De website van Arie Tromp

themapreken over de liturgie

Voorbereiding

Exodus 19:10-17; Mattheüs 5:21-24; Openbaring 10:8-11

Het laatst gehouden op 12 oktober 2003 te Hattem

Gemeente des Heren,

Een goede voorbereiding is belangrijk, soms zelfs beslissend. Als je je niet goed voorbereidt op een examen is er alle kans dat je zakt. Als een musicus zich niet goed voorbereidt op een uitvoering in de concertzaal, wordt het een mislukking. Ik stond eens in het buitenland op een camping. Er kwam op een gegeven moment een jong stelletje het terrein oprijden, nota bene uit de gemeente die ik toen diende. Ze wilden hun tent op gaan zetten. Maar ze waren vergeten de tentstokken mee te nemen. Niet goed voorbereid.

Maar als je je wel goed voorbereidt is er alle kans op succes. Een voetbalelftal dat goed getraind, goed voorbereid, aan de wedstrijd begint, heeft goede kans te winnen. Een goed voorbereid sollicitatiegesprek biedt de beste kans dat je wordt aangenomen.

En zo heeft ook een kerkdienst de meeste kans op succes, zégen, als die goed is voorbereid. Door alle betrokkenen: dominee, kerkenraad, koster, organist, gemeente.

Ook in de bijbel horen we hoe belangrijk een goede voorbereiding is, hoezeer dat er bij hoort, bij het leven met God als gelovige gemeenschap. In de geschiedenis van de kruisiging van Jezus staat: en het was de voorbereiding voor het Pascha. In de geschiedenis over de begrafenis van Jezus staat: en het was de dag van de voorbereiding en de sabbat brak aan. In Israël was het een vast begrip. De voorbereiding. De dag van de voorbereiding. Waar de dag vóór de sabbat mee werd bedoeld en natuurlijk helemáál de dag vóór die heel bijzóndere sabbat, de sabbat binnen de joodse Paasfeestweek, waarop de paasmaaltijd werd gehouden. En die voorbereiding betekende niet alleen, dat men boodschappen ging doen omdat de volgende dag de winkels dicht waren. Of vast ging koken, omdat dat op de sabbat, toch een strenge rustdag bij de Joden, niet mocht.

Men besefte dat men een heilige, aan God gewijde dag tegemoet ging. Élke sabbat was dat, maar helemáál zo’n feestdag als het paasfeest. Daarom moest het lichaam van de Here Jezus ook snel begraven worden, mocht het niet boven de áárde blijven. Dat zou een ontwijding van Gods dag betekenen. Dus bereidde men zich ook ínnerlijk, gééstelijk voor op de sabbatdagen en de feestdagen. Door de Here ingesteld en aan zijn volk gegeven om hen bij zijn liefde en trouw betrokken te houden. En bij die dagen hoorde ook de tocht naar de tempel in Jeruzalem of de gang naar de plaatselijke synagoge.

Nu is bij ons de zóndag de heilige, aan God gewijde dag. Omdat op die dag de Here Jezus uit de dood is opgestaan. Elke zondag is daarom een klein paasfeest. En elke zondag gaan de deuren van de kerken open, waar de Here zijn volk wil ontmoeten. Waar Hij zich de levende, de aanwezige, de reddende, wil betonen. Waar het mag gaan over de kruisiging en opstanding van de Here Jezus tot ons behoud. Daar kan je toch niet onvoorbereid naar toe leven? Dat heeft toch óók zijn dag of tijd van voorbereiding nodig? En dan bedoel ik niet alleen: je zondagse kleren vast te voorschijn halen en vast even kijken of je genoeg eurocenten of collectebonnen in je portemonnee hebt, maar óók echt een innerlijke, geestelijke voorbereiding. Want je leeft naar een heilige dag en naar een heilig uur toe en naar heilige grond. Waarop je een heilige God ontmoet. Dat hoorde Mozes toch ook, toen hij God mocht ontmoeten bij de brandende braamstruik. Mozes, doe je schoenen van je voeten, want de plaats, waarop je staat, is heilige grond.

Maar waaruit bestaat nu die voorbereiding op de kerkdienst? Het is misschien helemaal verkeerd, dat ik met mezelf en mijn collega’s begin, maar als het goed is, zijn het toch de predikánten die het eerst weer denken aan de komende zondag, soms al direct op de maandag na de vórige zondag. Want er moet een preek worden gemaakt. En dat kan niet even op een achternamiddag en vooral niet pas op de zaterdagachternamiddag.

