De website van Arie Tromp

Zacharia 3 : 1 - 10 Vierde visioen

Zacharia 3 : 1 - 10


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Voor 't laatst gehouden op 28 september 2008 te Emmeloord

Jozua gerechtvaardigd

Gemeente des Heren,

Echt gebeurd. Het stelletje heeft ver gevorderde trouwplannen. Ze kochten een huis. Dat is al keurig ingericht. Want ze verdienden samen al een paar jaar goed. Alles is voor de trouwdag geregeld, met het gemeentehuis, de dominee, het restaurant voor de receptie. Zelfs de trouwkaarten zijn al verstuurd. En dan durft de bruid de stap niet aan. Ze zegt tegen haar ouders: ik trouw niet, pakt een koffertje in, en vlucht naar een broer in een andere hoek van het land.

Wat een drama. Alles en iedereen moet worden afgezegd. En de bruidegom zit daarna alleen in zijn huisje. Wat heb je aan een nieuwe, keurig ingerichte woning, als het niet goed zit tussen wie er samen zouden gaan wonen en één van beiden zegt: ik trek tóch maar niet bij je in? Dan heb je voor niks zo lang gewerkt en gespaard.

Waarschijnlijk voelen de Israëlieten, die uit de ballingschap van Babel terugkeerden en veel tegenslag ondervinden bij de opbouw van Jeruzalem en van de tempel ook wel zo iets. De moed zinkt hun in de schoenen. Ze zien het steeds donkerder in. Zal de tempel, Gods woning, ooit klaar komen? Met zo weinig mankracht? Zo weinig geld en materiaal? Zoveel tegenstand van de Samaritanen?

En als het zo ver is, wat dan nog? Want wie zegt, dat Gód het dan weer als zijn woning aanvaardt? Hij er weer in trekt? Hij er weer in liefde en trouw met zijn volk wil samenleven? Want Hij is rechtvaardig en heilig. Hij vat de verkeerde dingen ernstig op. Dat is wel gebleken uit de zware straf van de ballingschap.

Je hoort ze denken: straks zitten we daar in een tempel, een huis, dat er misschien best mag wezen, waar we ook heel wat arbeidsuren in investeerden, maar moederziel alleen, omdat het nog niet goed zit tussen God en ons, omdat Hij het niet met ons zondaren aan durft, het verleden niet kan vergeven en vergeten, en daarom tóch niet bij ons intrekt. Als we het zware karwei al klaren, staat er dan straks niet een dood, kil, leeg gebouw, waar God en mens niet liefdevol samenwonen? Want we leefden zo in strijd met Gods wil en onze priesters, onze vertegenwoordigers bij de Here en de vaste bewoners van Gods huis, waren geen haar beter. Het was een leven van overdaad ten koste van de armen onder het volk. Een leven ook van politieke intriges, van heulen met heidense vorsten en hun afgoden. Ach, was die hele godsdienst en tempeldienst indertijd vóór de ballingschap geen schijnheilige show? En kan je dan verwachten, dat de Here gewoon weer bij ons komt wonen alsof er niets gebeurd is?

Daar zit wat in, gemeente. We hebben een prachtige kerkgebouw, waar in de loop der eeuwen met veel liefde hard aan is gewerkt. Er gebeurt gelukkig ook het een en ander in, vooral op zondag. Maar wat arm als wij er alleen wonen. Als de Here niet bij ons is. Als we hier niet met Hem samen zijn in een verzoende verhouding, waarbij al onze zonden vergeven zijn.

Daar gaat het toch ten diepste om, al spreekt dat tegenwoordig niet iedereen aan. Dat God zich met ons verzóent. Hij ons het verkeerde vergeeft. Het zo weer goed is tussen Hem en ons. Geen toekomst vol licht, met geluk, vrede, blijdschap, samen met God, of met het donkere verleden moet schoon schip zijn gemaakt. Huppel daar niet lichtvaardig overheen. Dat is toch maar het gelijk van die wat neerslachtige en bezorgde rest van Israël na de ballingschap. Daar is vóór alles en bóven alles verzoening en vergeving nodig voor alle dingen, waarin we de Here hebben teleurgesteld.

