De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: Daarle
  • op: 29 mei 2016
Psalm 86 11 Verenig mijn hart

Psalm 86 : 11


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Verenig mijn hart

Gemeente des Heren,

Je doet je t.v. aan, want je wil even wat zien. Maar er is geen programma, waarover je in de gids iets las en waarvan je dacht: dat wil ik bekijken. En daarom ga je maar zappen met je afstandsbediening. Je springt van de ene zender naar de andere. Heel kort kijk je ergens naar, maar de beelden doen je niet veel, dus ga je weer op zoek naar iets anders. Zo kan je ook zappen op het internet. Van de ene website naar de andere: facebook, you tube, marktplaats. Je klikt even door op een link, die je nieuwsgierig maakt. Kijkt even. Maar klikt al gauw weer terug. Het zijn allemaal korte bezoekjes, die je gelijk vergeet.

Zo zappen we soms wat af. Want geeft wat verstrooiing. Een beetje afleiding, ontspanning, een verzetje. Maar het geeft ook verstrooiing in ander opzicht. Het verstrooit onze gedachten. Onze aandacht wordt over van alles en nog wat verspreid, die verbrokkelt, fragmenteert. We zijn niet echt op één ding geconcentreerd. We gaan niet in één ding op. Ons hart is niet helemaal vol van één ding, op één ding gericht.

Je krijgt véél indrukken, maar ze zijn kort en oppervlakkig, niet diep en blijvend. Er is zodoende veel kwantiteit, maar weinig kwaliteit.

En nu wordt wel gezegd, dat wij in een zapcultuur leven. Filosofen, knappe mensen, die de huidige tijdgeest bestuderen, noemen de moderne mens in plaats van homo sapiens, de denkende mens, wel homo zappens, de zappende mens. En daar zit wat in.

We leven in een drukke, onrustige maatschappij, waarin veel prikkels op ons afkomen. Dat geeft ook drukte en onrust in ons hárt. Zo’n vijftig jaar geleden schreef een hoogleraar, bij wie ik college liep, professor van Ruler, al in een meditatie over onze tekst: Ons hart is vaak aan verstrooiing prijsgegeven. De dagen kunnen zo roerig en rommelig zijn. Zoveel mensen, zoveel dingen, zoveel problemen. Hier en daar en overal een stukje aandacht. En sinds die tijd nam dat gevoel alleen maar toe. Als je je erdoor laat meeslepen, kun je er uiteindelijk zelfs doodmoe en doodongelukkig van worden.

Ons werk is soms zo verstrooid. Je bent net even met iets bezig of je aandacht wordt alweer door iets anders opgeëist. Er komt een emailbericht tussen, een telefoontje, werkoverleg.

En de ontspanning, die je zoekt na je werk, heeft ook iets verstrooids, omdat het moderne leven zoveel te bieden heeft. Een film, een sport, een hobby, een expositie, een receptie, een feestje, een weekend uit, een vakantie.

Soms dreigen we die ontspanning ook wel te zoeken in dingen, die niet door de beugel kunnen. In drank, seks, bijvoorbeeld. Gelukkig houdt ons geweten ons meestal tegen. Maar ook in dit zedelijk opzicht hebben we dus een verdeeld hart. Het is het strijdtoneel tussen goed en kwaad, tussen God en de boze. Paulus zegt: tussen het vlees en de Geest. Tussen ons natuurlijk bestaan met zijn sterke driften en Gods vernieuwende en reinigende kracht.

Niemand kan twee heren dienen, zei Jezus. Je kunt niet God dienen en de Mammon, de god van geld en rijkdom. Maar ons verdeelde hart probeert toch vaak van twee walletjes te eten. Zoals we ook voortdurend kunnen zappen tussen twee zenders, omdat we eigenlijk allebei programma's tegelijk willen zien. De profeet Elia verweet het ‘t volk Israël al op de berg Karmel: Hoelang blijven jullie op twee gedachten hinken? Als de Here God is, volg hem dan; is Baäl het, de god van de natuurkrachten en de seksuele uitspattingen, volg dan hem. Een andere vertaling luidt: hoe lang gaan jullie aan beide kanten mank. Want steeds hinken, of op het ene of op het andere been, betekent, dat ervan normaal gezond lopen niks terecht komt. Zo hebben we vaak een verdeeld, gespleten hart. En zo'n hart kan geestelijk niet normaal en gezond functioneren.

