De website van Arie Tromp

themapreken over de liturgie

Dankzegging en voorbede

Johannes 17 : 6 - 21, Filippenzen 4 : 4 - 7, 1 Timotheüs 2 : 1 - 7

Het laatst gehouden op 17 oktober 2004 te Hattem

Gemeente des Heren,

Jaren geleden las ik het volgende in het blaadje van de stichting Friedensstimme. Een vereniging, die vanuit het vrije westen contacten onderhield met gemeentes, die in de oude communistische en atheïstische Sowjetunie werden vervolgd. Er was een bestuurslid naar Rusland gereisd om daar predikanten en gemeentes te bezoeken en de hulpverlening te regelen. Op een zondag woonde hij een kerkdienst van een baptistengemeente bij. En na de preek gebeurde er iets vreemds. Diverse mensen gingen papiertjes vouwen. Ze maakten er vliegtuigjes van en wierpen die naar voren richting voorganger. Die raapte ze op, vouwde ze uit elkaar en legde ze op de lessenaar. Wat bleek? Op díe manier gaf de gemeente verzoeken voor de dankzegging en de voorbede door. De humor ligt niet alleen op straat, maar vinden we blijkbaar ook in de kerk.

Ik Heb verder wel eens gehoord, dat je in een gemeente niet alleen geld in de collectezak kan doen, maar ook een briefje met daarop je wensen met het oog op dankzegging en voorbede. De zakken worden direct na de rondgang in de consistorie nagekeken en een diaken brengt de briefjes naar de voorganger.

Soms ligt er bij de ingang van de kerk een schrift op een tafeltje met een pen. Het Voorbedeschrift. Elke kerkganger, die binnenkomt, kan iets invullen. Een persoon voor wie, de voorbede wordt aangevraagd. Een nare toestand in de wereld. Of men wil graag dat in de dienst wordt dank gezegd voor een bijzondere zegen: een herstel van ziekte, een huwelijksjubileum. De koster of een diaken brengt het schrift vlak voor de dienst in de consistorie en de dominee neemt het mee de kansel op om het bij de dienst van dankzegging en voorbede te gebruiken.

Wat je ook van die gebruiken vindt, ze vertellen in ieder geval, dat deze gemeentes het gebed voor elkaar en de wereld en ook de dankzegging met elkaar in de kerkdienst belangrijk vinden en de leden er ook zelf bij betrokken willen zijn, het niet alleen maar aan de voorganger overlaten.

En zo zitten we midden in het onderwerp van vandaag: dat onderdeel van de liturgie, van de orde van dienst, dat we dankzegging en voorbede noemen. Meestal het tweede gebed, na de preek, in de morgendienst. Ook dit deel heeft oude papieren. We vinden het al snel in de vroege christelijke kerk. Het vormde met andere delen, zoals de belijdenis van het geloof, maar vooral de inzameling van de gaven, eigenlijk de overgang tussen de verkondiging van het Woord en de viering van het Avondmaal. Het is dus één van de manieren, waarop we als gemeente antwoord geven op Gods Woord, reageren op wat de Here tot ons gezegd heeft in de preek.

En dan mag het inderdaad wel met dankzegging beginnen. Dank u, Here, dat u nog met ons zondaren van doen wil hebben. U ons niet aan ons lot overlaat. Dank u, Grote God, dat u het zwijgen met uw eigen, met uw lieve stem hebt verstoord en de gemeente uw Woord heeft gehoord. Dank u, dat u met ons, die zich zo vaak vijandig en onverschillig tegenover u gedragen, toch nog "on speaking terms" wilde zijn. Dat het Hoge Woord van u er toch weer uitkwam in de preek. Dat u, de Heilige, die voor ons, zondaren, eigenlijk geen goed woord over kan hebben, ons toch nog een goed woord liet brengen. Een evangelie. Een goede boodschap. Dank u, dat u uw hart op de tong van uw dienaar legde. Dat hart van u met pijn over wat we u aandoen. Met boosheid over hoe de wereld reilt en zeilt. Maar ook met liefde voor uw afgedwaalde schepselen. En met grootse plannen voor de toekomst van uw Koninkrijk. Dank u, dat U zich in uw Zoon, de Here Jezus Christus, helemaal hebt uitgesproken en dat ook via de verkondiging over Hem blijft doen. Ook in ons midden. Dank u, dat we dank zij het werk van uw Heilige Geest daar niet los van zijn, we door uw Woord getroffen zijn, erdoor veranderd, geleid worden, erdoor tot andere gedachten, andere daden komen, erdoor bekeerd en vernieuwd worden. Gode zij dank voor zijn onuitsprekelijke gave: Jezus Christus en zijn evangelie.

