De website van Arie Tromp

Zacharia 1 : 18 - 21 Tweede visioen: horens en smeden

Zacharia 1 : 18 - 21


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Voor 't laatst gehouden op 21 augustus 1994 te Krimpen aan de Lek

De horens en de smeden

Gemeente des Heren,

Ik zwierf vroeger met mijn vrienden vaak door de polders. Ook over weilanden, waar koeien graasden. Daar waren we niet bang voor. Ze kwamen wel naar je toe, maar alleen uit nieuwsgierigheid. Ze deden je niks. Maar liep de stier van de boer in de wei, dan klommen we toch maar liever niet over het hek. Die vertrouwden we niet. Je moest er niet aan denken, dat die in een kwaaie bui met volle vaart op je afkwam en je op zijn horens nam. Dan zag het er niet best voor je uit. Want zo'n beest heeft juist door die horens een enorme, vernietigende stootkracht.

Is het ook niet de sport van de stierenvechter om zo'n beest, getreiterd, boos gemaakt, in volle vaart op je af te laten komen en net op tijd aan zijn horens te ontsnappen?

En het is ook indrukwekkend om in een natuurfilm op de tv te zien, hoe mannetjesdieren, stieren of bokken, elkaar met hun horens te lijf gaan om uit te maken wie de sterkste is, wie de baas is in de kudde en het recht heeft om met de vrouwtjesdieren te paren. Ze zijn er hevig van opgewonden. Ze matten elkaar vreselijk af. Hun stoten doen de grond dreunen en klinken tot ver door. En ze stoppen niet vóórdat er een verliezer is, die er met volle vaart vandoor gaat en verder alleen zijn weg moet vinden. Ze zijn, zoals dat heet, horendol.

En zo kunnen we het wel begrijpen, dat horens vooral het symbool zijn van kracht. Maar wel van botte, blinde kracht. Dierlijke, domme kracht. Vernietigende kracht. Puur geweld. Lage, zinnelijke, niet voor rede vatbare machtswellust. Van de kracht van het vlees, niet de overredingskracht van de geest.

Het is opvallend, dat vroeger veel goden van heidense volken en hun koningen, die zich als goden lieten vereren, werden afgebeeld met horens op het hoofd. Daarmee spreidden ze uitdagend hun macht ten toon, wilden ze indruk maken bij hun onderdanen en hun vijanden. Heerszucht en machtswellust stonden bij deze volken hoog genoteerd. Men vergoddelijkte het. Het laagste in de mens, zijn dierlijke instincten en bruut geweld, werd tot het hoogste verheven, tot godsdienst, religie.

En zo verschijnen tot verrassing van Zacharia, misschien ook al tot zijn schrik, in zijn tweede visioen onverwachts vier horens voor zijn ogen. En ik sloeg mijn ogen op en ik zag toe, en zie, vier horens. En hij vraagt de engel, die hem in de visioenen steeds uitleg geeft: wat betekent dit?

Dit, zegt die, zijn de horens, die Juda, Israël en Jeruzalem verstrooid hebben. En zo wordt teruggezien op de Babylonische ballingschap maar wordt daar ook een bepaald licht op geworpen. Het zijn de zichzelf vergoddelijkende brute machten van deze wereld, die het uitverkoren volk van God uiteen hebben gejaagd. Die Gods eigendom naar het leven hebben gestaan en die zich zo ook tegen God zelf gericht hebben. Tegen God zelf gestreden hebben.

Nu is de oorlog tussen Babel en Israël eigenlijk maar één voorbeeld van wat zich steeds weer op aarde voordoet: de voortdurende strijd tussen de botte machten en God met zijn volk. Daar wijst ook het getal vier op. Naar alle vier de windstreken toe, over de hele wereld vindt dit gevecht plaats. Het is een universeel gebeuren. De Amalekieten, Moabieten, Filistijnen, Egyptenaren, de Babyloniërs, de Romeinen, de Islam, het Duitsland van Hitler, de Palestijnen, allerlei machten en volken hebben het op Israël gemunt gehad en tot op vandaag wordt dit volk belaagd. We hoeven alleen maar te denken aan de Hamas in de Gaza-strook en de Hesbollah-beweging in de Libanon met hun aanslagen. En in hun haat tegen Israël verraden de botte machten ook hun haat tegen de God van Israël. Ze willen niet voor Hem buigen. Ze willen zijn heerschappij niet erkennen. Ze willen zelf over de wereld heersen, echt op zondige wijze de baas spelen. In dierlijk en afgodisch geweld. Met botte en vernielende stootkracht.