Het verhaal gaat van Maarten Luther. Het was voor hem een week geworden, waarin door allerlei omstandigheden het bijna niet tot het maken van een preek was gekomen. Maar, dacht hij, de Heilige Geest zal me wel de woorden in de mond leggen als ik erom bidt. Luther had er wel om gebeden, maar de preek was waardeloos. Hij kon de woorden niet goed vinden. Hij had het gevoel dat niemand echt luisterde. En toen hij de trappen van de preekstoel afliep hoorde hij de stem van de Heilige Geest in zijn hart zeggen: Maarten, je bent lui geweest.

Gods Woord is te belangrijk en te heilig om de verkondiging daarvan slecht voor te bereiden. En die voorbereiding moet ook tijdig beginnen. Want een preek maken is een soort rijpingsproces, dat tijd kost. Je haalt de stof als het goed is immers niet alleen uit je boeken, maar ook uit je hart. Je kunt misschien zelfs zeggen, dat de boodschap alleen ín het hart van de gemeente kan komen als het dóór het hart van de predikant is gegaan, al is de Here hier natuurlijk niet aan gebonden.

Wat zegt de Here in een visioen tegen Ezechiël, die als profeet Gods Woord aan Israël had te verkondigen? Mensenkind, zie je die boekrol? Eet hem op, vul je binnenste ermee, en ga dan heen en spreek tot het huis Israëls. Wat zegt de Here in een visioen tegen de apostel Johannes op Patmos, ook verkondiger van Gods Woord? Zie je dat boekje in de hand van de engel? Neem het en eet het op! En dan moet je wederom profeteren over vele natiën en volken en talen en koningen. Gods Woord moet eerst dwars door hen heen gaan, geestelijk door hen helemaal tot zich genomen worden, verslonden worden, hen zelf zo geestelijk gevoed hebben, om het dan door te geven aan anderen. Pas dán zit er geest en leven in. Pas dán kan het door de gemeente ook als echt en doorleefd worden aangevoeld en opgepakt. Déze voorbereiding geeft de beste kans op succes, zégen op de prediking.

Die prediking moet óók goed voorbereid worden, omdat het niet de bedoeling is, dat we als gemeente alleen maar de al bekende dingen horen, ouwe koek, altijd hetzelfde, dat slaapverwekkend is. Maar dat er ook iets verrassends nieuws te horen valt, iets actueels, bij-de-tijds, concreets en dat ook het oude weer anders, weer als nieuw klinkt, weet gaat léven. Jezus zei: Daarom is iedere schriftgeleerde, die een echte discipel geworden is van het Koninkrijk der hemelen, gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn voorraad nieuwe en oude dingen te voorschijn brengt. En ook dát kost nu eenmaal tijd in de studeerkamer: oude en nieuwe dingen te voorschijn halen. Ook in dát opzicht is goede voorbereiding nodig.

En helemaal omdat het over nogal wat gáát. Over niet minder dan ons eeuwig heil en over niet minder dan onze Heiland, Jezus Christus. Die zei immers óók eens: Gij onderzoekt de Schriften, want Gij meent daarin het eeuwige leven te hebben en deze zijn het die van Mij getuigen. Het gaat niet over zomaar iets in de preek. Een wissewasje. Een pietluttigheid. Ons hele bestaan hangt er van af. Onze eeuwige bestemming had er middellijk van af. Of we behouden of verloren zullen wezen. En het gaat niet over zomaar iemand. De buur, de collega, al is niemand zo maar iemand. Maar het gaat over niemand minder dan de Verlosser van de wereld. Over God zelf in menselijke persoon. Over zo iets en zo iemand kan je niet zo maar wat in het wilde weg zeggen, maar dat vergt goede voorbereiding.

Te meer daar God zelf door jouw mond tot zijn gemeente wil spreken. Hij wil jóuw woorden tot zíjn woorden maken. Dat is een hóge eer, waar je alleen maar héél verlegen van kan worden. Dan zeg je met Juliana toen ze koningin werd: wie ben ik dat ik dít mag doen?

