Psalm 138
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Voor 't laatst gehouden op 19 mei 2019 te Krimpen aan den IJssel
Het lied: Ik wil ... voor u zingen
Gemeente des Heren,
Waarover ga ik preken, in een dienst met het kerkkoor erbij? Het antwoord was al gauw: over het lied. Het is een belangrijk deel van elke kerkdienst. En helemaal van een dienst met gemeentezang én koorzang. Dan wordt de tekst al gauw een psalm. Als je de bijbel in het midden openslaat, kom je in het boek der psalmen terecht. Het is het hart van de bijbel. Ook qua inhoud. Schitterende liederen, waarin oude gelovigen vertellen, wat ze heel persoonlijk in hun hart met de Here hebben meegemaakt. We zitten dan in de binnenkamer van het oude testament, zoals de titel van een boek over de psalmen luidt. Die binnenkamer was in de huizen van het oude Israël trouwens niet alleen de plaats, waar men zich terug trok voor stille overdenking en gebed, maar ook de schatkamer, waar voedsel en andere waardevolle dingen werden bewaard. De psalmen zijn ook de schatkamer van het oude testament. Daarin ligt veel geestelijk voedsel, dat ons ook nú nog kan versterken. En zijn veel kostbare schatten, waarvan wij nú nog mogen genieten.
Maar al worden liederen in harten geboren, ze blijven daar niet. Ze zijn er immers vooral om door anderen gehoord én meegezongen te worden. De psalmen klonken daarom in Israël in Gods tempel. En zijn nu met andere liederen te horen in de samenkomsten van Gods gemeente.
Ja zelfs klinkt als het goed is hun geluid door de muren van de kerk heen, ver naar buiten, de wijde wereld in. Wordt God overal lof gezongen, omdat Hij de God is, die overal gediend en geprezen mag worden.
Zo zijn er drie ruimtes, waarin het lied klinkt. In de kleine ruimte van het hart, in de grotere ruimte van de gemeente, en in de heel wijde ruimte van de wereld. Dat vinden we terug in de psalm, die we overdenken, 138. Ik wil u loven met heel mijn hart, mij buigen naar uw heilige tempel, voor u zingen onder het oog van de goden. Het wordt dus een ouderwetse preek in drie punten.
Allereerst klinkt het lied in de ruimte van het hart. Ik wil U loven met heel mijn hart. Want zingen, helemaal het godsdienstige lied zingen, doe je met overgave. Je hoort het soms bij solisten en koren: men is er met hart en ziel bij betrokken. God hoort het helemaal. Hij luistert nog meer naar ons hart dan naar onze stem. Er kan een schitterend lied klinken. Een mooie melodie. Een rijke tekst. Vakkundig gezongen. Maar geen hart erachter. Bloedeloos. En een krakende stem kan vals klinken, alle muzikale wetten overtreden, maar het ontroert, iedereen merkt, dat met het hart gezongen wordt.
Doet kwaliteit er dus niet toe? Natuurlijk. Vooral bij het loflied tot Gods eer is het beste niet goed genoeg. In de tempel van het oude Israël zongen professionele priesterkoren, geschoolde zangers.
Maar hoe zuiver ook in onze oren, in Gods oren klinkt het vals als het alleen maar lippendienst is. Ik wil u loven met heel mijn hart.
Trillen de snaren van ons hart mee met onze stembanden?
Ons hart is het centrum van al onze emoties. Komen die er in ons zingen bij? Het is ook het centrum van onze wil. Loven we God met vaste wil en vurige begeerte? Het hart is ook de zetel van onze moed en dapperheid. Het Hebreeuwse woord voor hart is lef. Laten we ons uit valse schaamte de moed niet ontnemen om God te loven? Het is het centrum van onze overleggingen. God loven is bij de dichter niet zo maar een gril, een ingeving. Hij heeft er een goed doordacht gedicht en lied voor gemaakt. Dat hoeven wij niet te doen. Maar nemen we de tekst waarmee we God zingend loven goed tot ons?
Ik wil u loven met heel mijn hart.
Hoe kom je zo ver? Als je met God ingrijpende dingen hebt meegemaakt, die je hart diep hebben geraakt. Je in nood zijn redding hebt ervaren. Daar heeft de dichter het ook over. Wie hij ook was. Want boven onze psalm staat wel: van David. Maar alles wijst erop, dat de psalm in een bundel terecht kwam die naar David is genoemd, maar uit latere tijd stamt. Het gaat bijvoorbeeld over de heilige tempel, terwijl de eerste tempel door Salomo is gebouwd.