Maar, wat heerlijk, God wéét van verzoening, kán vergeven. Dat laat Hij de zo bezorgde rest van zijn volk, vlak na de ballingschap, weten door middel van het vierde visioen van de profeet Zacharia. Ja, ook óns vanmorgen door de preek daarover.

En op wat voor een indrukwekkende manier laat Hij dat weten! Het is een imposant toneeldrama voor onze ogen. Vervolgens deed Hij mij de hogepriester Jozua zien. De geestelijk leider van de teruggekeerde ballingen. Deze staat vóór de Engel des Heren. En de satan is aan zijn rechterhand om hem aan te klagen.

We wonen dus een rechtszitting bij. Vaak een spannend gebeuren. Dat tot de verbeelding spreekt. Niet voor niets een geliefd onderwerp voor t.v.series. Boeiende kruisverhoren, pleidooien. En een spannend slot: wat zal uiteindelijk het vonnis zijn?

De engel des Heren, Gods afgezant, is de rechter. Dus: God is ten rechterstoel gestegen om recht en onrecht af te wegen. Op Hem rust het eindoordeel over alles, ook over ons bestaan. Tegenover Hem zullen we ons toch allemaal moeten verantwoorden. Daar is Hij onze God voor. Beseffen we dat niet heel diep van binnen?

En satan is de aanklager. Zoals we dat ook in het boek Job tegenkomen. Het is niet alleen zijn werk om tot zonde te verleiden, maar ook om de zondaren bij de rechtvaardige God aan te klagen en zo een wig tussen Hem en ons te drijven.

En Jozua staat in het beklaagdenbankje. Niet de beste plek. Hij staat er niet alleen, al lijkt dat van wel. Hij staat er voor zichzelf. Maar hij staat er ook voor de hele priesterclan, die het er niet best had afgebracht. Ja, hij staat er zelfs voor het hele volk Israël. Dat vertegenwoordigt hij. De hogepriester is immers de bemiddelende contactpersoon tussen God en zijn volk. Zo staat hij daar met zijn persoonlijke zonden, die van zijn collega's en die van het volk. Voor God als de hoogste Rechter. Niet met de kostbare, prachtig versierde hogepriesterlijke gewaden aan, maar bekleed met vuile kleren. Weg alle eer en waardigheid. Een verschrikkelijke vertoning. Vol schande. Om door de grond te gaan. Een diepe val van de hoogste ereplaats naar de meest smadelijke positie. Als Ceausescu van Roemenië na zijn val, als Saddam Hoessein, zoals die uit zijn onderaards hol werd gehaald. We zouden niet graag in zijn schoenen willen staan. Nee, maar hij staat wél in onze schoenen. Dat was immers de boodschap voor Israël. En is nu de boodschap voor ons. Daar zitten we in onze kerkbank, kerkstoel, en staan we in de preekstoel. We hebben er niet onze vuilste kleren voor aangetrokken. Nee, onze zondagse. En daar ging bij mij nog een stemmige toga overheen.

Maar voor het aangezicht van God, de hoogste Rechter zitten of staan we in de beklaagdenbank. Met vuile kleren aan. Want dat leugentje tegen onze ouders, dat is een vlek op ons pakkie. En die roddel op de koffievisite, een vlek op ons pakkie. En dat doorzakken met pils en jenever, een vlek op ons pakkie. De schuine mop vertellen, een vlek op ons pakkie. Die erotische film blijven bekijken, een vlek op ons pakkie. Die uitval van woede, puur omdat we onze zin niet kregen, een vlek op ons pakkie. Te ver gaan in de verkeringstijd, een vlek op ons pakkie. Die eigenwijsheid, pronkerigheid, geldingsdrang, bezitsdrang, een vlek op ons pakkie. Ik noem maar wat voorbeelden. In wezen hebben wij ook een geweldig mooi priesterlijk en koninklijk kostuum van de Here gekregen. De eervolle priesterlijke en koninklijke roeping om God te vertegenwoordigen op aarde. De roeping om in al wat we doen en zeggen God onder de mensen een plaats te geven en de mensen bij God te brengen. De roeping om het kleed van deze aarde rein te houden van alle smetten, om voor recht, vrijheid, vrede en geluk voor iedereen te zorgen. Gij zijt een heilig volk en koninklijk priesterschap om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht. Wat een eervol werk voor ons, de kroon van Gods schepping. Maar wat hebben we ervan gemaakt? Is onze eer niet tot schande geworden? Staan wij daar ook niet met ons smerige kloffie aan?