En als we dan toch bezig zijn, Here, danken we u natuurlijk ook nog voor de gewone dingen van elke dag. Gezondheid. Een fijn gezin. Werk. Vrede. Welvaart. En voor de buitengewone dingen, niet van elke dag. Een geboorte. Een verjaardag. Een jubileum. Een herstel van ziekte. Ach, de zegeningen zijn niet te tellen, gewone en buitengewone. Dus zijn er ook ontelbare redenen om te danken.

Ja, dat dankzeggen is zo belangrijk, gemeente. Thuis in onze persoonlijke gebeden, in die van onze gezinnen, maar niet minder hier in de kerk als gemeente. Dat lezen we ook in de bijbel. Paulus schrijft aan de gemeente van Efeze: Dankt te allen tijde in de naam van onze Here Jezus Christus God, de Vader, voor alles. En aan de gemeente van Kolosse: Al wat gij doet met woord of werk, doet het alles in de naam van de Here Jezus, God, de Vader, dankende door Hem. En aan de gemeente van Thessalonica: Dankt onder alles, want dat is de wil van God in Christus Jezus ten opzichte van u. Dan is er voor onze gemeente toch geen reden om dat niet te doen. Zijn we dankbare mensen? Dankzeggende mensen? Is het geen formaliteit, maar zijn we er tot in het diepst van onze ziel bij betrokken, als er wordt dank gezegd in de eredienst? De Here is dat toch waard?

En dan gaat het niet alleen om wat wij zelf aan zegeningen ontvingen. Want dan loopt ons danken gevaar besmet te worden met egoïsme. Als het ons maar goed gaat. Dan lijkt ons danken al gauw op dat van die farizeeër in Jezus' gelijkenis, al ging die nog een stapje verder omdat hij niet dankte omdat het hem zo goed ging, maar omdat hij het zo goed deed. Nee, we danken ook voor en met anderen voor de weldaden, die zij van de Here ontvingen. Want onze door God geschonken liefde gunt het hun. Bij het heerlijke geheim en voorrecht om gemeente, lichaam van Christus, te zijn met elkaar, hoort het dat, als één lid eer ontvangt, alle leden in de vreugde delen. Hoort het om blij te zijn met de blijden. Delen we van harte in elkaars vreugde? Zijn we oprecht blij met de blijden? Leven we zo echt met elkaar mee? Gedeelde vreugde is dubbele vreugde. Maken we de vreugde van broeders en zusters tot een dubbele vreugde, omdat we die met ze delen en we ze dat laten merken? Maar we het ook de Here laten merken? Uiten we die vreugde tegenover God in onze dankzegging hier in de kerk?