En naast Israël is ook de gemeente van Jezus Christus speelbal van die machten, wordt die gemeente ook vaak in een hoekje gedrukt, monddood gemaakt, verstrooid en vervolgd. De christelijke minderheden in de landen van het middenoosten krijgen het steeds moeilijker. Met name in Iran, Irak en Egypte. Ook in andere delen van de wereld, zoals in Noord-Korea en China hebben ze het heel zwaar. Wat van God is, wat aan Hem herinnert, wat op andere wegen wijst dan wegen van macht en geweld, wat spreekt van liefde, vrede, verzoening, van goedheid, moet worden weg gestoten.

Soms is er een tijd van verademing, een pauze van betrekkelijke vrede en rust, voor Israël en voor de kerk, maar de normale toestand van Gods volk in deze wereld is de staat van oorlog. De normale toestand is, dat de hoornstoten steeds voelbaar zijn. Ook de christelijke gemeente leeft onder het kruis van het kwaad, zoals ook haar Heiland aan het kruis is geveld door de aan God vijandige machten. De gemeente is ten diepste een kruis dragende en lijdende gemeente. Een gemeente in de verstrooiing. Het is een bijzondere zegen als we dat niet aan den lijve ervaren. Of het is een teken, dat de machten geen gevaar in ons zien omdat we niet werkelijk gemeente van Christus zijn. Ik hef mijn ogen op en zie: de hoorn van het terrorisme. Van het gijzelen van onschuldige mensen en doden van onschuldige mensen via bomaanslagen, zoals pas nog in Brazilië, in Londen, in Spanje. Ik zie de hoorns van de Hutu's en de Tutsi's zich verheffen in Roeanda en andere landen in Afrika. Wat hebben in Bosnië de nationalistische horens van de Serviërs, de Kroaten en de moslims al een verwoestingen aangericht. En al is de oude gehoornde bok van het communisme, die de christenen zo fel vervolgde en verstrooide, ter ziele gegaan, de strijd om de macht over de kudde wordt tussen de jongere bokken verbeten uitgevochten met alle onrust en narigheid van dien. We horen vanuit Moskou en andere gebieden van de voormalige Sovjetunie niet zoveel goed nieuws.

Ik zie de hoorn van de generaals en dictators in Midden- en Zuid-Amerika, met name Haïti, die zich met de bovenlaag verrijken ten koste van de arme bevolking.

Het zijn maar enkele voorbeelden, die we allemaal kunnen aanvullen als we met de bril van de Schrift de krant lezen. In allerlei vormen openbaart zich het geweld met zijn dierlijke en afgodische trekken, openbaart zich het machtsinstinct van de mens, die tegen God in opstand komt, die God haat en niets van zijn boodschap wil weten. Die zich verhardt en weigert zich te bekeren, die bezig is van de wereld een puinhoop te maken, waarin niet meer te leven valt, die bezig is de vernieuwende en heilbrengende krachten te verpletteren en verstrooien, zodat deze hun hoofd niet meer kunnen opheffen, zoals in ons tekstgedeelte staat. In allerlei vormen openbaart zich het duistere rijk van de boze. Wordt de duivel zelf ook niet vaak als een gehoornde bok afgebeeld? Wat neemt de zonde toch ernstige en gevaarlijke vormen aan, wat wordt door het kwaad veel van Gods goede schepping gesloopt en vernietigd. Wat wordt Gods verlossend werk belemmerd. Beseffen we, gemeente, in wat voor een diepe put van zonde en ellende we met elkaar in deze wereld zitten? Beseffen we, dat onze toestand vanuit ons zelf bezien hopeloos is, dat we door deze machten niet in staat zijn ons hoofd op te heffen? Trekken we er ons niets van aan, doet het ons niets, of zijn we er al verdrietig van geworden? Belijden we ook persoonlijk dit kwaad en deze verlorenheid? En zien we ook in ons eigen leven deze machten werkzaam, ontdekken we hun negatieve invloed en uitwerking? Want we dragen allemaal zo onze hoorntjes. Het hoorntje van koppige trots. Het hoorntje van heerszucht. Het hoorntje van bezitsdrang. Het hoorntje van geldingsdrang, van willen imponeren, een verleiding vooral voor de mannetjes. En daar kunnen we heel wat goeie en fijne dingen tussen ons mensen mee kapot stoten.