En horen we ook wel eens die aanklachten van de satan? Via de stem van ons geweten? Merk je nou, wat voor slechte gedachten er in je hart leven? Zie je nou hoe bitter weinig je van je christenzijn terecht brengt? Denk jij, dat de Here je wil aanvaarden? Wou jij in de hemel komen? Kom nou! Je bent toch bij God niks waard. En vooral als we een wat depressieve aard hebben, kan ons dat zo omlaag zuigen. Tot gevaarlijke dieptes toe. En het is allemaal nog waar ook. We kunnen er niets tegen in brengen. We hebben geen excuus of weerwoord. We moeten eronder zwijgen, net als Jozua, die er in het hele visioen ook het zwijgen toe doet. O Here, ga met ons niet in het gericht, want wie is rechtvaardig in uw licht? Jozua, met vuile kleren in het beklaagdenbankje. Beschamend beeld van ons.

Maar dan komt de grote verrassing in deze hemelse rechtszitting. De rechter valt uit zijn rol. Het lijkt er op, dat hij zich niet meer kan beheersen. De Here zei echter tot de satan: De Here bestraffe u, satan, ja de Here, die Jeruzalem verkiest, bestraffe u.

Het is genoeg geweest. Je spel is uit. Je hebt je rol als aanklager goed gespeeld, maar die is nu afgelopen. Hup, weg van het wereldtoneel. Jozua moest zwijgen bij de aanklacht, maar nu wordt de aanklager door God het zwijgen opgelegd. Met felle woorden. Gods liefde wint het van zijn toorn. De Here blijft Jeruzalem verkiezen, blijft aan Jeruzalem als zijn woonplaats op aarde vasthouden. Ondanks alles. Gods redding is niet te stuiten, niet door zondige mensen en niet door een aanklagende satan.

Het vuur van het oordeel is al flink heet, maar men wordt toch op het nippertje als brandhout uit dat vuur gerukt. Jeruzalem kan ermee bedoeld zijn, grotendeels plat gebrand, maar waar nu toch weer de eerste herstelwerkzaamheden zijn begonnen. Brandhout uit het vuur gerukt. Of ook Jozua, ternauwernood aan de dood ontkomen, toen de koning van Babel de stad innam en het volk in ballingschap voerde. Jozua's grootvader Seraja is toen in ieder geval door Nebukadnezar terecht gesteld. Het hogepriesterlijk geslacht was bijna uitgeroeid, maar God herstelt het nu toch weer via Jozua. Brandhout uit het vuur gerukt. Zo belooft God: Ik zorg na de hete brand van mijn toorn in Mijn verkiezende genade toch weer wonderlijk voor een stad en een tempel en dat om er samen met jullie in te wonen in een verzoende relatie.

Zien we ons zelf nog in de beklaagdenbank? Verslagen door schuldbesef? Bezorgd over een rechtvaardig oordeel, dat niet best uitpakt? Met schaamte kijkend naar onze vuile kleren? Schelden we ons zelf wel eens spontaan uit na een zonde: brandhout! Ligt geestelijk gezien ons het vuur wel eens na aan de schenen? Wordt de grond wel eens heet onder onze voeten? Dán horen we nu ook het evangelie, dat de Here ons in zijn verkiezende liefde niet loslaat. Hij laat de aanklagende satan afdruipen. Er is vergeving bij Hem. Hij rukt ons als brandhout uit het vuur. Ja, Hij vergeeft en verlost. Hij alleen in zijn genade. Geen prestatie van ons. Hout is machteloos voor het naderend vuur en vergaat tot as als het er niet door iemand wordt uitgerukt. Zo zijn wij machteloos zonder God. Maar Hij wil dit wonder doen. Dit wonder van behoud. Net als voor Jozua en Israël ook voor ons.

Wat een verrukkelijke boodschap. Ik hoop, dat we erin geloven mogen. Dat we van deze genade leven, elke dag weer. Dat we het triomfantelijk met Paulus uitroepen: wie zal uitverkorenen van God beschuldigen? God is het, die rechtvaardigt. Wie zal veroordelen? Niemand. Indien mensen ons veroordelen, God is meer dan zij. Indien de satan ons aanklaagt, God is meer dan hij. Indien ons eigen hart ons veroordeelt, God is meer dan ons hart.