Maar wie hij ook was, Hij riep God aan, riep in zijn ellende om hulp. Hij had moeilijkheden met hoogmoedige mensen, trotse onrechtvaardige machthebbers. Zijn levensweg was vol gevaren, vol benauwdheid, staat er. De woede van zijn vijanden stortte zich over hem uit.
Net als in de meeste psalmen maakt hij de aard van zijn nood niet concreet. Dat is niet van belang. Het bevredigt alleen maar ongezonde nieuwsgierigheid. En juist dank zij de algemene bewoordingen kunnen anderen, wij, in onze eigen, persoonlijke, concrete nood zijn tekst ook gebruiken.
Want soms krijg je geen lied over de lippen. Kun je alleen maar roepen, schreeuwen. In spanning en angst. Red me. Soms heb je het zo benauwd. Je krijgt geen geluid door je keel. Laat staan een lied.
Soms komen ook in de kerk onze problemen zó indringend op ons af, maken ze ons zó van streek, dat we de brok in onze keel niet kwijt raken, niet mee zingen.
Een gevaarlijke ziekte, bij ons zelf of bij geliefden. Spanningen in relaties. Rouw. Ons werk benauwt ons. We raken overspannen, depressief. De lust tot zingen vergaat je, net als het volk Israël in ballingschap de harpen aan de wilgen hing, de instrumenten die hun zang begeleidden.
Kan je niet meer zingen? Roep dan. Schreeuw omhoog uit de put van je noden. Here, help me. Hij hoort, verhoort. Niet altijd op onze tijd en onze manier, maar Hij laat ons niet in de steek.
Dat merkte ook onze dichter. Grote dingen hebt u beloofd. Andere vertaling: met wat u beloofde hebt u grote dingen gedaan. Tot eer van uw naam. De Here maakt waar wat Hij beloofde. Vertrouw daarop. Het is de ervaring van zoveel mensen. Ook van de dichter. Toen ik u aanriep, hebt u geantwoord, mij bemoedigd en gesterkt. Weer kracht in mijn ziel gegeven.
Hij maakt het mee, hoe de Here hem verdedigt tegen de woede van zijn vijanden. Hij ondervindt, hoe die hoog verheven Here naar de nederige omziet, maar de hoogmoedige van verre doorziet. Hij ervaart, dat Gods rechterhand hem redding brengt. En de rechterhand is symbool van ingrijpende daadkracht.
En daarom kan en wil hij nu God loven met heel zijn hart. Gaan nu alle registers open.
Is dit ook de reden van ons zingen? De heerlijke ervaringen met God. Vooral die van zijn redding door Jezus Christus. Uw rechterhand brengt mij redding, Jehosjoeha. Daar klinkt de naam van de grote Redder Jezus al in mee. We lezen deze psalm als christen. We kennen Gods reddende liefde door Jezus Christus.
Wie zó zingt komt tot zijn bestemming, want we zijn geschapen tot glorie van God. Wie zó zingt kent geen benauwdheid meer, maar is in de ruimte gezet.
Loven we God zo met heel ons hart?
Maar we zingen niet altijd in ons eentje voor ons zelf. Het kenmerk van zingen is, dat je het meestal met anderen doet. Dat geeft een fijne wisselwerking. Je vult elkaar aan. Je trekt elkaar mee. Samenzang geeft extra sfeer.
Reden waarom veel mensen graag lid van een koor zijn, al zorgt de tijdgeest er voor dat koren maar moeilijk aan nieuwe leden komen.
Maar wie God wil loven met heel zijn hart, zoekt toch graag andere mensen op, die dat ook willen. Om met elkaar samen te stemmen. Elkaars lofprijzing te versterken.
Dat doet de dichter ook. Hij zingt niet alleen in de binnenkamer van zijn hart of huis. Dan was zijn lied wel mooi geweest, maar niet vruchtbaar. Wel heilzaam voor zichzelf maar niet voor anderen. Hij gaat ermee naar de tempel. Ik wil mij buigen naar uw heilige tempel. Hij gaat ermee naar Gods volk. Dat moet zijn lofzang horen en overnemen. De solozang moet koorzang worden, beter gezegd, zang van de hele menigte, in de tempel verzameld en extra groot op een feestdag. Dan krijgt het pas volume. God troont vooral op de lofzangen van zijn volk. Zo verrijkt één gelovige door zingend zijn ervaringen met de reddende God te melden, het hele bijeengekomen volk en dat volk verrijkt en ondersteunt zijn persoonlijke zang. Daarom wil de dichter eerbiedig buigend de tempel binnen gaan. Het heilig paleis, waar God als koning woont en troont. Om er zijn naam te loven. De naam die daar steeds klinkt. Die zo groot is, waar zoveel macht en heerlijkheid, zoveel liefde en trouw aan verbonden is.