En nog iets anders: De hele samenleving is anders dan vroeger en vooral hierin dat ze gefragmenteerd is, in aparte fragmenten, stukjes is geknipt, die soms weinig met elkaar van doen hebben. Je thuis. Je familie. Je werk. Je vriendenclub. Je sportclub. Je kerk. Op elk plek heb je een andere rol, wordt soms ook een ander gedrag van je gevraagd. Overdag ben je de bedrijfsmanager, die iemand ontslaat, en 's avonds ben je de ouderling, op huisbezoek in een gezin waarvan de man werkeloos is. Als je gespecialiseerd werk hebt, kun je je partner en kinderen soms niet eens goed uitleggen, waarmee je voor hen de kost verdient. Je leeft in zoveel verschillende werelden. Wie ben je nu werkelijk? Soms lijkt het wel of in je hart meer personen zitten: een zakelijke, harde, een vriendelijke, meelevende. Op het ene levensterrein een zelfverzekerde, zelfbewuste, die knopen doorhakt. Op het andere een onzekere, angstige, twijfelende. Je hart is niet één, verenigd, maar gedeeld, verstrooid, gefragmenteerd.

Dan kan vooral zo zijn, wanneer het ons tegenzit. Wanneer er zorg is, spanning, verdriet, er crisis heerst. Door ontslag, ruzie in je huwelijk, ziekte, de dood van een geliefde. Het kan van alles zijn. Ook de dichter van psalm 86 verkeert in een noodsituatie. Is het David? De psalm heeft immers als opschrift: een gebed van David. Waarschijnlijk niet. De uitleggers denken aan een veel latere ontstaanstijd van deze psalm. Soms wil zo'n opschrift alleen maar zeggen, dat het lied in een naar David genoemde bundel is terecht kwam. Maar welke dichter het ook is, het is crisis bij hem. Zoals we van de psalmen gewend zijn, wordt de nood niet concreet vermeld, maar in algemene termen, vooral in termen die de emoties van het hart beschrijven, zodat ieder die de psalm leest, of zingt, zich er in zijn of haar concrete nood mee kan identificeren. Wij ook, aan welke crisis we ook denken in ons eigen leven. Wel laat de dichter merken dat hij er diep onderdoor gaat, hij voelt zich als in het diepst van het graf. Ook laat hij merken dat er vijanden zijn, die het hem moeilijk maken. Hij heeft het over wie hem haten. En zegt van hen: O God, hoogmoedigen staan tegen mij op, een horde geweldplegers staat mij naar het leven. En al kunnen wij bij onszelf misschien niet direct persoonlijke vijanden aanwijzen, soms lijkt het leven zelf door allerlei tegenslag wel één reusachtige vijand. Dan zeg je met de dichter: ik ben ellendig en arm. En dan is je hart niet één in gedachten en stemming, maar wordt het uiteengescheurd door allerlei verschillende gevoelens. Soms ook nog wel even een gevoel van vertrouwen in God, blijdschap om God, lofprijzing van God. Maar vooral een gevoel van ellende, benauwdheid, waarin het alles naar God uitroept, met luid gesmeek.

