Jona 1 : 17 - 2 : 10
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Jan Brueghel de Oude 1568 – 1625
De walvis zet Jona aan land
olieverf op paneel (38 × 56 cm) — ca. 1600
Alte Pinakothek, München
Jona's lied in de walvis
Gemeente des Heren,
Je ligt lui, met je ogen dicht, op het strand te zonnebaden. De hitte maakt je loom en suffig. Je valt misschien zelfs in slaap. Maar ineens word je door je kameraden bij de armen en benen gepakt. Je schrikt er enorm van en spartelt hevig tegen, maar je kunt je aan hun greep niet onttrekken. Ze dragen je naar de rand van het water. Daar slingeren ze je heen en weer, al zingend: toen Jonas in de walvis zat en helemaal niets te eten had, van je één, twee, drie. En bij 'drie' laten ze je los en val je met een plons in het ijskoude nat. Kopje onder. De adem stokt je in de keel. Vanwege het onverwachte van zo'n gebeurtenis en het grote temperatuurverschil, en omdat je ineens niet kunt ademen. En zo ben je gejonast, zoals dat heet. Het is maar een spel en een grap. Je kunt het achteraf best waarderen en je wordt er niet boos om. Je doet immers zelf van harte mee als anderen het slachtoffer zijn. En toch, als het je helemaal overrompelt, kan het in je jonge hart heel aangrijpend zijn. Je kunt er even van schrikken tot in het diepst van je ziel. Het is even of je in een schrikbarende afgrond valt. Je hart klopt onstuimig. Terwijl je weggeworpen wordt, word je ook geestelijk helemaal op je zelf teruggeworpen. Het is, zoals dat tegenwoordig heet, een existentiële ervaring. Een ervaring, waarbij je op het moment van de schrik even iets proeft van wat doodsnood is, even met je naakte, vergankelijke, angstige menszijn wordt geconfronteerd, even denkt: daar ga je, daar ga je eraan, voorgoed.
En zo is het helemaal geweest bij Jona, de profeet, naar wie dit spel genoemd is. Hij is zijn God ongehoorzaam. Hij is voor zijn God op de vlucht en probeert zich aan diens greep te onttrekken. Maar het is een belachelijke en vruchteloze onderneming. De Here haalt hem meer en meer in en maakt het kringetje om Jona steeds kleiner. Jona's schip komt in de storm terecht. De kapitein vindt hem in het vooronder en dwingt hem tevoorschijn te komen. En dan valt het lot op hem. Gods vinger wijst hem aan als de schuldige. Hij staat in zijn eentje in Gods spotlights. Dat is al om door de grond te gaan. En daarna wordt hij het onstuimige water in gejonast.
En zij namen Jona en wierpen hem in de zee. En de kolkende zee is in de bijbel altijd beeld van chaos, ondergang, vernietiging, dood. Jona wordt over de grens van het leven heen de dood in geworpen. Wie kan hem nog redden? Hij kan het zelf niet. Geen mens kan het. Er is geen hoop meer. En dat ene moment van die worp is het uur der waarheid voor hem. Hij wordt dan met heel zijn bestaan, zijn schuldige bestaan, op zichzelf teruggeworpen en op God teruggeworpen. Nu komt het aan op de laatste en grootste dingen, op de eeuwigheid. Jona is in een crisis terechtgekomen, en zo te zien de crisis, de laatste crisis. En het woord crisis betekent oorspronkelijk: oordeel. Jona is in Gods crisis, Gods oordeel terechtgekomen. Nu valt alle franje weg. Nu worden alle maskers afgeworpen. Nu kun je geen rol, geen toneel meer spelen, niet tegenover je zelf, niet tegenover anderen, niet tegenover God. Nu kun je geen kant meer op in je vlucht voor je zelf, voor anderen, voor God. Nu wordt je leven in één flits helemaal doorgelicht. En dan wordt er terstond ook een radicale streep doorgehaald.
