Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Preek bij grote ramp
Als muggen zullen de bewoners van de aarde sterven.
Gemeente des Heren, deze woorden van Jesaja, die je op het eerste gehoor door merg en been gaan, trekken al mijn leven lang met mij mee. Bij elke ramp met veel slachtoffers maalden ze door mijn hoofd. Bij de Bijlmerramp, de vuurwerkramp in Enschede, het neerhalen van vlucht MH17. Mensen sterven als muggen. Ook elders in de wereld bij een tsunami, een aardbeving, een overstroming, en kortgeleden bij die enorme explosie in Beiroet. Mensen sterven als muggen.
Ook deed de pandemie van het coronavirus er mij steeds weer aan denken. Veel bewoners van verpleeghuizen zijn aan de ziekte, die dit virus veroorzaakt, overleden. Soms stond er dagelijks meer dan eens een lijkwagen voor de ingang van zo’n tehuis. Ook Maassluis kwam nog in het nieuws vanwege een latere uitbraak van het virus in een verpleeghuis hier. Ik zag luchtfoto’s van enorme velden, waar massagraven waren gedolven. In Brazilië en de Verenigde Staten. Om van te huiveren. Vooral in zwaar getroffen grote steden kon en kan men het verwerken van de doden nauwelijks aan. De snelheid waarmee het moet gebeuren doet afbreuk aan de waardigheid en stijl, waar het hoort te gebeuren. Mensen sterven als muggen.
En inderdaad, muggen zijn er meestal met veel tegelijk. In ons huis mag er dan soms een enkele doordringen, die ons steekt of met zijn gezoem uit de slaap houdt, in de vrije natuur dansen ze gewoonlijk in grote zwermen. En als ze dan 's avonds en 's nachts op het licht van een te hete lamp afkomen, verschroeien ze in enorme hoeveelheden. Mensen sterven als muggen.
Muggen zijn ook maar kleine beestjes. Dus heel nietig. Eén rake klap van een vliegenmepper en ze zijn er geweest. En zo nietig zijn wij ook. Eén inslag van een vliegtuig en we zijn er niet meer. Wat is een mensenleven, een mensenlichaam. Broos, teer, machteloos, kwetsbaar.
En onze leefomgeving? Zeg maar met het oude wereldbeeld en zoals we het ervaren: de hemel boven ons en de aarde onder ons? Sla uw ogen op, kijk omhoog naar de hemel. Zo wekt God ons op bij monde van Jesaja. In een heldere nacht zie je ontelbare sterren fonkelen. Je duizelt ervan. Zoveel lichtjaren ver. Wat groots en geweldig. Je voelt je daarbij nog minder dan een mug. Het maakt ook zo’n degelijke en vaste indruk. Het lijkt wel of het er altijd was en altijd blijft. De vaste kringloop van alle hemellichamen. Het firmament. Wat ook letterlijk betekent: wat vaststaat, stevig is.
En aanschouw ook de aarde beneden. Vergeet even de torenflats. Die waren er nog niet in de tijd van Jesaja. Denk aan het platteland. Wijd en open. De heuvels, de bergen. De bomen en planten. Het zicht reikt soms heel ver, maar de aarde reikt nog veel verder dan we kunnen zien. Wat een ruimte. En ook die aarde maakt zo’n betrouwbare indruk. Hoe oud is ze al niet en hoeveel generaties hebben er al niet op geleefd? Zij vormt de vaste grond onder onze voeten, de stevige bodem waarop we staan.