Maar gelukkig mogen we ook weten van vier andere horens, die zich naar alle vier de windstreken uitstrekken. Dat zijn de horens aan de vier hoeken van het altaar. Immers, de bijbel vertelt ons dat in Israël aan het brandofferaltaar en het reukofferaltaar op de vier hoeken hoorns bevestigd waren, die vaak met het bloed van de offerdieren werden bestreken. Die prediken, dat er ook nog een andere kracht werkzaam is, een echt goddelijke kracht. De kracht van het offer. De kracht van het vrijwillig plaatsvervangend lijden, de kracht van de verootmoediging en de belijdenis, dat we het leven niet verdiend hebben en de dood waard zijn. En de kracht van de verzoening, die van God uitgaat. De kracht ook van de dankbare opoffering en toewijding van ons leven aan de Here. In wezen de kracht van het Lam van God, dat de zonden der wereld heeft gedragen en zichzelf tot verlossing en verzoening gegeven heeft. De kracht van Jezus Christus. De kracht van zijn bloed. De kracht van de liefde vol zelfverloochening. Dat is de kracht, waarvan we als christelijke gemeente mogen leven en waarmee we zelf in deze wereld werkzaam hebben te zijn. Deze kracht schijnt zwak te zijn, maar zal uiteindelijk overwinnen. Tekenend is dat de hoorn ook symbool van déze kracht kan wezen. De naamgenoot van onze profeet, de priester Zacharias zong ervan in zijn lofzang: lof zij de God van Israël, de Heer die aan zijn erfvolk dacht en een hoorn des heils heeft opgericht. En Johannes ziet op Patmos ook vizioenen. En ik zag en ziet: een Lam, staande als geslacht, hebbende zeven horens en zeven is het getal van de volmaaktheid. Jezus Christus zal de ware van God gegeven koning der wereld blijken te zijn. Jezus Christus zal alle boze, alle beestachtige afgodische machten overwinnen. Zijn Koninkrijk zal onherroepelijk komen, dwars door het lijden, dwars door de offers, dwars door de verstrooiingen, die zijn volk zal moeten ondergaan. Het kruis, het offer, de liefde, ze zullen triomferen. Dat we ons in deze wereld van bruut geweld toch vastgrijpen, gemeente, aan de hoornen van het altaar, ons vastklampen aan het verzoenend kruis van Jezus Christus, want daar alleen is redding te vinden. En dat we toch als zijn gemeente ons kruis op ons nemen en Hem navolgen ook als het lijden onder die hoornstoten ons niet gespaard blijft. Alleen op die wijze zullen we verlost worden. Want het woord des kruises is wel voor hen, die verloren gaan een dwaasheid, maar voor ons die behouden worden, is het een kracht Gods. Het is geen gemakkelijke weg achter Jezus aan. Het is de weg van de weerloze liefde, de weg van de minste durven zijn, de weg waarop geweigerd wordt kwaad met kwaad te vergelden, de weg van vernedering en verootmoediging, de weg waarop steeds weer offers moeten worden gebracht. Op die weg moet soms gezongen worden, wat in psalm 22 staat, de bekende lijdenspsalm: Buffels van Basan, sterke jonge stieren, staan om mij heen, die met hun boze hoornen en bliksemende ogen op mij toornen, ik ben alleen. Het is de smalle weg, waarop je soms zo eenzaam bent, opgejaagd als een vluchteling, een weg met veel kronkelingen. Maar het is de weg, die niet dood loopt, de weg, die in het eeuwige leven uitloopt, en dat kun je van de weg van het bruut geweld niet zeggen. Die loopt uit op vernietiging van alles. Op de afbraak van veel goeds en moois. Op kapot geschoten levens, huizen, historische gebouwen, fraaie steden, complete samenlevingen. Maar de weg achter Jezus aan is de weg van de opbouw van het ware, nieuwe leven van vrede en geluk. En van die opbouw spreekt denk ik ook het vervolg.

Want wat zag Zacharia nog meer in zijn vizioen? Na die horens vier smeden. De meeste uitleggers maken van deze smeden ruwe bonkige kerels, die met enorme mokers de horens kapot slaan. Het zijn dan de nieuwe geweldhebbers van deze wereld, die de oude verdrijven. De boze machten zijn dan tegen wil en dank werktuig in de hand van God, die ervoor zorgt, dat het kwaad zichzelf verteert. Zo redt de Here zijn volk van de ondergang. Houdt Hij het in stand in de wereldgeschiedenis.