Hebben wij wel eens iets dergelijks ervaren? Om het in een bepaald kerkelijk taalgebruik te zeggen: is dat wel eens of meer dan eens onze bevinding geweest? In het algemeen moet de Here net als bij Jona ook bij ons harde middelen gebruiken om ons werkelijk oog in oog met Hem te krijgen, om ons recht voor zijn heilig en rechtvaardig aangezicht te brengen. Om ons te doen beseffen: vluchten kan niet meer en er blijft alleen maar schuld en verlorenheid over. Ook wij moeten daarvoor dan de diepte in worden gejonast. Een plotseling doodsgevaar bij een ongeluk, waarbij je leven in een flits aan je voorbijtrekt. Een ernstig en gevaarlijk ziekbed en onwetendheid over de aard en geneeslijkheid van de ziekte. Ook dan kom je met heel je bestaan in een enorme storm en tussen torenhoge golven terecht. Het kan ook de ontknoping van een huwelijksconflict zijn of een val van de maatschappelijke ladder. Maar de Here laat het een mens ook wel eens overkomen zonder dat de aardse levensomstandigheþen er aanleiding toe gaven. In zulke crisismomenten komt de aap uit de mouw. Dan komt er uit wat er in zit en wat we misschien heel lang met fraaie en vrome schijn verborgen wisten te houden. Of dan blijkt er juist niet bij ons in te zitten, wat we met fraaie en vrome schijn hadden voorgewend. Dan blijkt de stoere maar een heel klein hartje te hebben. Dan blijkt de onverschillige helemaal niet zo onverschillig. Dan blijkt de fatsoensrakker liederlijke begeertes gehad te hebben. Dan blijkt die bescheiden zachte vrouw van binnen erg verbitterd te zijn geweest. Dan blijkt die ouderling of dominee alleen maar eigen eer gezocht te hebben. Kortom, dan blijken we allemaal als Jona vluchtelingen te zijn. Dan blijken we openlijk of heimelijk te vluchten voor onze goddelijke roeping en opdracht. Te vluchten voor de wegen, die de Here ons voorschrijft. Te vluchten voor de hoge bestemming, die God ons mensen gegeven heeft. Namelijk, dat we zijn beeld en gelijkenis vertonen. Dat we Hem groot maken met woord en daad. Dat we de boosheid, die voor zijn aangezicht is opgeklommen, bestrijden. Dat we aan de concrete roep, die van zijnentwege in ons hart klinkt, gehoor geven. En in het uur van de waarheid, het uur van de crisis, het uur van het oordeel wordt door alle luchtballonnen van uiterlijkheid en schijn heen geprikt en blijven er alleen maar zondaren over. Zondaren, die de donkere wateren van de dood in geworpen worden en die met Jona moeten belijden, dat ze ook niets anders verdiend hebben. Zondaren, die volstrekt zijn vastgelopen en geen uitweg meer weten. Zondaren, die zich in een eindeloos gat voelen vallen. Zondaren, die zo hun ellende leren kennen.
Maar wat een liefde en genade, juist in die crisis, in dat oordeel waarin God ons brengt, worden we ook door Hem opgevangen en bewaard. Zo wonderlijk als Hij dat alleen maar kan. Omdat Hij er niet onze ondergang mee bedoelt, maar onze bekering en verlossing.
De Here beschikte een grote vis om Jona in te slokken. En Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten. Midden in het doodsgebied, als de stormen van Gods gericht woeden en de golven van Gods oordeel zich boven Jona sluiten, wordt Jona door God in verzekerde bewaring gesteld in de buik van de vis. En zulke enorme zeedieren waren in de mythologische taal van die tijd gevaarlijke knechten van de duivel, kwaadaardige machten, die uit waren op de vernietiging van Gods goede schepping en waartegen de mens totaal niets kon uitrichten. De Leviathan is zo'n beest. U bent dat woord in de bijbel misschien wel eens tegengekomen. Het lijkt of ze oppermachtig zijn en zelfs God hen niet kan tegenhouden. Maar ze worden nota bene door God beschikt. Hij bepaalt waar ze heengaan en wat ze doen. En ze worden door Hem gebruikt, wel om zijn ongehoorzame en zondige kinderen vast te laten lopen op hun vlucht voor Hem en om ze te laten voelen welke nacht van oordeel en ondergang ze over zichzelf heen hebben gehaald, maar niet om ze te laten omkomen, doch om ze in dat oordeel nog wonderlijk te bewaren en vast te houden.
En daarom mogen ook wij geloven: als er rampen over ons heenslaan, als we in de crisis terechtkomen, als we zo leren: vluchten voor God kan nu helemaal niet meer, dan is dat geen stom noodlot, waarin we verloren gaan, maar dan is dat een beschikking van God en wil Hij er ons juist door bewaren, het tot onze zaligheid gebruiken, wil Hij er ons ook midden in bewaren, al lijkt dat menselijk gezien eigenlijk onmogelijk. De Here heeft het toch nog in de hand, al denken we van niet. De Here geeft toch nog het leven, midden in de dood.