En toch: de hemel zal verdwijnen als rook en de aarde zal verslijten als een kleed. Jesaja gebruikt in zijn levendige taal zelfs de verleden tijd. Hij stelt zijn hoorders en later zijn lezers het voor de geest, dat het al gebeurd is! De hemel is als rook vervlogen. Zo snel als rook door de wind wordt weggeblazen en oplost, zo snel zal de hemel, dat eindeloze firmament, verdwijnen tot niets. De aarde is versleten als een kleed, is uiteengevallen als een oud gewaad, zegt een andere vertaling. Zo snel als de kleren, die we dragen, oud worden, kale plekken, vlekken, gaten krijgen, rijp zijn voor de lappenmand, zo snel raakt de aarde oud, kaal, versleten, om afgedankt te worden. Jesaja gebruikt hier apocalyptische taal, zoals hij dat al eerder in zijn profetenboek hoofstukken lang deed. Vooral het laatste Bijbelboek Openbaring en grote delen van Daniël zijn erin geschreven. Vol symbolen en beelden, denk aan de rook en een oud kleed, en vooral vol dromen en visioenen, gaat het dan over het einde van de wereld, dat meestal met enorme rampen en catastrofes gepaard gaat. Zulke literatuur vinden we in de wereldgeschiedenis in apocalyptische tijden. Tijden waarin veel ouds verdwijnt en het nieuwe nog niet is verschenen, ja het de vraag is of dat überhaupt verschijnen zal. Het is de fase van de overgang van de ene naar de andere cultuur. Het is een tijd dat niets meer vast staat, een tijd van onzekerheid en angst, een tijd waarin men bang is voor de complete chaos en ondergang.
De Israëlieten waren in zo’n tijd terecht gekomen. Ze leefden in ballingschap in Babel. Sion, Jeruzalem, bestond alleen nog maar uit puinhopen, ruïnes, en was een woestijn, een woestenij, een wildernis. Ze werden door de machthebbers gehoond om hun nederlaag en deportatie. Alles kwijt en hoogst waarschijnlijk voor goed.
En het lijkt erop dat wij ook in zo’n tijd leven. Het dringt tot ons door dat veel zo niet langer kan in onze cultuur. De ongebreidelde globale economie. De schaamteloze rijkdom tegenover de mensonwaardige armoede. De aantasting van ons milieu, de opwarming van de aarde. Wie dacht er niet aan tijdens de langdurige hitte van kortgeleden? Stevenen we zo niet op het einde van onze cultuur af, ja op onze ondergang? Daar komt de wereldwijde plaag van het coronavirus nog bij. Velen duiden het als een opstand van de natuur tegen ons mensen. Ook in de kerken klinkt het vaker, uitgelokt door de bijzondere gebeurtenissen in deze tijd: nu zal Jezus wel spoedig terugkomen. Het einde der tijden is nabij. En nog wel door onze eigen schuld. Want wat hebben we van het paradijs, dat deze aarde eens was, gemaakt? Het was een prachtige hof van Eden. Maar de hof van heden is een versleten uitgewoonde en uitgeleefde planeet. Wat dat betreft zou je de beelden van onze tekst ook in een andere zin kunnen gebruiken. Overal hangt de dikke zwarte rook van het kwaad. De rook van leugen en bedrog. Van onrecht en geweld. Van haat, egoïsme, racisme. Van zedeloosheid. De levenslucht, die we inademen, is erdoor verontreinigd. Die rook ontneemt ons het zicht op de Here en op elkaar. Het maakt het bestaan donker en somber, benauwd. Dat kan in Gods Naam niet zo blijven. Die van rook vergeven en vergiftigde lucht, die donkere roethemel, moet verdwijnen, oplossen. Radicaal en totaal. Want de hemel zal verdwijnen als rook.
En de aarde was zo prachtig bekleed. Ze had in het paradijs, in Eden, haar mooiste gewaad aan. Maar nu toont dat de vlekken en smetten van de zonde, de scheuren en gaten van het kwaad. Op plekken is het kleed kaal geschuurd, ontbost, geërodeerd door de egoïstische wetten van de economie. Op plekken zit er een gat in: puinhopen door oorlogsgeweld, door explosies. De aarde bekleed met de kleren van een bedelaar. Veel meer dan lompen zijn het niet. Dat gewaad moet afgedankt worden. Radicaal en totaal. De aarde zal verslijten als een kleed, als een oude jas of broek.