Het is daarom van groot belang dat ons hart onverdeeld wordt, heel, compleet, we één hart krijgen. Want dat alleen is een sterk, rustig, evenwichtig hart. Dat vertellen de psychologen ook. En boeddhistische geestelijke leiders. Men heeft het bijvoorbeeld over mindfulness. Je mind, je geest, probeert dan alleen maar ful, vol te zijn van dit moment en van waar je nu mee bezig bent. In de nieuwe bijbelvertaling horen we hier ook iets van terug: vervul mijn hart, maak mijn mind ful, met ontzag voor uw naam. Maar daar is de notie van eenheid, onverdeeldheid, helaas verdwenen, wat juist centraal staat. Je concentreren, je maar op één ding tegelijk richten, je niet door allerlei tegenkrachten en tegengedachten laten afleiden, daar gaat het om. Dat geeft je leven meer rust en diepgang. En natuurlijk ook: ergens voor gaan, maar daar ook werkelijk en alleen voor gaan, voluit. Want het gaat om ons hart, maar vanuit ons hart natuurlijk ook om ons concrete doen en laten, om onze hele levensweg en levenswandel. De dichter zingt ook: Leer mij, Here, uw weg, ik zal in uw waarheid wandelen. Eén doel, één richting, in al je streven en in heel je leven. Dan wordt er ook wat gepresteerd. Maar dan wanneer je doelloos van de hak op de tak springt. Of steeds op twee gedachten hinkt. Dat levert niets op. Van ons hart, het centrum van ons leven, het centrum van ons denken, willen, voelen, ook echt één centrum maken, één solide centrum, één centrum dat ons hele leven iets stevigs geeft, waardoor je echt één persoon bent, één identiteit, een ander weet wat die aan je heeft, daar gaat het om.

Maar dat valt nog niet mee. Wie dat werkelijk probeert, ervaart, dat hij er vaak in faalt. De psychologen en boeddhistische leiders geven ook wel toe dat het niet eenvoudig is. Van zoveel kanten wordt onze aandacht opgeëist, door zoveel krachten wordt er aan ons hart getrokken, dat het zich gauw weer laat opdelen in aparte stukjes, waardoor het weer zwak wordt.

De dichter beseft dan ook dat hij het uit zichzelf niet kan en bidt daarom tot God: maak mijn hart één. En dat moeten wij ook maar doen. God is immers de Schepper. Hij heeft alle volken gemaakt, zingt ons psalm. Alle volken, dus alle mensen, dus alle harten, ook dat van ons. En als de maker van ons hart, is hij er ook de kenner van. Hij is er zelfs de bewoner van door de Heilige Geest. En die Geest alleen kan ons hart werkelijk veranderen, vernieuwen, bekeren, dus ook weer één en heel maken.

Zodat we mannen en vrouwen worden uit één stuk, met één levensbasis, één levensdoel.

Maar welk levensdoel? Geen onbelangrijke vraag. Je hebt jongelui die inderdaad alles doen en laten voor één doel. Ze willen met alle geweld naar de olympische spelen en kampioen worden in hun sport, een wereldster worden in tennissen, voetballen, wielrennen. Je hebt mensen, die alles doen en laten om carrière te maken, rijk te worden. Dat is het ene in hun hart, waar alles op is gericht. Maar onze dichter bidt: Maak mijn hart één om uw naam te vrezen. Zorg alstublieft, Here, dat dát alles wordt en dat het dát alleen wordt, waar ik me op richt, mee bezig houd. U te vrezen.