Maar dan kunnen we op dat moment van de crisis ook maar één ding doen. Eén ding, dat van onze inkeer en ommekeer getuigt. Bidden. En Jona bad tot de Here, zijn God, uit het ingewand van de vis. Nu heeft hij zijn God nodig. Nu groeit bij hem het besef, dat hij met God in het reine moet komen. En dat God de enige is, die hem nog redden kan.
Toen Jona in de walvis zat,
diep in de zee beneden.
Toen Jona in de walvis zat,
heeft hij tot God gebeden.
Hij schreeuwde boven het water uit,
zijn roep klonk door de golven:
o God, de zee heeft mij tot buit,
ik ben al haast bedolven.
Ik zit gevangen in een vis,
ik tast hier in het duister.
Er is geen hoop voor mij, hier is
geen mens die naar mij luistert.
Nood leert bidden. Helaas. Maar aan de andere kant: gelukkig zijn we als we door de nood tot dit ware gebed komen. Als we noodgedwongen onze vlucht staken en ons tot God wenden, tot God bekeren. Als we met de verloren zoon zeggen: ik zal opstaan en tot mijn Vader gaan. Gelukkig zijn we, als we in die ogenblikken van crisis ons met heel ons naakte bestaan op God werpen in de wetenschap dat als er ergens nog vergeving en liefde is, als er ergens nog redding en uitkomst is, dat bij de Here moet wezen. Dat Hij die ons in de crisis geworpen heeft ook de enige is, die ons er uit kan halen.
Kennen wij dit gebed? Deze roep tot God in de diepste noden? het Spreekt ook weer niet vanzelf. Nood leert ook wel eens vloeken. Nood leidt ook wel eens tot verharding en verbittering. Je maakt dat in het pastoraat het meest bij mannen mee. Ze hebben bijvoorbeeld een kind verloren. En daar blijven ze hun leven lang woedend over tegenover God. Ze moeten niets meer van Hem hebben. Ze wijzen hem radicaal af en bidden sindsdien juist nooit meer. Gelukkig, als het hij ons toch tot zo'n gebed komt. Dat is het begin van een nieuwe relatie met de Here, het begin ook van onze redding. En dan is het uiteindelijk niet alleen de nood, maar vooral de Geest, die ons leert bidden en dan verraadt ons gebed ook, dat we uiteindelijk toch niet losgekomen zijn van Gods Woord.
Want onze verteller legt Jona allerlei psalmverzen in de mond. Dat getuigt van mensenkennis, van geloofskennis. Want zo gaat het vaak. In grote nood en spanning kun je de woorden niet vinden voor een gebed. Wat er in je hart leeft, is zoveel, dat je het niet met eigen woorden kunt uiten. Je komt alleen maar tot onuitsprekelijke verzuchtingen, zoals Paulus zegt. Of je valt terug op de gebeden en de liederen, die je vroeger hebt geleerd. Ze schieten je te binnen, omdat ze precies en beter dan je zelf kunt, vertolken in welke situatie je verkeert, welke gevoelens er in je hart leven en waarop je hoopt, maar eigenlijk niet durft hopen. Wat een zegen is dat voor oudere mensen, die vroeger veel geleerd hebben. Best te begrijpen dat ze de oude psalmen en gezangen missen als die door een nieuwe berijming of een nieuw liedboek worden vervangen. Het waren en blijven de vertolkers van hun hart. Velen hoor je in grote nood of op hun sterfbed dan ook verzen opzeggen, die ze al heel lang kennen en die ze zich geestelijk eigen hebben gemaakt. De woorden mogen dan niet origineel zijn, maar het gebed is er daarom niet minder echt om. Het is geen opzeggen van een lesje, maar het komt uit de grond van hun hart.