En wij mensen, we zijn bedoeld om met liefde, trouw en goedheid met elkaar om te gaan. Maar we zijn door de zonde lastige muggen voor elkaar geworden. Hinderlijk om elkaar heen zoemend. Elkaar steken uitdelend. Elkaar pijn berokkenend. Elkaars bloed zuigend en drinkend. Zulke zondaren kunnen niet voor altijd voor Gods heilig aangezicht blijven bestaan. Als muggen zullen haar bewoners sterven.
Het moet een keer ophouden. In apocalyptische chaos en ondergang? Ja, maar om plaats te maken voor iets heel nieuws, dat nooit meer ophoudt. Want, zegt God, de hemel zal verdwijnen als rook, de aarde zal verslijten als een oud kleed, als muggen zullen haar bewoners sterven, maar mijn heil zal voor eeuwig bestaan, mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden, de redding die ik breng, zal voor altijd blijven en mijn recht zal geen einde hebben. Eén ding wordt door geen vuurzee te niet gedaan. Wordt door geen inslag of explosie te pletter geslagen. Wordt door geen verontreiniging aangetast. Kwijnt van honger en dorst nooit weg. Komt door geen virus aan zijn dood. Petrus schreef: op die grote dag van de Here zullen de hemelen met gedruis voorbijgaan, met luid gedreun vergaan en de elementen zullen brandend vergaan. Maar bij die Apocalyps – wat letterlijk onthulling, openbaring betekent – bij die Apocalyps openbaart zich dan één ding ten volle voor iedereen. Twee dingen, die één zijn. Mijn heil zal voor eeuwig bestaan en mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden, zegt God. En twee verzen later herhaalt Hij het in omgekeerde volgorde: Maar mijn gerechtigheid zal voor eeuwig bestaan en mijn heil van generatie op generatie.
Het is dan wel Gods heil en Gods recht. Dat zegt Hij met nadruk: Maar míjn heil en míjn gerechtigheid. Wij mensen geven hoogstens een beetje kortstondige hulp en redding aan elkaar en zorgen voor een beetje kortstondige eerlijkheid en rechtvaardigheid. Maar Hij alleen doet het eens voor altijd.
Zijn heil en recht overwinnen en blijven over. Ondanks alle oorlogen, catastrofes, en virussen. Dwars door alle apocalyptische rampen heen. Door alle chaos en ondergang heen. Dwars door de dood heen. Dwars door het einde van deze wereld heen. Wie of wat de reddende hand van God vastgrijpt, laat Hij nooit meer los. Of dat doet Hij in zijn eeuwig Koninkrijk om alles daar de volmaakte vrijheid en vrede te geven. En Hij redt niet alleen reddeloos verloren mensen. Hij redt ook zijn hele reddeloos verloren schepping. Het wordt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. Waarop, schrijft Petrus, gerechtigheid woont. Want zonder dat maakt de nieuwe mensheid er in de kortste keren weer een puinhoop van. Nee, daar zal rechtvaardig en eerlijk gehandeld worden. Daar zal zuivere en evenwichtige orde zijn. Geen schrille tegenstelling tussen armoede en rijkdom. Geen racisme. Geen tirannie. Geen onderdrukking van volken. Geen onrechtvaardige uitbuiting van het milieu.