En zo mogen wij onze kerken binnengaan. Net zo eerbiedig. Want ook dat zijn heilige tempels. Ook daar geldt: God is tegenwoordig. God is in ons midden. Ook daar nader je tot de hoge, heilige God. Wordt Gods grote naam geloofd, verkondigd, beleden.
En in de Bijbel betekent de naam van God zoveel als God zoals hij naar ons is toegekeerd en zich met zijn naam aan ons heeft bekend gemaakt. Die naam spreken wij als christenen in één adem uit met een andere naam: Jezus Christus. Via hem heeft God zich helemaal naar ons toegewend. Via hem heeft God bij ons naam gemaakt. Via hem heeft God ons zijn liefde en trouw getoond heeft. Met zijn ogen ziet God naar de nederige om. Door Hem antwoordt God ieder die hem aanroept.
Zo gaan we naar de kerk van Jezus Christus. Daar willen we onze stem met aller lofzang paren. De zang van de christelijke gemeente kan meeslepend zijn. Soms ga je naar de kerk met een hart vol problemen, verdriet, vol remming om te loven en te geloven. En dan word je door de gemeentezang wonderlijk boven alle narigheid uitgetild. Je zingt geestdriftig mee. U mag best weten: soms ga je als dominee met vrees en beven de kansel op. Het is nogal wat om Gods Woord te brengen. Je kwam er voor je gevoel bij de voorbereiding niet goed uit. Maar als de zang van de gemeente in je oren klinkt en je mee gaat zingen, valt alle onrust en spanning van je af. Je wordt erdoor opgetild. Aan de andere kant weet ik als predikant ook best, dat het lied, door de gemeente gezongen, mensen soms meer raakt dan een preek. Soms treft een enkele regel van een lied ons heel diep. Het geeft troost, maakt blij, doet alle nood even wijken. De Here wil er ons door zegenen. Niet voor niets heeft Hij het zo geleid, dat de psalmen in de bijbel, zijn eigen Woord, zijn opgenomen, zelfs in het midden ervan.
Vergeet het niet: we hebben als gelovige enkeling de gemeente nodig. De stem van ons loflied sterft als solo weg in het geroezemoes en geraas van het alledaagse leven maar blijft klinken als die door andere stemmen wordt ondersteund. Wat herkennen we dit in veel psalmen. De solozang, die koorzang wordt. Psalm 116: Hoe vergoed ik de Here wat Hij voor mij heeft gedaan? Ik zal Hem mijn geloften inlossen. Waar? In het bijzijn van heel zijn volk. Psalm 111: Halleluja, ik wil de Heer loven met heel mijn hart. Waar? In de grote kring van oprechten.
Luther gaf daarom bij de Hervorming het lied weer terug aan het kerkvolk. Het was lang alleen door een koor en in het latijn was gezongen. Het volk was publiek dat alleen luisterde en de teksten niet verstond. Luther zei letterlijk: we moeten de gemeente Gods woord weer “ins Maul geben”, in de mond leggen.
Gezegend wie de gemeentezang niet graag mist. Die er geestelijk door verrijkt en ondersteund wordt. Die de ervaring opdoet, dat samen zingen een sterk wapen is tegen twijfel, spanning, verdriet, eenzaamheid. Tegen alle kwade machten, die zich van je hart meester willen maken. Je zingt ze weg. Je zingt ze stuk. Zoals de muren van Jericho werden stuk gebazuind.
En zo komen we bij het derde punt. Want het loflied breekt als het goed is niet alleen door de wanden van ons hart heen, zodat het gemeentezang wordt. Het gaat ook door de muren van de kerk heen, zodat Gods lof zelfs klinkt in de onmetelijke ruimte van deze wereld, waar allerlei slechte machten heersen. Ik wil voor u zingen voor het oog van de goden. Dat wil zeggen: van machten die boven ons mensen uitgaan.