Maar laten we niet alleen dankzeggen voor wat we in onze persoonlijke levens aan weldaden van de Here ontvingen, ook voor al wat we als gemeente met elkaar steeds aan zegeningen krijgen. En dat evenmin op een farizeese manier. Daarmee heimelijk onze tevredenheid en voldaanheid uitend over een verhoudingsgewijs misschien wel redelijke kerkgang, jeugdwerk, kringwerk. Maar juist in het besef, dat alles wel gegeven goed is maar het geestelijk goed, zoals de verkondiging van het evangelie, de bekering en het geloof van mensen, dus het bestaan van een christelijke gemeente überhaupt, dat helemaal is, pure genade. Daarom kan Paulus aan het begin van zijn brieven, brieven waarin hij de gemeentes soms flinke vegen uit de pan geeft en misstanden bij hen scherp aan de kaak stelt, toch uitbundig danken. Rome: in de eerste plaats dank ik mijn God door Jezus Christus over u allen, omdat in de gehele wereld van uw geloof gesproken wordt. Korinthe: ik dank God te allen tijde over u, vanwege de genade van God, die u in Christus Jezus geschonken is, want in elk opzicht zijt gij rijk geworden in Hem. Efeze: daarom houd ook ik, gehoord hebbende van uw geloof in de Here Jezus en van uw liefde tot al de heiligen, niet op te danken. Filippi: ik dank mijn God, zo dikwijls ik aan u denk. Kolosse: wij danken God, de Vader van onze Here Jezus, te allen tijde bij ons bidden voor u, daar wij gehoord hebben van uw geloof in Christus Jezus en van de liefde, die gij alle heiligen toedraagt. Thessalonica: wij danken God altijd om u allen, wanneer wij u gedenken bij onze gebeden, onophoudelijk gedachtig aan het werk van uw geloof, de inspanning van uw liefde en de volharding van uw hoop op onze Here Jezus Christus. Danken we als voorgangers, ambtsdragers, en gemeente, ook zo voor onze gemeente? Heel nederig en tegelijk heel gelukkig denkend aan al wat de Here in zijn onverdiende genade aan geestelijke zegeningen aan ons wil schenken? En niet alleen aan de wijkgemeente van onze kleur, maar ook aan de andere? Kortom, een ware christelijke gemeente is een lofprijzende en dankzeggende gemeente. Als Paulus de Kolossenzen opwekt om zo'n ware gemeente te zijn, schrijft hij: Nu gij Christus Jezus, de Here, aanvaard hebt, wandelt in Hem, geworteld en dan opgebouwd wordend in Hem, bevestigd wordend in het geloof zoals u geleerd is, overvloeiende in dankzegging. Vloeit het bij ons al over? Rijst het de pan al uit? We willen toch eens in de hemelse heerlijkheid komen? Nou, daar wordt ook alsmaar, eeuwig, dank gezegd. In het laatste Bijbelboek, Openbaring, staat dat heel duidelijk, zelfs met de hymnes die er zullen klinken. De lof en de heerlijkheid en de wijsheid en de dankzegging, en de eer en de macht en de sterkte zij onze God tot in alle eeuwigheden! Het lijkt me dan toch goed hier alvast stevig te oefenen met elkaar.

Maar we delen niet alleen in elkaars vreugde, ook in elkaars smart. Als één lid lijdt, lijden alle leden mee. We wenen met de wenenden. Want we vormen één geestelijk gezin met elkaar. De familia Deï. Het gezin van God. We zijn huisgenoten van het geloof, zoals Paulus het uitdrukte. En in een goed gezin sluiten de rijen zich bij tegenslag en zorgen, vangt men elkaar op, ondersteunt men elkaar. Zo doen we dat ook in de gemeente. En we brengen elkaar vooral voor de troon van Gods genade, want waar kun je elkaar beter brengen dan daar? We bidden voor de gemeenteleden, die Gods hulp, troost en redding in het bijzonder nodig hebben. Voor allen, die moeite, zorgen, verdriet kennen. Ziekte, rouw, noem maar op. Bidt voor elkaar, schrijft Jacobus. Het gebed van de rechtvaardige vermag veel. Er wordt kracht aan verleend door God. Zo dat zieken er zelfs genezing door kunnen ontvangen.

Verder past ons niet alleen de voorbede voor afzonderlijke gemeenteleden, maar ook voor de gemeente in haar geheel. Voor haar geestelijke opbouw. Voor haar groei en bloei. Voor haar reinheid en zuiverheid. Paulus dankt niet alleen aan het begin van bijna elke brief voor wat de Here allemaal aan die gemeentes geschonken heeft, maar bidt ook voor ze. Efeze: ik gedenk u bij mijn gebeden, opdat de God van onze Here Jezus Christus u geve de Geest van wijsheid en openbaring om Hem recht te kennen. Kolosse: ik houd niet op voor u te bidden en te vragen, dat gij met de rechte kennis van Gods wil vervuld mag worden, in alle wijsheid en geestelijk inzicht, om de Here waardig te wandelen, Hem in alles te behagen, in alle goed werk vrucht te dragen en op te groeien in de rechte kennis van God. Wordt zo ook voor onze gemeente gebeden? Het is natuurlijk in het bijzonder een taak van haar voorgangers om haar zo aan God op te dragen, maar we mogen het als gemeente met elkaar evenmin nalaten. Here, geef dat uw woord in ons midden zijn loop mag hebben. Dat tot de gemeente mogen worden toegevoegd die zalig worden. Dat we met elkaar uw volk mogen zijn dat uw grote daden verkondigt. We met elkaar het lichaam van de Here Jezus Christus op aarde mogen zijn. We met elkaar uw tempel mogen zijn van levende stenen.