Maar dan moet je in je spreken ook eerwaardig zijn. Dan moet je er ook zelf héél zorgvuldig op toezien dat jóuw woorden overeenstemmen met Góds woorden. Jezus zei tegen zijn discipelen, die later zijn apostelen werden: Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen geven. Wat gij op aarde binden zult zal gebonden zijn in de hemelen. Wat gij op aarde ontbinden zult, zal ontbonden zijn in de hemelen. Dat is wat. Verkondig je genáde voor zondaren, dan wórdt dat ook zo voor ieder die gelooft. Verkondig je het óórdeel voor zondaren, dan wórdt dat ook zo voor ieder, die zich daar niets van aan trekt. Maar dan is het natuurlijk wèl zaak om genade en oordeel te verkondigen waar het van pás komt en het stróókt met Gods eigen woord. De deur mag niet altijd dicht gehouden worden met plat gezegd alleen maar preken van hel en verdoemenis. De deur mag niet altijd opgehouden worden: ach, de Here is zo zacht, iedereen komt er wel. Zeg van de rechtvaardige dat het hem wel zal gaan, maar wee de goddeloze, het zal hem slecht gaan.

Maak er daarom ernst mee, zei Paulus ook tegen zijn vriend en medeverkondiger Timotheüs. Maak er ernst mee u wèl beproefd ten dienste van God te stellen, als een arbeider die zich niet behoeft te schamen, doch rechte voren trekt bij het brengen van het Woord der waarheid.

Maar we moeten daar natuurlijk niet alleen als verkóndigers ernst mee maken, ook als geméénte. Niet alleen door op zondag goed naar de preek te luisteren maar al in de week daarvóór als voorbereiding - dáár hebben we het nu toch over - voor de dienaars van het Woord de vóórbede te doen. Opdat het woord dat ze brengen, écht Góds Woord mag zijn.

Ik stond al bijna vijf jaar in Renkum, mijn tweede gemeente, en bracht een bezoekje bij een bejaarde vrouw in het verzorgingshuis. Ik weet niet meer naar aanleiding waarvan ze het zei, maar zo terloops liet ze zich ontvallen: we bídden ook elke zaterdag voor u. Hoe bedoelt u? Nou, dan komen we met z’n vijven om zes uur bij elkaar, op de kamer van één van ons, en bidden we om Gods zegen voor de dominees en de kerkdiensten. Het ging om vijf dames, die óf kerktelefoon hadden óf nog naar de kerk konden. Ze bleken dit al heel wat jaren te doen. Dat prachtige werk, stíl en bescheíden, want ik hoorde het voor het eerst. Het maakte diepe indruk op me.

Ik mag u er ook vrijmoedig om vragen: bidt voor ons, dominees. Want het is niet de eerste de beste, die ik daarin als vóórbeeld heb, die ‘t óók vraagt: bidt voor ons. Paulus vraagt het meer dan eens aan de gemeentes, waarnaar hij schrijft. Maar bij hem merken we óók dat het niet om ons zélf gaat. Wij zijn op zich níet meer dan een ander. Maar dat het om het Wóórd gaat dat we mogen brengen.

Zo vraagt hij aan de gemeente van Thessalonica: Voorts, bidt voor ons, dat het woord des Heren snelle voortgang hebbe en verheerlijkt worde. Bid dat Gods reddende evangelie váárt krijgt in de gemeentes en de wereld, het tussen de mensen door rènt, staat er letterlijk. Snèl in harten komt en er zijn bekerend, vernieuwend, geloof scheppend werk mag doen. De zaak heeft immers háást. We snellen naar het einde en de voleinding toe. En dat het woord des Heren verhéérlijkt worde, het glórieert en tríomfeert in ons midden. Het harten en gemeenschappen overwint, in beslag neemt, verovert voor de Here en zijn Koninkrijk. Herkent u die triomftocht van Gods Woord in uw éigen hart?

En zo vraagt Paulus aan de gemeente van Kolosse: Bidt tevens voor ons, dat God een deur voor ons woord opene om te spreken van het geheimenis van Christus. Dat de deuren van dorpen en steden en synagogen opengaan, zodat Paulus er de kans krijgt om het evangelie te brengen. En dat daarna natuurlijk de deuren van hárten opengaan voor dat evangelie. Is uw éigen hart zo al geopend?

En deze voorbede is dáárom ook zo belangrijk, omdat de goede loop van Gods reddende Woord niet vanzelf spreekt. Alleen de Hére kan er voor zorgen. Wij zijn er vanuit ons zelf eigenlijk alleen maar mee bezig om die loop te verhinderen. In zijn brief aan Thessalonica voegt Paulus er aan toe: Bidt voor ons, dat wij bewaard blijven voor de wárgeesten en sléchte mensen. In zijn brief aan Kolosse hoopt hij of de Here een deur wil openen voor zijn woord ter wille waarvan Paulus gevángen zit. Gods Woord wekt in de wereld en in zondige mensenharten weerstand en ergernis. Die harten laten zich niet zomaar overwinnen, stribbelen lang en heftig tegen. Misschien herkent u dat ook wel in uw eigen hart. Ook daarom is de voorbede voor de kerkdienst en de prediking zo nódig.