In Israël gebeurde dat wanneer de mensen hun pelgrimsliederen zongen op de openbare wegen naar Jeruzalem. Klinkt trouwens op onze nationale feestdagen niet het Wilhelmus en andere vaderlandse liederen op de straten en pleinen? Hoe onkerkelijk ons volk ook geworden is? Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer! Wilt heden nu treden voor God den Here. Gelukkig is het land, dat God de Heer beschermt. Wat een boodschap uit de zingende mond van heel die pluriforme massa voor de gemeentehuizen. Ik denk ook aan de vele christelijke liederen, die via de ether over de hele wereld klinken en door radio's en t.v.'s worden opgevangen. De lucht is om zo te zeggen vol van het loflied over God, dat zo in deze wereld uitdagend, strijdbaar, overwinnend klinkt, als tegenkracht tegen verkeerde machten. Ik wil voor u zingen onder het oog van de goden. We zingen tegen de machten in, die zich tussen God en ons in gedrongen hebben. Want we zingen dat God Koning is, dat Hij regeert en zijn almacht zal tonen zover de verste volken wonen. We zingen, dat we door Hem uit de greep van alle machten verlost zijn. We zitten nog midden in het woeden van die machten. De machten van de zonde, de eenzaamheid, de ziekte, de dood. De machten van totalitaire wereldbeschouwingen en regeringen, onderdrukkers, uitbuiters, oorlogszuchtigen. De economische machten. De politieke machten. Maar we hebben een ijzersterk wapen tegen al die machten, al schijnt het zwak. Het wapen van het geestelijk lied. Een christen zingt zich boven al die machten uit. Een christen zingt ze aan diggelen, zoals glas kan breken door de geluidstrillingen van een erg luid en hoog stemgeluid. Hoe meer zangers tot Gods eer er op de wereld zijn, gered door God, bekeerd door God, in dienst gesteld van God, hoe zwakker de vernietigende machten worden. Onze psalmdichter durft in dit opzicht ver te kijken, in de ruimte en de tijd. Hij ziet het heerlijke toekomstperspectief al voor zich, dat alle koningen op aarde, nu nog dikwijls handlangers en werktuigen van kwade machten, eens de Here zullen loven, wanneer ze de beloften uit zijn mond hebben gehoord. Ze bezingen de wegen van de Here. Ze zingen: groot van majesteit is de Heer. Het zal niet vanzelf gaan, want koningen bewandelen vaak allesbehalve de wegen van de Here, laat staan, dat ze ervan zingen. Psalm 2 luidt: de koningen van de aarde komen in verzet, de wereldmachten spannen samen tegen de Heer en zijn gezalfde. Wij moeten hun juk afwerpen, ons van hun boeien bevrijden. En zij die aan koningen de beloften uit Gods mond vertellen, worden vaak uitgelachen of in de gevangenis geworpen of gedood. Denk maar aan veel profeten, aan Johannes de Doper en in zijn spoor veel andere martelaren. En toch gebeurt eens het wonder, dat door de lofzang verkeerde machten worden vernietigd en koningen worden bekeerd. Toch gaat het gebeuren: het lied in alle talen zal zijn liefde loven overal.
Maar dat gaat niet buiten ons om. De Israëlieten kregen na de tempeldienst de zegen mee en wij krijgen aan het eind van de kerkdienst de zegen mee. Die zegen is de belofte dat de Here met ons mee gaat de wereld weer in, maar is tegelijk de opdracht om Hem in die wereld te dienen. Om de woede van Gods en onze vijanden te bestrijden met de zachte geestelijke krachten van gerechtigheid, barmhartigheid, vrede, liefde. Om zo op de weg als christen door de wereld, een weg vol gevaren en verleidingen, tekenen van Gods Koninkrijk op te richten, over heel de aarde. Tekenen die naar Gods grote toekomst wijzen. Om met woorden en daden van geloof, hoop en liefde actief naar dat Rijk toe te leven. En bij die christelijke levenswandel helpt het lied om het vol te houden. Dat lied is de mars die er voor zorgt dat we op de best lange en zware weg naar dat Rijk de moed er in houden.
Zo mogen we zingen. Vanuit de verlossing. Onze persoonlijke verlossing door de Here Jezus Christus. En naar de verlossing toe. De totale verlossing van alle dingen in het Koninkrijk der hemelen. Zo mogen we zingen op goede gronden. Zingen in de ruimte van ons hart, van de kerk en van de wereld. Kun je zingen? Zing dan mee? Zing, mijn ziel, voor God, uw Here, zing die u het leven geeft. Zing, mijn ziel, uw God ter ere, zing voor Hem zolang gij leeft. Ziel, gij zijt geboren tot zingen voor de Heer, uw God. Amen.
Rapporteer
My comments