog maar negen.
De mammon en het gouden kalf
wordt lof en eer gebracht.
In plaats van bidden vloekt men nu.
Dus zijn er nog maar acht.
Of het zaterdag of zondag is,
het is voortaan om het even.
De dag des Heren kent men niet,
dus zijn er nog maar zeven.
De ouders en de overheid
leren niet meer de les.
De jeugd weet alles beter, toch?
Dus zijn er nog maar zes.
In oost en west, in noord en zuid,
gaat men elkaar te lijf.
Want vrede blijft een vreemd begrip.
Dus zijn er nog maar vijf.
Huwelijkstrouw? Wat ouderwets!
Men leeft gelijk een dier.
De vrouw is enkel speelgoed nog.
Dus zijn er nog maar vier.
het Mijn en dijn is uit de tijd,
hoe ik het ook bezie;
want stelen vindt men heel gewoon.
Dus zijn er nog maar drie.
Laster gerust voor het gerecht,
in kranten, voor t.v.
De roddel is al jaren in.
Dus zijn er nog maar twee.
Begeer gerust uw buurmans vrouw
en die heus niet alleen.
Wie netjes leeft is achterlijk.
Dus is er nog maar één.
Géén afgunst om des buurmans goed?
Voltooid verleden tijd!
Er zijn dus geen geboden meer.
Zijn wij daarvan bevrijd?
De stenen tafels eens van God
door Mozes ons gegeven,
zij zijn weer stuk, en wij staan weer
alleen en stuurloos in het leven.
het Is duister, Heer, verrijs opnieuw.
Laat deze storm bedaren.
Zodat wij bij een kalme zee,
weer in Ùw scheepje varen.
Amen
Rapporteer
My comments