Maar onze voorbereiding op de zondagse eredienst mogen we niet bepérken tot de voorbede. Daar moet onze hele handel en wandel bij betrokken zijn. Daar heeft de bijbel een woord voor. Heiliging. Vóórdat de Here neerdaalt op de Sinaï om zijn verbond met Israël te sluiten en zijn tien geboden te geven, zegt hij tegen Mozes: Ga tot het volk, heilig hen heden en morgen en op de derde dag zullen zij gereed zijn, want op de derde dag zal de Here neerdalen voor de ogen van het hele volk. Als symbool van die heiliging moeten ze hun kleren wassen. Héiliging, je richten op God en de ontmoeting met Hem, is dus met name réiniging, je ontdoen van de vlekken in je leven. We vinden hier ook iets van terug in de bergrede van de Here Jezus: Wanneer gij dan uw gave brengt naar het altaar en u daar herinnert, dat uw broeder iets tegen u heeft, láát uw gave daar, vóór het altaar, en ga eerst heen, verzoen u met uw broeder en kom en offer daarná uw gave. Nee, de kerkdeuren gaan niet alleen open voor heilige boontjes, gelukkig niet, juist voor zondaren die zijn vastgelopen in hun leven, maar het mag niet iets gewoons worden om de Here in de eredienst te ontmoeten, zó gewoon en zó vanzelfsprekend, dat we onze christelijke gang naar de kerk zonder gewetensnood rustig combineren met een onchristelijk leven. Nog met een kater van het nachtleven in de disco en niet uitgeslapen in de kerk zitten. Met nijd in de kerk zitten na ruzie omdat je van je ouders móest en niet wou, omdat je als ouder je kinderen bijna naar de kerk moest schóppen, omdat je ook als oudere zaterdagnacht flink doorzakte bij drank en een pikante film. Omdat het niet goed zit met je man, je vrouw, je oude ouders, je volwassen kinderen. Dan ben je slecht voorbereid op de kerkdienst. Dan kon het reddend contact tussen de Here en u al bij voorbaat geblokkeerd wezen. Zorg, dat er harmonie, rust, evenwicht is in je leven, als je naar de kerk gaat.

Wat hoort er nog meer bij de voorbereiding op de eredienst? De kerkenraad komt vooraf bij elkaar in de consistoriekamer. En daar bidt de ouderling van dienst het ambtelijk consistoriegebed. Hij vraagt om Gods zegen over de dienst. Als ik in het buitenland op vakantie ben en zie dat bijna altijd de voorgangers alléén in de consistorie zijn en alléén zo tegen het begin van de dienst vooraan gaan zitten, wat vind ik dat ze dan veel missen, wat voel ik me dan bevoorrecht met de steun van de kerkenraad. En met het eenvoudige, sobere, maar eerlijke consistoriegebed dat je als dominee zo bemoedigt, waardoor je je zo gedragen en opgedragen voelt. Het betekent heel veel. Hoe dit gebruik ontstaan is, is niet duidelijk. Een heel oude gewoonte is het niet. Waarschijnlijk ontstond het pas in de tijd van de afscheiding toen rechtzinnige gemeentes werden onderdrukt door de overheid en de dienst verstoord kon worden door het binnenvallen van politie of soldaten. Men bad om een ordelijke ongestoorde dienst. Op veel plaatsen krijg je bij het verlaten van de consistoriekamer ook nog een handdruk van alle ambtsdragers.

Die handdruk krijg je in ieder geval van de ouderling van dienst onderaan de kansel. Op die manier krijgt de dominee van de kerkenraad de ópdracht om de dienst te leiden, wordt hem ook het vertróuwen gegeven om dat te doen. Want de gehele kerkenraad is verantwoordelijk voor de dienst. Met name de ouderlingen. Zij moeten er ook op toezien, dat de gemeente goed geleid wordt onder de prediking, niet op een dwaalspoor wordt gebracht. Ze zitten op de leer, zo werd het vroeger wel gezegd. Ze hebben het opzicht over de geméénte én over de dienst van het Wóórd. Als Paulus de oudsten van de gemeente te Efeze ontmoet in Miléte op een terugreis naar Jeruzalem, zegt hij hen: Ziet dan toe op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot opzieners gesteld heeft, om de gemeente Gods te weiden, die Hij Zich door het bloed van zijn Eigene verworven heeft. En Petrus schrijft: de oudsten onder vermaan ik dan: hoedt de kudde Gods, die bij u is. Daarom moet op de kerkenraadsvergaderingen eigenlijk ook regelmatig de verkondiging een agendapunt zijn. Niet de dominee is er in z’n eentje verantwoordelijk voor, maar hij met alle ouderlingen samen. Gezegend de gemeente die een fijne, harmonieuze, serieuze kerkenraad heeft, die zorgvuldig waakt over de goede en heilzame voortgang van het evangelie.