Zeker gebeurt dat en blijkt daaruit Gods koninklijke macht. Inderdaad is Hij in staat om het ergste geweld in zijn dienst en tot zijn doel te gebruiken. Werd de hoorn van Babel niet verpletterd door de sterkere smid van de Meden en de Perzen, waardoor Israël weer terug kon keren uit de ballingschap? En werd dìe hoorn weer niet gebroken door de smid, die Alexander de Grote heette? En die op zijn beurt weer niet door de Romeinen? En werd Hitlers hoorn niet gebroken door de smeden van de geallieerden? Opgaan, blinken en verzinken. Dat is het lot van de koninkrijken van deze wereld. En de Here heeft daar de hand in, laat niet toe, dat zij de absolute macht krijgen. Die is uiteindelijk alleen aan Hem en zijn Koninkrijk van vrede en recht in Jezus Christus. Best een redelijke uitleg, waar een duidelijke troostende boodschap in zit.

Maar ik volg toch liever een andere uitleg, die je niet zo vaak tegenkomt maar naar mijn gevoel bij nader inzien toch sterkere papieren heeft. Want er staat: de Here toonde mij vier smeden. Dit is helemaal openbaring van God. Die horens, ja, dat was de zichtbare werkelijkheid. Ieder die zijn ogen een beetje open had, kon dat brute geweld bezig zien. En dat is nog zo. Maar die smeden waren nog niet met het gewone oog te zien. Die kon de Here alleen tonen. Dat was nog iets, dat meer in de toekomst lag. Dat was een zaak van Gods beloften. En eigenlijk is het woord smid wat te beperkt. Het zijn eigenlijk handwerklieden. Kunstige bewerkers van hout, van steen en van metalen. Mensen met bijzondere gaven en talenten, die prachtige kunstwerken wisten te scheppen.

Wanneer komen we deze handwerklieden in de bijbel tegen? Wordt hetzelfde woord gebruikt als hier? Bij de bouw van de tabernakel in de woestijn. Dan worden Bezaleël, Aholiab en andere mannen aangesteld, die vervuld zijn met Gods Geest, met wijsheid, inzicht en kennis en dat voor allerlei werk: om ontwerpen te bedenken en om die uit te voeren in goud, zilver en koper, om stenen te bewerken en die in te zetten, om hout te snijden, zelfs om allerlei doeken en gordijnen kunstig te weven met fraaie patronen erin. Ze worden ook genoemd bij de bouw van de tempel van Salomo, waartoe David aan zijn zoon opdracht gaf en ook alle voorbereidingen trof. We vinden ze ook weer als ten tijde van Joas de vervallen tempel wordt hersteld. Ezra noemt ze als hij schrijft over de fundering van de nieuwe tempel na de ballingschap.

En dan zijn we precies bij de omstandigheden, waaronder Zacharia zijn visioen kreeg en doorgaf. Een schamele rest van Israël is pas uit de babylonische ballingschap teruggekeerd in Jeruzalem. Ze zijn wel enthousiast aan de opbouw van de verwoeste stad en tempel begonnen, maar ze hebben er zóveel tegenslag bij en het gaat allemaal zó tergend langzaam, dat hun moed en lust bijna helemaal zijn verdwenen. Elke morgen gaan ze met een zwaar aangeslagen hart aan het werk. Hun ploeteren lijkt uitzichtsloos. Het is nog alom puin, wat je ziet liggen. Heeft God dit armzalige gedoe gewild? Geeft Hij hier zijn zegen aan? Ze zien het niet meer zitten. Daar verzamelen ze zich weer 's morgens vroeg op het bouwterrein van de tempel. Teleurgesteld en met tegenzin. De kleine rest van het volk Israel.

Maar dan zegt de profeet Zacharia tegen hen: Ik heb een wonderlijke nacht gehad. Ik heb verschillende visioenen gezien. Ik zal ze jullie vertellen. En had hij het aan het eind van het eerste visioen, dat van de ruiters die de aarde doorkruisen, niet over Gods toorn tegen de overmoedige volken én over Gods belofte: Ik ben tot Jeruzalem wedergekeerd met ontfermingen? Mijn huis zal daarin gebouwd worden? Beide zaken worden nader uitgewerkt in dit tweede vizioen van de horens en de smeden. Het was een grote troost voor de rest van Israël dat Zacharia mocht spreken van vier handwerklieden, die hij gezien had. God steunt hen zo in hun werk. God geeft hen in hun moedeloosheid de belofte, dat de bouw van de tempel dwars tegen de tegenstand van horendolle wereldmachten in door zal gaan. God geeft hen een opwekkende por in de rug. Mijn huis zal er komen, zegt Hij. Er zullen mannen zijn, met mijn Geest begiftigd, vol kennis en kunde, die er voor mogen zorgen.