Maar de voorbede strekt zich veel verder uit. We dragen daarbij in wezen de hele wereld aan de Here op, met al het kwaad dat daarop is, het kwaad van zoónde en van leed. En weet u, zo zijn we priesters met elkaar. Vormen we een heilig priesterschap. Zo staan we als christelijke gemeente bemiddelend tussen God en de wereld in. Zoals ook Israëls priesters in het oude verbond bemiddelend en verzoenend tussen God en zijn volk in traden. We vinden deze priesterlijke voorbede trouwens als een rode draad door het hele oude testament. Ik denk aan Abraham. Bad hij niet in een wonderlijk soort onderhandeling met de Here voor het behoud van Sodom en Gomorra? Ik denk aan Mozes. Hoe vaak pleitte hij niet voor Israël als er weer eens knetterende ruzie was tussen God en zijn volk! Soms op dringend verzoek van het volk: Mozes, bid toch de Here, dat Hij de slangen van ons wegdoe. Soms uit eigen initiatief. Here, Here, vernietig uw volk en erfdeel niet, dat gij bevrijd hebt door uw grootheid, dat gij met een sterke hand uit Egypte hebt geleid. Ja, hij was zo solidair met het volk, waarover de Here hem tot leider had aangesteld, dat hij zijn eigen levenslot eraan verbond. Maar nu, vergeef toch hun zonde - en zo niet, delg mij dan uit het boek, dat Gij geschreven hebt. Ik denk aan Samuël. Die ook voortdurend voor zijn volk bad en zei: Wat mij betreft, het zij verre van mij, dat ik tegen de Here zou zondigen door op te houden voor u te bidden. Ik denk aan Job. En aan de wonderlijke tekst: En de Here bracht een keer in het lot van Job, toen hij voor zijn vrienden gebeden had. Er zou nog veel meer te noemen zijn. Zo zegt God nog bij monde van Jeremia tegen zijn volk: Zoekt de vrede voor de stad, waarheen Ik u in ballingschap heb doen wegvoeren, en bidt voor haar, want in haar vrede zal uw vrede gelegen zijn. En zo zegt Jezus in de bergrede: Bidt voor wie u geweld doen en vervolgen. Het heeft trouwens allemaal zijn vervulling gekregen in het verzoenend werk, in de rol van middelaar van deze Jezus. Hij stelde zich tussen de heilige God en de zondige wereld in. Hij toonde zich volstrekt solidair met deze wereld. Verbond zich vol liefde met alle lijden op deze wereld. Zette vol erbarmen zijn schouders onder de zware last van 's werelds zonde en schuld en Gods toorn daarover. Hij zei het in de volle en diepe zin: delg Mij maar uit uw boek, als uw volk maar vergeving krijgt. Hij liet de volle lading van Gods oordeel over de zonden van de wereld op zichzelf terechtkomen aan het kruis van Golgotha. Hij zocht zo de vrede voor ieder, zelfs voor zijn vijanden. En toen Hij dat alles volbracht had, bracht God ook een keer in zijn lot. Hij stond op uit de dood. Hij werd verheerlijkt. En nu is God Hem in het bijzonder ter wille, als Hij aan zijn rechterhand naast Hem op de troon in de hemel voor ons bidt. Daar voor eeuwig zijn hogepriesterlijke gebed voortzet. En daarom kan Hij ook volkomen behouden, wie door Hem tot God gaan, daar Hij altijd leeft om voor hen te pleiten. Wat een verlossende liefde en liefdevolle verlossing, gemeente. Wat heerlijk om ons door deze Middelaar Jezus Christus bemind en verlost te weten.

Maar dan hebben we Hem ook uit dankbaarheid daarvoor na te volgen. Ook wij mogen de wereld niet aan haar lot overlaten. Mogen de ogen en oren niet sluiten voor al wat er op deze aarde gaande is. Mogen ons als christenen niet in een soort geestelijke kortzichtigheid en hooghartigheid afzonderen en ons boven deze verloren wereld verheffen. Maar we moeten juist liefdevol solidair zijn met deze wereld. Zoals Mozes en Samuël met Israël. Zoals Jezus met ieder die op zijn weg kwam, ja met de hele wereld. We moeten de noden en schulden van deze wereld heel bewust meedragen. Meelijden aan de pijn die er is, honger, vervolging en verdrukking. Meelijden aan ziekte, eenzaamheid, rouw. Meelijden aan onrecht, bruut oorlogsgeweld, discriminatie. Wij horen zo ook de schouders te zetten onder het kruis van deze wereld. Achter de Here Jezus aan. En zo, vanuit die solidariteit, hebben we voor deze wereld te bidden. Zo de wereld onder Gods aandacht brengend. Voor de wereld pleitend in de naam van de Here Jezus. Daarmee belijden we, dat de noden van deze wereld, toch door de zonden van ons mensen ontstaan, ons te groot en te zwaar geworden zijn. Ons ver boven het hoofd zijn gegroeid. Daarmee belijden we onze volstrekte onmacht om er met elkaar nog iets goeds van te maken op deze wereld. Maar daarmee belijden we ook, dat wij nog grote dingen van de Here durven verwachten. Dat wij vertrouwen op zijn macht en zijn liefde. De macht, waarmee Hij zijn afgedwaalde schepping kan redden en de liefde waarmee hij haar wil redden, vernieuwen en behouden.