Twee dingen, die toch één zijn. Bevrijdend heil en bindend recht. Gods redding en Gods gerechtigheid. Die vooral één zijn in Jezus Christus. Mijn heil, mijn jesjoea. Daar klinkt de naam van Jezus in door. De Here brengt heil. De Here redt. En Jeremia profeteert over de rechtvaardige telg die zal ontspruiten uit het koninklijk geslacht van David, profeteert dus over de Messias, en zegt dan: dit is de naam, waarmee men hem zal noemen: de Here onze gerechtigheid. Uitleggers kunnen ons tekstgedeelte niet goed afgrenzen. Is het een apart stuk, dan is God zelf aan het woord, die een boodschap aan zijn verbannen volk doorgeeft bij monde van de profeet Jesaja. Maar maakt het deel uit van een veel groter geheel, dan is het een stukje uit één van de zo genoemde liederen van de Knecht des Heren in het boek Jesaja en is deze Knecht hier aan het woord. De messiaanse Knecht, door wie God zijn volk gaat verlossen, en in wie wij Jezus herkennen. De Knecht, Dienaar, van wie God zei: het is te gering dat je de stammen van Jacob en de overlevenden van Israël weer terugbrengt en opricht, ik zal je maken tot een licht voor alle volken opdat de redding die ik brengen zal tot aan de einden van de aarde reikt. De dienaar, die altijd gehoorzaam naar zijn meester heeft geluisterd, zoals leerlingen doen. Die geen verzet bood, niet terugdeinsde. Die kon vragen: wie zal mij schuldig verklaren? De dienaar, die is gezalfd en Gods Geest ontving om aan armen het evangelie te brengen, verslagen harten hoop te bieden, gevangenen hun vrijlating bekend te maken en geketenden hun bevrijding. Om allen die treuren te troosten, een kroon op hun hoofd te geven in plaats van as en vreugdeolie in plaats van een rouwgewaad. Die dienaar, die het geknakte riet niet breekt en de kwijnende vlam niet dooft. En naast deze redding die Hij geeft, zorgt hij ook voor recht. Voor een heel bijzondere gerechtigheid, door al het kwaad te verzoenen en weg te dragen. Want deze dienaar stelde zijn rug bloot aan zijn folteraars, verborg zijn gezicht niet voor wie beschimpten en bespuwden. Deze dienaar werd veracht en door mensen gemeden, droeg als Man van smarten onze ziekten, nam ons lijden op zich, werd om onze overtredingen doorboord, de straf die ons de vrede aanbrengt, was op hem, zijn striemen brachten genezing. Deze dienaar die uitriep: ik vind grote vreugde in de Heer, mijn hele wezen jubelt om mijn God. Hij deed mij het kleed van de bevrijding, de redding aan, en hulde mij in de mantel van de gerechtigheid.
Ja, in Jezus brengt de Here zijn heil, die voor eeuwig zal bestaan en zijn gerechtigheid, die geen einde zal hebben.
En wat is dat een troost in deze vreemde en onzekere tijden. Want zo zijn de woorden die we overdenken, bedoeld. Niet om angstig te maken maar om in de angst voor allerlei dreigend onheil juist te troosten en zo de angst weg te nemen. Want de Here zal Sion troosten, Hij zal haar puinhopen troosten. Wat er allemaal nog gebeuren kan, er is uitzicht. Er is hoop. We mogen de moed erin houden. De ballingen in Babel mochten dat. Wij mogen dat ook. Vergeet dat niet. Richt daar alle aandacht op. Laat je niet door allerlei verontrustende voorspellingen afleiden.
Dat wil God zijn volk ook zeggen via Jesaja. Aanhoudend klinkt de roep: attentie. Luister naar mij. Sla acht op Mij, mijn volk, mijn natie, hoor mij aan. Sla uw ogen op naar de hemel, aanschouw de aarde beneden. Luister naar mij. Attentie. Luister en kijk zó, dat ik je kan troosten.
In verwarrende tijden luisteren we en kijken we vaker en met meer aandacht naar het nieuws op de televisie. Denk maar aan het hoogtepunt van de coronacrisis een paar weken geleden. We zaten aan de televisie gekluisterd. Geen wonder. De narigheid kwam wel heel dichtbij. Het veranderde ons dagelijks leven in veel opzichten door de noodzaak van distantie en quarantaine. En het kon je ook zomaar direct treffen. Je hoestte wat meer, had iets verhoging. Ben ik door het virus aangestoken? Er worden mensen zwaar ziek van. Er sterven mensen aan. Zal het mij overkomen? Je bent niet beter dan een ander. Je bent trouwens ook niet slechter als het je treft. Volgens Jezus net zoals de Galileeërs, die in de tempel door de soldaten van Pilatus waren afgeslacht of zoals de bouwvakkers op wie de toren van Siloam viel. Ze waren geen grotere zondaars. Maar het zijn wel allemaal roepstemmen en tekenen der tijden. Rampen zijn Gods megafoon voor een dove wereld, zei C.S. Lewis. En menige preker heeft dit beeld de afgelopen tijd op de pandemie van het coronavirus betrokken.