Soms wordt er als voorbereiding op de kerkdienst door de gemeente ook een intochtslied gezongen. Ook wel deftig introïtus genoemd. Een Latijns woord dat intrede betekent. Soms komt tijdens dat lied de kerkenraad de kerk binnen. In een vorige gemeente had ik fijne contacten met een emeritus-predikant die er woonde, er bijstand in het pastoraat verrichtte en er regelmatig preekte. Die protesteerde altijd heftig als we van intochtslied of introïtus spraken. Áanvangslied moest het zijn, als het dan toch gebruik was. En hij ging het liefste vóór of ná dat lied van de consistoriekamer naar de kansel en niet tíjdens het lied. Want, zorgvuldige kerkhistoricus als hij was, volgens hem was het introïtus afkomstig uit de roomse mis. Tijdens het zingen ervan ging de celebrant, de pastoor, de priester, met zijn assistenten naar het altaar. Ongemerkt was een oude roomse desem weer in de protestantse liturgie binnengeslopen. Hij had misschien niet helemaal ongelijk. Aan de andere kant vinden we in het oude testament de pelgrimsliederen, die gezongen werden als men naar de tempel trok, om elkaar te bemoedigen, om ook via het lied in de goede stemming te komen voor de ontmoeting met de Here. Het intochtslied, dus liever gezegd, het aanvangslied, kan die functie óók hebben. Ik denk aan psalm 122: Ik was verheugd, toen men mij zeide: Laten wij naar het huis des Heren gaan. Onze voeten staan in uw poorten, o Jeruzalem. Aan psalm 84: Hoe liefelijk zijn uw woningen, o Here der heerscharen! Mijn ziel verlangt, ja smacht naar de voorhoven des Heren; mijn hart en mijn vlees jubelen tot de levende God.

Niet alleen door het consistoriegebed maar ook door dit lied van de gemeente kunnen alle lasten en spanningen van je afvallen en kan je de innerlijke kalmte krijgen om met overgave de dienst te leiden.

We komen toe aan het stil gebed. Vroeger vaak gedaan direct nadat met in de kerkbank was geschoven, staande. Tussen het gepraat en geloop van andere kerkgangers door. Nu meestal samen met elkaar. Waarschijnlijk stamt dit gebruik al van vóór de reformatie, want ook de rooms-katholieken kennen het, al is er bij hen het knielen voor het altaar mee verbonden. Het is goed om je zo innerlijk op de dienst voor te bereiden. Om even alle andere gedachten te laten wijken voor de gedachten over God en zijn liefde in de Here Jezus. Om je hart bewust open te stellen voor alles wat in de dienst gaat komen. Mediterend, biddend. Ieder doet het op zijn eigen manier en met zijn eigen gedachten. Vaak denk ík dan aan teksten uit de psalmen. Zoals psalm 62: Waarlijk, mijn ziel keert zich stil tot God, van Hem is mijn heil. Psalm 25: Tot U, Here, hef ik mijn ziel op; mijn God, op U vertrouw ik. Psalm 27: Van Uwentwege zegt mijn hart: Zoekt mijn aangezicht. Ik zoek uw aangezicht, Here. Verberg uw aangezicht niet voor mij. Sursum corda. De harten omhoog. Gericht op de Here. Heel bewust. Heel geconcentreerd. Vol overgave en vertrouwen. Er veel van verwachtend. Dat is de ware voorbereiding op de eredienst.

Wij zoeken in uw huis uw aangezicht, o Here.
Naar vrede smachten wij, naar stille innigheid.
Laat ons van Jezus zelf, die op een berg klom, leren
alleen te zijn met U die geest en waarheid zijt.
En als we met die gezindheid de dienst beginnen, zal de Here daar dan zijn zegen niet aan geven? Zeker. Dan zal ‘s Heren huis van vreugde druisen voor Israëls grote Opperheer.

Dus: altijd hartelijk welkom in de kerk. Maar één goede raad daarbij: zorg voor een goede voorbereiding. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4