Voor God vrezen? Moet je bang zijn van God? Bijvoorbeeld omdat Hij je voor alles wat je verkeerd deed, streng zal oordelen en straffen? Moet ons hart daar alleen maar mee bezig zijn? In zware christelijke kringen lijkt dat soms wel zo. Maar zo moeten we dit vrezen niet uitleggen. De nieuwe bijbelvertaling gebruikt het woord ontzag. Vervul mijn hart met ontzag voor uw naam. Dat klinkt al anders. De Here vrezen is God in je hart beleven als de machtigste, grootste, hoogste, indrukwekkendste. Zoals ook de dichter zingt: onder de goden is niemand u gelijk, Here. Werken als de uwe zijn er niet. Dus: Uw daden zijn weergaloos, onovertroffen. Want U bent groot en doet wonderen, U bent God, U alleen. De Here vrezen is daarom in je hart een enorm respect voor Hem hebben, eerbied, achting, inderdaad ontzag. Dat soms wel lijkt op huivering, omdat wij tegenover Hem zo klein en nietig zijn, ellendig en arm. Maar dat vooral veel weg heeft van grote bewondering en opperste verbazing. De Here vrezen is in je hart genegenheid voor hem hebben, van hem houden, naar hem verlangen. Omdat Hij, staat in de psalm, goed is en graag vergeeft. Maar U, Here, bent een barmhartig en genadig God, geduldig en rijk aan goedertierenheid, goedheid en trouw. De Here vrezen is in je hart Hem groot maken, eren, prijzen, loven, danken. Omdat Hij je helpt, redt, vergeeft. Zoals onze dichter doet: Here, mijn God, ik zal U loven, met heel mijn hart, ik zal uw naam voor eeuwig eren. De Here vrezen is in je hart de bereidheid, de wil, het vurig verlangen hebben om de Here te dienen, te doen wat Hij van je vraagt. Zoals onze dichter zich tegenover God uw dienaar noemt en de zoon van uw dienares. Uw slaaf van huis uit en van kindsbeen af. En zoals de dichter van psalm 119 zingt: Mijn hart zij onverdeeld in uw inzettingen. De Here vrezen is dus in de Here geloven. Nu begrijpen we ook beter wat men vroeger van een oprecht gelovig en vroom iemand zei. Dat is iemand die de Here vreest. Geweldig, als wij dat nu zijn!

Nu luidt onze tekst niet: maak mijn hart één om U te vrezen, maar om uw náám te vrezen. Uiteindelijk komt dat wel op hetzelfde neer, hoor. Maar toch is het goed om hier even bij stil te staan. Wat is 'Gods náám vrezen'? Onze naam zijn wij zelf, maar wel zoals anderen ons kennen. We stellen ons daarom ook pas aan iemand voor en noemen daarbij onze naam, als we het goed vinden dat die ander ons voortaan kent. Die kan ons dan in het vervolg met onze naam aanspreken en die naam ook bij anderen noemen. Zo is de naam van God ook God zelf, maar niet de verborgen, onbegrijpelijke, duistere kant van God, zoals geen mens die kent, maar de naar onze toegekeerde kant van God. God, zoals die zich aan ons heeft voorgesteld, bekend gemaakt, geopenbaard, zeggen we dan deftig in de kerk. De God die we bij de naam mogen noemen, mogen aanspreken, met wie wij mogen omgaan. De God over wie we het met elkaar mogen hebben. Vroeger spraken de Israëlieten vooral in de tempel tegen Hem en over Hem. Vandaar dat je nogal eens leest, dat God wel in de hemel woont, maar Hij de tempel als plaats koos om er zijn naam te laten wonen. Daar is de Here dus echt aanwezig onder zijn volk.

Vergeet verder niet, dat vooral in Israël, maar ook wel bij ons, een naam veel meer is dat een etiketje dat je op iemand plakt. Als je zo'n etiketje op een te verzenden pakketje doet, zegt dat nog helemaal niets over wat er in dat pakketje zit. Maar een naam lijkt eigenlijk meer op een bankbiljet. Het is op zich wel een stukje waardeloos papier, maar in de omgang met elkaar heeft het de waarde die erop staat. Zo lijkt een naam niet veel, maar in die naam zit toch wel alles opgesloten wat men van ons weet: waar we wonen, wat we voor werk doen, hoe oud we ongeveer zijn, bij welke familie we horen, soms ook onze karaktertrekken. Dat is ook zo bij God. En wat weten we vooral van Hem? Zijn macht en glorie, zijn rechtvaardigheid, zijn barmhartigheid, zijn liefde en trouw. Met deze heerlijke karaktertrekken van Hem heeft Hij zich bij ons naam gemaakt. Bij Gods naam denken de psalmdichters bijvoorbeeld aan zijn kracht. O God, verlos mij door uw naam, verschaf mij recht door uw kracht. Ze denken aan zijn hulp tegen de vijand. De volken omringden me als bijen, ik weerstond ze in de naam van de Here. Ze denken aan zijn bescherming. Moge de HEER u antwoorden in dagen van nood en de naam van Jakobs God u beschermen. Ze denken aan zijn majesteit en luister. Zijn naam is hoogverheven, zijn luister gaat aarde en hemel te boven. En als je naam zo met je persoon verbonden is, dan probeer je natuurlijk ervoor te zorgen dat je een goede naam hebt bij anderen en niet een slechte. Wel, God heeft de allerbeste naam bij degenen die Hem kennen. Daarom wordt hij in diezelfde psalmen ook zo vaak geprezen. Hoe? Met zijn naam. Als we bijvoorbeeld bij een sportwedstrijd iemand toejuichen en aanmoedigen roepen we zijn of haar naam. Zo wordt overal in de psalmen Gods naam geloofd. Zing voor God, bezing zijn naam. En in onze psalm van vanmorgen: Here, mijn God, Ik zal U loven, met heel mijn hart, ik zal uw naam voor eeuwig eren.