Er is een boek met de titel: waarom zou ik naar de kerk gaan? In elk hoofdstuk wordt daar dan een bepaald antwoord op gegeven. Zo is er ook een hoofdstuk waarboven staat: om de wereld op te dragen. Het gaat daarin dus vooral over de voorbede. En een enkele zin uit dat hoofdstuk wil ik u niet onthouden. Zo staat er: een christen is niet een enorme held, die als een soort atlas de hele wereld zelf probeert te dragen. Hij is ook niet een fanaticus, die de wereld blindelings te lijf gaat met zijn eigen absolute principes. Hij is ook geen idealist, denkend dat hij met zijn eigen idealen de wereld kan verbeteren. Hij is ook geen fatalist, die alles maar neemt zoals het komt. Hij is helemaal geen domoor, die zich nergens van bewust is en alleen maar met zijn eigen vierkante metertje bezig is. Nee, de christen is wel degelijk met de wereld bezig. Maar hij draagt haar op aan God. Draagt haar over aan God. Doet de voorbede voor haar. Al blijven we, ook als we zo bidden, ingeschakeld. We zijn medearbeiders van God. We blijven een taak houden. Ja, we horen ons met de volle inzet van onze gaven actief te wijden aan de dienst van barmhartigheid en gerechtigheid. De inzameling der gaven is daarvan ook een symbolisch gebaar, een teken, zoals we hoorden toen we het over dat onderdeel van de liturgie hadden. Maar zonder gebed kan het ook niet.

En zo is bidden voor de wereld eigenlijk ook voor een stukje meeregeren over de wereld, met God. Inspraak bij Hem hebben. De theoloog Gunning ging zelfs zo ver, dat hij schreef: God regeert de wereld door de gebeden van zijn heiligen. In ieder geval hoort het dus bij de navolging van de Here Jezus, dat we zo voor de wereld intreden bij God. Daarbij vooral denkend aan haar leiders en de overheden. Aan alle hoog geplaatsten. Want ze dragen een enorme verantwoordelijkheid, omdat hun doen en laten grote gevolgen heeft voor velen. En omdat ze geroepen zijn om Gods macht en heerschappij af te spiegelen op aarde, of ze dat beseffen of niet, of ze daarnaar handelen of niet. Want de overheden zijn door God gesteld. Zij staan in dienst van Hem, u ten goede, aldus Paulus. Ook in psalm 72 staat: Men zal voortdurend voor de koning bidden.

Maar er is altijd weer genoeg actuele nood en onrecht in deze wereld om ook voor te bidden. Zo veel en zo ingewikkeld, dat we gemakkelijk eenzijdig zijn. Aan het ene wel vaak denken en het andere vergeten. Vooral als de voorganger de tolk is van de gemeente. Dan is het gevaar groot, dat de voorbede teveel beïnvloed wordt door zijn stokpaardjes en blinde vlekken. Door wat hem toevallig te binnen schiet. Of die de krant goed gelezen heeft en het laatste nieuws heeft gehoord. Om maar te zwijgen van het ontelbare leed, dat niet in het nieuws komt. Zo bezien is het misschien zo gek nog niet om vliegtuigjes te vouwen en naar voren te werpen. Of een schrift neer te leggen. Want de dankzegging en voorbede is toch een zaak van de gemeente. En wel één van die zaken, waarin het heerlijke gesprek tussen de Here en zijn kinderen wordt gevoerd in de kerkdienst. De zaak ook, waarin we al onze wegen, de weg van ons zelf, en van onze naaste, de weg van de gemeente, en van deze wereld, mogen wentelen op de Here. En dat in vol vertrouwen op Hem. Want Hij zal het maken. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4