We komen het ook bij Jezus tegen aan het kruis. Twee van zijn woorden zijn aanhalingen uit het psalmboek. Maar Hij stort er zijn hart mee uit. Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten. Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest. Maar ook nieuwe psalmen en gezangen kunnen, als ze goed in het hoofd gezet zijn, een geestelijke schat worden, die je voor altijd meedraagt en waar je in tijden van nood erg veel aan hebt. Dat wil ik jullie toch wel graag even zeggen, jongens en meisjes. Jullie vinden het misschien wel eens vervelend om op school of op de zondagsschool psalmen, gezangen, of andere christelijke liedjes te leren. Ik vond het vroeger ook niet altijd leuk. En ik moest nog wel op zondag een psalm en een tekst op de zondagsschool uit het hoofd opzeggen en op maandag weer een psalm op de lagere school. Dat was toch best een zwaar programma. Je lag elke avond voor het slapen gaan even in je bed de regeltjes in je hoofd te stampen. Maar ik ben er nu blij om dat ik die liederenschat echt als een schat in mijn hoofd en in mijn hart meedraag en ik put dikwijls uit die schat. Als er bepaalde momenten in je leven zijn of bepaalde gevoelens in je hart, die punten van overeenkomst hebben met zo'n uit het hoofd geleerd lied, dan welt dat lied vanzelf naar boven. Dan kun je daar je gevoelens mee verwoorden, dan kun je daar lucht mee geven aan je verdrietige en verwarde hart en krijg je daar steun en troost van. Of kun je daar lucht mee geven aan je blijde en dankbare hart en helpt het je om God te danken en te prijzen.
En zo doet Jona dat ook. Hij herkent zijn eigen toestand en gevoelens in de woorden van de psalmregels, die hem te binnen schieten. Ook al staan ze in de verleden tijd, omdat de dichters achteraf, na hun redding, hun nood beschreven hebben. Hij is inderdaad in benauwdheid en in de buik van het graf. God heeft hem geworpen in de diepte, in het hart der zeeën. De stroom omvangt hem. Al Gods baren en golven gaan over hem heen. Hij zegt tot God: ik ben uitgestoten van voor uw ogen. De wateren hebben mij omgeven tot de ziel toe. De afgrond omvangt mij. Het wier is aan mijn hoofd gebonden. Ik ben neergedaald tot de gronden der bergen. Men stelde het zich voor, dat in de diepste diepte der zeeën de bergen verankerd en gegrondvest waren. De grendels der aarde zijn om mij heen in eeuwigheid. De deur naar het leven terug lijkt dus voorgoed dicht gegrendeld. Zo wordt de weg naar de peilloze diepte beschreven. Naar de duisternis, de dood, de verstoting door God. Ik ben uitgestoten van voor uw ogen. Het is eigenlijk de hellevaart, waarna je opgeslokt wordt door het hellemonster. En in het uur der waarheid zie je dat. Waar het met de wereld en met je zelf heengaat buiten God. Naar duisternis en dood, ellende en pijn, chaos en vernietiging. Daar kun je het benauwd van krijgen. Maar dat doet je ook tot God roepen in de nood. En ook daarbij maakt Jona gebruik van dichtregels, die in zijn hoofd en hart zitten. Ik roep uit de benauwdheid tot de Here. Toen mijn ziel in mij overstelpt was, dacht ik aan de Here. Mijn gebed kwam tot U in de tempel uwer heiligheid.
En dan doet God het onmogelijke aan verloren zondaren. En Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten. Het getal drie geeft het definitieve aan. Menselijk gezien is geen terugkeer meer mogelijk. Menselijk gezien zal Jona het nooit meer kunnen navertellen.
En toch: de Here nu sprak tot de vis en hij spuwde Jona uit op het droge. Het staat er zo nuchter na de dramatische psalmregels. Het getuigt van de serene rust, waarmee God in zijn majesteit en macht zijn gevaarlijkste vijanden toespreekt, waarna ze doen wat Hij wil. Hij is zelfs in de afgronden der hel nog heer en meester over de hellemachten. Al is een bidder in de schuld en de nood nog zo ver van Hem vandaan gekomen, Hij weet die terug te halen. Het is een onvoorstelbaar wonder. De Here kan ons, verloren zondaren, uit de diepste diepten nog ophalen. Ons weer vaste grond onder de voeten geven. Ons weer op de weg terug naar Hem toe zetten. En het eerste, dat we dan doen, is met psalmregels, die uit ons hart opwellen, de grote wonderdaden van God uitbazuinen en Hem danken. Ik riep uit mijn benauwdheid tot de Here en Hij antwoordde mij. Gij hoorde mijn stem. Gij hebt mijn leven uit het verderf opgevoerd, o Here, mijn God. Ik zal u offeren met de stem der dankzegging. Wat ik beloofd heb, zal ik betalen. Het heil is des Heren.