En nu komt waar ik naar toe wilde: die naam van God is uiteindelijk Jezus Christus. Want door Jezus heeft God zich aan ons bekend gemaakt. Door Jezus kwam God bij ons wonen en was hij in ons midden aanwezig. Door Jezus maakte God zich op de wereldnaam en faam. Door Jezus weten we helemaal, dat onder de goden niemand is gelijk de Here, de God van Israël. En dat zijn daden niet zijn te overtreffen. Door Jezus kennen we Gods karaktertrekken, zijn goedheid, liefde, vergevingsgezindheid. Door Jezus weten we dat God ons graag wil helpen, redden, troosten. Door Jezus kunnen we helemaal zeggen: Maar U, Here, bent een barmhartig en genadig God, geduldig en rijk aan goedertierenheid en trouw. Jezus is helemaal de naar ons toegekeerde kant van God.

En daarom: maak door uw Heilige Geest mijn hart zó één, Here, dat Jezus in dat hart het een en het al is. Geef mij een hart, Here, vol diep ontzag voor Jezus, vol grote bewondering voor Jezus, vol intense verwondering over Jezus, vol liefde voor Jezus, vol overgave aan Jezus, vol vertrouwen in Jezus, vol gehoorzaamheid aan Jezus, vol aanbidding voor Jezus. Een hart, dat zó vol is van dit alles, dat er niets meer bij kan, maar er ook niets meer bij hoeft.

Want als ik deze bijzondere eenheid in mijn hart heb, als ik steeds op Jezus geconcentreerd ben, op Jezus gericht ben, van Jezus vervuld ben, dan heb ik ook geen zwak, in stukjes opgedeeld, gefragmenteerd, zappend hart, maar een sterk, stevig, heel hart.

De moderne samenleving is wel gefragmenteerd, is opgedeeld in veel aparte segmenten, onderdelen. Het is een zapcultuur. Er komen zo allerlei zaken op ons af, die onze aandacht dreigen te verstrooien en ons hart in stukjes dreigen te delen. Veel kwantiteit, maar weinig kwaliteit, weinig diepgang.

Maar, Here, geef, dat ik in alle fragmenten waaruit mijn leven bestaat, zelf maar één identiteit heb, één persoon ben, steeds mezelf ben. En dat in het volgen van Jezus. Het vertrouwen op Jezus. Het gehoorzamen van Jezus. Dat ik ook om zo te zeggen altijd en overal aan die vier letters denk: WWJD. What would Jezus do. Wat zou Jezus nu gedaan hebben.

En dat ik zo niet alleen maar op zondag in de kerk ben, maar ook op maandag op mijn werk, op school, tijdens mijn studie, en ook in mijn gezin, en ook op het sportveld, en op een feestje, en in de vakantie. En dat ik zo niet alleen ben als alles op rolletjes loopt in mijn leven, maar ook in de narigheid, bij spanning en verdriet, ook als ik de dichter moet nazeggen: ik ben ellendig en arm. Alsof men zich tegen mij op maakt en mij naar het leven staat.

Heerlijk zo'n hart te mogen krijgen. Bid ervoor. Maar ook: werk eraan. In Gods naam. In Jezus' naam.

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4