Attentie. Luister en kijk. Want Gods heil en gerechtigheid blijven wel voor altijd, zullen nooit eindigen. Maar ze zijn er niet voor iedereen. Ja, wel voor iedereen, maar niet op dezelfde manier en met hetzelfde gevolg. Zijn redding zal bevrijdend zijn voor zijn kinderen en vernieuwend voor zijn schepping, maar dat betekent per definitie wel het einde voor wie die bevrijding en vernieuwing tegenhouden: de boosdoeners, onderdrukkers, uitbuiters. Zijn gerechtigheid zal de arme, verdrukte, gemartelde, gevangen, vermoorde mensen, recht verschaffen, maar dat betekent per definitie wel dat allen die onrecht blijven doen aan medemensen hun einde zullen vinden, zo hun straf zullen krijgen. Wees niet bevreesd voor de smaad en hoon van mensen, stervelingen, wees niet ontsteld door hun beschimpingen. Want de mot zal hen opeten als een kleed, de mottenlarve zal hen opeten als wol.
God, of zijn Knecht, zijn dienaar, ze hebben het niet tegen iedereen, maar tegen díe rest van Israël, die zich in de ballingschap niet thuis voelt en naar de terugkeer verlangt, naar Sion, Jeruzalem terugverlangt. Tegen die rest die zijn afkomst niet kan vergeten, niet kan vergeten dat ze het nageslacht van Abraham en Sara zijn aan wie God zijn beloften van heil en vrede schonk. Tegen die rest, die Gods geboden blijven liefhebben. Luister naar mij, jullie die gerechtigheid najagen, jullie die de Here zoeken. Luister naar mij, jullie die mijn gerechtigheid kennen, volk dat mijn wet in het hart heeft. Ja, zij worden getroost. Zij alleen, maar dan ook helemaal, met een nooit eindigende redding. Kennen we in ons leven iets van bekering? Terugkeren uit de ballingschap en je bekeren is in het oude testament één en hetzelfde werkwoord. Luisteren we graag naar Gods Woord? Zoeken we de Here? Jagen we gerechtigheid na? En gaat het mis in ons leven, vragen we dan om vergeving? Leven we zo naar de nieuwe hemel en de nieuwe aarde toe, naar het Sion dat boven is?
Als we het gevoel hebben dat we in apocalyptische tijden leven, dan duurt het niet lang meer tot de tijd van Christus aan zal breken en Hij in grote heerlijkheid het oordeel uit zal spreken. Dus dan moeten we onze bekering niet uitstellen. Of ik nu jong ben of al zat van dagen, 't is nodig dat ik nu beslis, dat ik die ene stap zal wagen die nodig is voor mijn behoudenis.
Attentie. Neem die stap. Ga anders luisteren en kijken, denken en doen. Zó dat God je troosten en redden kan.
En weet je, dan zijn we al verlost door Gods heil en gerechtigheid. Dan zijn we al verlost door het werk van de Here Jezus Christus. Want als de Here belooft: mijn heil zal voor eeuwig bestaan en mijn gerechtigheid zal niet verbroken worden, dan veronderstelt dat dat het er nu ook al is, zij het nog niet volledig en nog aangevochten. Maar het is er wel. En God kan met heel kleine dingen beginnen. Zo zei Hij ook tegen de rest van Israël, verbannen in Babel, en verlangend naar hen terug: kijk naar Abraham, jullie vader, en Sara, die jullie gebaard heeft. Met wie twee eenvoudige mensjes ben ik begonnen. Maar dat kleine begin wordt toch groots: een heel nieuwe schepping met redding en recht. Bevrijdend heil en bindend recht voor alle volkeren op aarde. En Hij doet zoals Hij heeft gezegd.
Amen.
Rapporteer
My comments