En zelfs zóveel meer in zijn liefde, dat Hij ons zondaren niet alleen vergeeft, maar ook nog in zijn dienst wil gebruiken. Want na deze verrassende wending gaat de rechtszitting verder. Jozua heeft zijn vuile kleren nog aan, maar dat kan niet zo blijven. Toen nam de Here het woord en zei tot hen, die vóór Hem stonden, zijn dienaren: doet hem de vuile kleren uit. En ter verklaring voegt God er aan toe: Zie, Ik neem uw ongerechtigheid van u weg. Letterlijk: ik heb het u voorbij laten gaan, laten passeren. Als een vernietigende raket, die rakelings langs schiet. Gered van het oordeel. En, zegt God tot Jozua, Ik trek u feestkleren aan. Het gala van de hogepriester. Waaronder een reine tulband. Jozua wordt weer als eervolle hogepriester uitgedost. Niet alleen worden zijn zonden vergeven, maar hij krijgt ook zijn hoge taak en waardigheid terug. Wordt in zijn ambt hersteld. Het is een plechtig gebeuren. De engel des Heren gaat er dan ook bij staan. Bij deze officiële installatie.

En hij vermaant Jozua: Zo zegt de Here der heerscharen: indien gij in mijn wegen wandelt en de door mij opgedragen taak waarneemt, dan zult gij zowel mijn huis richten als mijn voorhoven bewaken en Ik zal u doen verkeren onder hen die hier staan. Als Jozua trouw zijn ambt vervult, zal God zijn huis weer aan de zorg van de hogepriester toevertrouwen en mag hij waken over de rechte eredienst in de tempel. Hij zal dan als hogepriester echt weer toegang tot God hebben, als Hij bidt voor het volk en de zegen geeft. Ja, hij zal niet minder een plaats voor Gods troon hebben dan de dienende engelen. God zal hem weer de hoogste eer geven. En dat geldt ook zijn vrienden en gezellen, de andere priesters. Dat geldt ook het volk Israël, geroepen om God te vertegenwoordigen op aarde, om Gods priesterschap te zijn in deze wereld. Ja, dat geldt ook ons als christelijke gemeente, geënt op Israël, en zo ook een koninklijk priesterschap.

Als God verlost, laat Hij het niet bij vergeving, maar schenkt Hij ook vernieuwing. Het wonder, dat Hij ons weer in zijn dienst wil gebruiken. Dan vertrouwt Hij ons weer eervolle taken toe. Dan mogen we als priesters ons leven aan God en elkaar wijden. Dan mogen we als christelijke gemeente middelaar, tussenpersoon zijn tussen God en de wereld. Dan mogen we God bij de mensen brengen en de mensen bij God. Dan mogen we Gods zegen aan anderen doorgeven. Dan mogen we engelendienst verrichten. Dan mogen we een levende tempel van Hem zijn. Onvoorstelbaar: het evangelie, dat mensen, die het meest oneervolle ontslag verdiend hebben door God weer in hun eervolle geestelijke werk worden aangenomen. Ziet u zo iets wel eens in de maatschappij gebeuren? Een reden om dankbaar en blij onze taak te doen. Om trouw in Gods wegen te wandelen. Om ons niet meer met zonden te bevuilen. Zalig, wie door U uitverkoren, mag wonen en werken in uw hof, hoe zeer hij door de schuld verloren, terneerlag in het stof. Zo mogen we vruchten van dankbaarheid voortbrengen. Wat vinden we in dit visioen de drieslag van ons christelijk geloof toch duidelijk terug: ellende, verlossing en dankbaarheid.

En wat vinden we zeker ook het voorwerp van ons christelijk geloof, de Here Jezus Christus, al zitten we nog in het oude testament. Want heel dit visioen zindert van de verwachting van de komende Messias.