En nu wijst het getal vier op het wereldwijde van deze opbouw. Het gaat zeker allereerst om een nieuw tempelgebouw in Jeruzalem, maar ten diepste toch ook weer om méér dan dat. Zoals de hoorns van het geweld overal te zien zijn, zo ziet Zacharia in gedachten over de hele wereld bouwers en handwerkslieden in de dienst van God bezig, die ruimte voor God maken, zodat Hij op aarde kan wonen en werken.

En is dit visioen vooral niet in het nieuwe verbond in vervulling gegaan, nu Gods heil, in en aan Israël geschonken, in Jezus Christus door de hele wereld trekt? Zijn niet overal christelijke gemeentes ontstaan? En zijn we niet allemaal geroepen om mee te bouwen aan de geestelijke tempel, die de christelijke kerk is? Wil God niet aan elke christen gaven van de Geest geven om daarmee bezig te zijn tot opbouw van zijn Rijk? Wil Hij ons niet allen inschakelen in de bouw van zijn geestelijk huis? Geeft Hij niet ieder door zijn Heilige Geest de kennis en wijsheid, kunde en vaardigheid, om die in dienst van Hem te stellen en zo dat heilig opbouwwerk te verrichten?

Zeker, de kerk ligt er op veel plaatsen vervallen bij, net als de tempel na de ballingschap. Er komt zo weinig van de grond. Er zijn maar weinig medewerkers. Weinig mensen zetten zich actief in. Velen staan mismoedig en ook vol kritiek aan de kant. Maar dat zijn allemaal tekenen van ongeloof en kleingeloof. Veel belangrijker is, dat we met elkaar in het geloof een heerlijk visioen zien, een visioen waarin hier en op alle plaatsen in de wereld mensen bezig zijn hun gaven te besteden en zich actief en enthousiast in te zetten tot eer van God, tot verbreiding van het evangelie van Jezus Christus, tot heil der wereld.

Ik zie de smeden, de handwerkslieden, hun opbouwend werk doen. Ziet u het ook? En kunt u niet aan de kant blijven staan? Doet u mee? Er zijn mogelijkheden genoeg om bezig te zijn in Gods Koninkrijk. Ieder kan zijn steentje bijdragen. We kunnen eenzamen bezoeken. We kunnen zieken troosten. We kunnen met diaconaal werk noden lenigen. We kunnen niet zo kerkelijke mensen van het evangelie vertellen en mee uitnodigen naar de kerk. We kunnen ons inzetten voor meer rechtvaardigheid in de samenleving. We kunnen met elkaar in de huizen Gods Woord bespreken en bidden. Ach, er is zoveel geestelijk opbouwwerk, dat gedaan kan worden. Laten we ons toch niet mismoedig bij de feiten van een ingevallen kerk neerleggen, maar dromen dromen en visioenen zien van veel geestelijke handwerkslieden, elk begiftigd met gaven van de Geest, elk bezig met de bouw van Gods tempel op aarde.

En als dat gebeurt, zal dat ook heerlijke gevolgen hebben. Want zo zullen de horens worden verschrikt en neergeslagen. Maar deze smeden, zegt onze tekst, zijn gekomen om die hoorns te verschrikken, om de hoornen der heidenen neder te werpen, welke de hoorn verheven hebben tegen het land van Juda, om dat te verstrooien. Zo zullen ze hun vernielende stootkracht verliezen. Zo zal het beestachtige afgodische geweld het onderspit delven. Het zal de kracht van Gods Geest niet kunnen weerstaan. Niet door kracht noch door geweld, maar door mijn Geest, zal het geschieden, zegt de Here.

Allen, die hoogmoedig zijt
en onrecht pleegt, toomt u in.
Gij die goddeloos van zin
heft de hoorn der ijdelheid
spreek niet met zo hoge hals,
al uw praal is voos en vals,
want God zal uw hoorn neerslaan en Hij zal zijn volk verhogen. Het grote Babel zal vallen. Het gruwelijke beest met de tien horens, zoals Daniël in zijn visioen de antigoddelijke machten ziet, zal te gronde gaan. Het nieuwe Jeruzalem zal komen. En de tent, de tabernakel van God zal bij de mensen zijn en Hij zal bij hen wonen en ze zullen zijn volken zijn. En alle tranen veroorzaakt door het brute horendolle geweld, van onrecht, van tirannie, van verdrukking, van de dood, zullen van hun ogen worden afgewist. Wat heerlijk. Wat een rijke belofte. Iets om echt je leven aan te wijden vol gelovige overgave. Zullen we dat doen?
O hoorn des heils, U loof ik voor altijd.
Ik roep het uit, want gij hebt mij bevrijd.
Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4