Het is duidelijk, dat het hier gaat om de kern van Gods handelen met ons. God brengt ons in de crisis om ons te redden en ons leven te vernieuwen. In zijn oordeel is Hij ontfermend en genadig. In het uur der waarheid gaan we door de grond voor Hem en reikt het water tot boven de lippen, maar worden we door Hem toch weer op het droge gezet. Zondaren worden gerechtvaardigd. Hellevaartgangers worden bedevaartgangers naar Gods heilige tempel. Mensen, die zelf van hun werk voor God zijn weggelopen, worden toch weer in zijn dienst gesteld.
En in het nieuwe testament wordt dit handelen van God ten volle verklaard en vervuld. Door de Here Jezus, die van zichzelf zei: zie, meer dan Jona is hier. Sommige farizeeërs en schriftgeleerden zeiden tot Hem: Meester, wij willen van u wel een teken zien. Maar Hij antwoordde: het boos en overspelig geslacht verzoekt een teken, maar hun zal geen ander teken gegeven worden dan het teken van Jona, de profeet. Want gelijk Jona drie dagen en drie nachten in de buik van de walvis was, zo zal de zoon des mensen drie dagen en drie nachten wezen in het hart der aarde. De zoon des mensen. Hij dus, die zich in liefde en erbarmen met heel de verloren en van God vervreemde mensheid heeft geïdentificeerd. Hij, die de last van de schuld en de nood der mensheid heeft gedragen. Voor ons allen zijn Gods baren en golven over Hem heengeslaqen. Hij is voor ons allen door God verstoten. Hij is voor ons allen de afgrond ingegaan. Hij is voor ons allen in dood en graf geworpen. Hij is voor ons allen nedergedaald ter helle. In het uur der waarheid voor heel de wereld is Hij door het radicale en definitieve nulpunt heengegaan. Drie dagen en drie nachten. Dus onherroepelijk. Wat zeiden de Emmaüsgangers ook al weer? Wij hoopten, dat Hij degene was, die Israël verlossen zou. Maar het is al de derde dag nadat deze dingen geschied zijn. Maar tot wie zeiden ze het ook al weer? Tot de vreemdeling, die met hen meeliep en die later de opgestane Here bleek te zijn. God deed het onmogelijke en gaf zijn zoon het nieuwe leven, haalde Hem op uit dood en graf. Hij gaf zo het zegel van zijn goedkeuring aan diens verzoenend offer aan het kruis. En die Jezus heeft nu de sleutels van de hel en de dood, heeft nu de macht om ons, zondaren, zalig te maken. Er zal ons geen ander teken gegeven worden dan het teken van Jona. Het teken dus van dood en opstanding. Het teken van een kruis en een open graf. Dat is het teken, dat is het identiteitsbewijs van onze Verlosser. Dat is het paspoort van onze verlossing. We zijn met Christus gestorven en opgestaan. We zijn met Hem de watervloed van Gods oordeel in gejonast en met Hem op het droge gezet. We zijn zo door Hem met de hemelse Vader verzoend.
Maar het is wel nodig, dat we dat dan ook echt geloven en beleven. We krijgen er alleen door het geloof deel aan. En de Here wil dat geloof in ons wekken via het horen van de prediking van dood en opstanding. In Silezië en Bohemen, gebieden in het huidige Polen en Tsjecho-Slowakije, zijn kerken te vinden met heel bijzondere preekstoelen. Ze hebben namelijk de vorm van een wijd geopende bek van een grote vis. En de predikant moet in de buik van de vis treden beklimmen om vanuit die geopende vissebek de gemeente toe te kunnen spreken. Dat komt ons vreemd voor, maar het heeft toch wel een heel diepe betekenis. Het is symbool van het geweldige geheim, dat de Here door middel van de prediking en het geloof daarin mensen zalig maakt. Ze worden om Jezus' wil door het hellemonster uitgespuwd en op het droge gezet.
Is dat ook al met ons gebeurd? Dan kunnen ook ons toch alleen maar die geweldige psalmwoorden te binnen schieten, die ook in het hart van Jona opwelden, en dan is het geen uit het hoofd geleerd lesje, maar komen ze door levenservaringen en geloofservaringen uit de grond van ons hart, wanneer we zeggen: Het heil is des Heren. Amen.
Rapporteer
My comments