Het slot van ons hoofdstuk brengt dat ook duidelijk onder woorden. Het hoort niet meer tot het visioen, maar het zijn losse als commentaar toegevoegde profetieën van Zacharia. Het geheel is ook onsamenhangend en de uitleggers staan nog voor veel vragen, maar de grote lijn is duidelijk. Luister goed, Jozua, jij en je vrienden, de andere priesters, die voor je zitten. Je dient in dit visioen, waarin je bent aangeklaagd, maar ook vrijgesproken en in het ambt hersteld, als een wonderteken, dat voor zich uit wijst naar een ander Jozua. Mijn Knecht, de Spruit die Ik zal doen komen. Jozua, de zoon van Jozef en Maria. In het Grieks: Jezus. Een onaanzienlijke spruit uit het ontluisterde koningshuis van David. Geboren in een arme stal. Toch de ware Knecht van God en de ware Spruit uit het menselijk geslacht. En zo de ware middelaar tussen God en mens.

Hij daalde naar ons neer. Wilde zich helemaal met ons verbinden. Vol liefde en ontferming. Ja, Hij stelde zich met onze vuile kleren aan voor God de Rechter. Wilde daar in onze schoenen in het beklaagdenbankje staan. Met een doornenkroon op zijn hoofd in plaats van een reine tulband. En de stroom van satans beschuldigingen was niet te stuiten. Hij ging er diep onderdoor in dat oordeel, niet te peilen zo diep. De schuld, die ons passeert, ving Hij op. En God gaf het recht zijn loop bij Hem. Deze hogepriester kwam voor ons in de plaats midden in het vuur van het oordeel terecht. Aan het vervloekte kruishout. Het vonnis is tot het bitterste einde voltrokken. Er werd recht gedaan, maar een ons bevrijdend en reddend recht.

En de hemelse Rechter gaf zijn goedkeuring aan dit werk. De Heiland is als een brandhout uit het vuur gerukt. Hij is opgestaan uit de dood. En met eer en heerlijkheid gekroond. Hij heeft de toegang tot Gods troon verkregen, ook voor zijn gemeente. Hij verkeert nu onder hen die bij God zijn. En werkt eraan om al de zijnen daar te krijgen, ook ons. Jezus Christus. Onze Zaligmaker. Door wie op die ene donkere dag, toen drie kruisen op Golgotha stonden, alle ongerechtigheid is weggedaan. De Knecht, de Spruit, die God heeft doen komen. Jezus Christus, in wie al Gods beloften heerlijk vervuld zijn. In wie ook ons visioen zijn vervulling vindt. Naar wie al het priesterlijk werk in het oude verbond als een teken heen wees.

Er is verder in ons tekstgedeelte nog sprake van een steen, die God vóór Jozua neerlegt. Waarschijnlijk een stenen plaat, die als ornament en ereteken voor de borst van de hogepriester hangt. Jozua ontvangt dit teken van waardigheid ook, maar er wordt de profetie aan toegevoegd, dat eens zeven ogen op deze steen zullen wezen, zeven flonkerende edelstenen en dat God zelf zijn graveersel in die steen graveren zal.

Dat zal gebeuren bij de hogepriester van de eindtijd, die nog méér eer en heerlijkheid waardig is. Dus bij de Knecht, de Spruit. God zal diens werk met de meeste eer bekronen. En er ook de zegen van de ware vrede aan verbinden. Vrede tussen God en mens. Vrede tussen mensen onderling. De ware heilstijd zal aanbreken, dank zij deze Knecht en Spruit. De tijd van geluk, van liefde onder elkaar, van overvloed. De dag, waarop, zoals wel vaker in het oude testament wordt gezegd, de mensen elkaar zullen nodigen onder de wijnstok en de vijgenboom.

Mensen, die de moed wat gaan verliezen, kijken steeds verder vooruit en hoe verder ze kijken, hoe donkerder ze het inzien. Ho, zegt Zacharia tegen die bezorgde rest van Israël, de Here geeft ons uitzicht op een stralende toekomst. Met Jozua, in zijn ambt hersteld bezig in de herbouwde tempel, waarin God weer bij ons woont en ons zijn vrede en heil schenkt. En de verdere toekomst is nog stralender. Met de ware Jozua, Jezus, Gods Knecht en Spruit. Door wie God zijn vrede en heil definitief zal geven. Vat moed. Moed om verder te bouwen aan Gods tempel op aarde. Moed om verder bezig te zijn in het Koninkrijk Gods. Vat moed want samen met Jezus Christus komt het goed. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4