De website van Arie Tromp

Genesis 22 : 1 - 19


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Offer van Izaäk

Rembrandt van Rijn (1606 - 1669)
Offer van Izaäk
1635


Voor 't laatst gehouden op 31 oktober 2004 te Hattem

Offer van Izaäk

Die weet, waar Abraham de mosterd haalt.

Gemeente des Heren, dat zeggen we van iemand, die ergens goed bekend is, goed thuis is en er wegen vindt om zijn doel te bereiken. Maar vroeg u zich ooit af, waar deze wonderlijke uitdrukking vandaan komt? Want wat heeft Abraham nu met mosterd te maken? Met het mosterdplantje of met het pittig smeerseltje, dat van mosterdzaad wordt gemaakt en de patates frites of de kaas uit het vuistje nog lekkerder maakt dan het al is. Niets! Eigenlijk moeten we ook zeggen: hij weet waar Abraham de mutserd haalt. Maar mutserd is een oud nederlands woord, dat we helemaal niet meer kennen en daarom hebben we het in de volksmond verbasterd tot mosterd. Een mutserd is namelijk een stapel hout, een takkenbos. En dan gaat er een lampje branden. Want staat er niet in de geschiedenis van Abrahams offer van zijn zoon Izaäk, dat Abraham zelf het hout klooft voor het brandoffer, het, als ze samen verder gaan, op de rug van zijn zoon legt en het ook schikt op het altaar?

Het is een bekend verhaal, maar het blijft een vreemd verhaal. Een verhaal, dat veel vragen bij ons oproept. Een verhaal ook met allerlei kanten en verborgen lagen. Maar ook een prachtig en ontroerend verhaal. Als we tenminste niet gelijk onze weerzin alle ruimte geven. Wat is dat voor een wrede primitieve god, die mensenoffers vraagt? Met die instelling moeten we het denk ik niet lezen. Want al in de inleidende zin wordt indirect aangegeven, dat God het zover niet zal laten komen.

En wordt ook direct aangegeven, waar God het voorál om gaat. Hierna gebeurde het, dat God Abraham op de proef stelde. De Here onderwerpt Abraham aan een test, een soort examen in geloven.

Hoe blijkt, dat je voldoende kennis hebt van een schoolvak? Als je daarin met goed gevolg een examen aflegt. En hoe moeilijker het examen is, waarvoor je slaagt, des te meer blijk je de stof te beheersen.

Wanneer schittert het goud ons op zijn allermooist toe? Als het in de hete smeltoven is gelouterd, gezuiverd van alle andere stoffen.

Hoe blijkt, dat we echt en vast geloven? Als dat geloof door de beproeving is heengegaan, het daarin staande is gebleven en daarbij ook van allerlei bijzaken is gereinigd. Abraham geldt als de vader der gelovigen en in deze geschiedenis krijgt hij wel het zwaarste examen van heel zijn leven. Dus als we naar hem zien, vanmorgen, kunnen we leren, wat geloven is.

En dat is dan allereerst: beschikbaar zijn. God zegt: Abraham. En Abraham zegt: hier ben ik. Later zegt Izaäk: mijn vader. En Abraham zegt: hier ben ik, mijn zoon. Weer later roept de engel des Heren: Abraham, Abraham. En Abraham zegt weer: hier ben ik. Geloven is niet alleen maar het aannemen van bepaalde waarheden, het huldigen van bepaalde opvattingen, of het lid-zijn van een bepaalde kerk. Geloven is dat je door God áángesproken wordt, héél persóónlijk. Dat je hoort, hoe God jou bij de naam noemt, jou roept, zijn stem in je hart klinkt, Hij een appèl, een beroep op je doet. Geloven is weten van een gesprek, dat God steeds met je houdt en van een weg, die Hij met je gaat. En je zó voor de Here ópenstellen, ter beschíkking stellen: Hier ben ik. Je kunt er niet meer onderuit, niet meer je eigen gang gaan. Je geeft je aan de Here over, stelt je onvoorwaardelijk in zijn dienst. Je leven wordt een leven voor Hem. Allereerst voor God, maar ook voor de naaste. Hier ben ik, mijn zoon. Zeg maar, wat je op je hart hebt. Geloven is God en de naaste liefhebben, dienen. Je met heel je bestaan inzetten voor de eer van God en het heil van de wereld. Uit je hoekje komen en aan het experiment van God met jou van harte mee doen. Hier ben ik. We zijn niet volmaakt, hebben niet altijd deze beschikbaarheid van de ware gelovige, zitten er soms heel ver van af. Maar toch. Herkent u dit? Voelt u aan, dat dit de ware geloofsweg is? Hier ben ik. Doe maar met me wat u wilt.

En dan zegt God tegen Abraham: neem toch uw zoon, uw enige, die gij liefhebt, Izaäk en ga naar het land Moria, en offer hem daar tot een brandoffer op een der bergen, die ik u noemen zal. Wat een groot offer moet Abraham brengen. De Here maakt duidelijk, dat Hij dat wel begrijpt, Hij wel weet wat Izaäk voor Abraham betekent. Spreekt dat heel nadrukkelijk uit. Maar daardoor zijn het juist harde klappen in het gezicht voor Abraham. Uw zoon. Uw enige. Die gij liefhebt. Hoe kan God dat vragen? Hoe kan God, die liefde is, mensen in zulke onmogelijke beproevingen brengen? Zo iets bovenmenselijks opleggen en dan ook nog verwachten dat we het geloof in Hem en de gehoorzaamheid aan Hem behouden? Wat God met ons wil en van ons vraagt is soms zó verschrikkelijk zwaar, en zó onbegrijpelijk, zó beklemmend duister. Nee, geloven is niet het antwoord hebben op alle vragen, een glasheldere wereldbeschouwing bezitten. We kennen ten dele. We zien nog door een spiegel in raadselen. Ook de raadselen van een hoge, heilige God, die zijn weg in het verborgene gaat, wiens gedachten hoger zijn dan onze gedachten en wiens wegen hoger zijn dan onze wegen. Die soms een vijand lijkt in plaats van een vriend. God is groot en wij begrijpen Hem niet, zegt Job. Hoe heeft Abraham deze opdracht ooit kunnen begrijpen?

En als wij niet in een blind toeval geloven of in een onwrikbaar noodlot, maar in een levende God, staan we dan niet dikwijls voor een soortgelijk raadsel als waarvoor Abraham stond? En gebeurt dat dan ook niet met name als er offers van ons worden gevraagd? Er is soms veel, dat we op het altaar moeten leggen in ons leven, veel dat God van ons terugvraagt. Een vader of moeder, een man of vrouw, een zoon of dochter. Onze gezondheid en onze werkkracht. Ons beroep en onze goede positie. Ons bedrijf. Ons vaderland, hoeveel vluchtelingen zijn er niet op aarde. De liefde en hulp van goede vrienden, die ons ineens om redenen die wij niet begrijpen in de steek laten. Of de liefde van een huwelijkspartner die is verkild. Hoe ouder we worden, hoe meer we vaak moeten loslaten, tot tenslotte ons leven toe. Dat zijn heel zware geloofsexamens. Gebeurt het morrend, opstandig? Begrijpelijk. Gebeurt het wanhopig, vertwijfeld? Oók zo begrijpelijk. Of komt bij alle gisten en stormen in ons hart dat onbegrijpelijke geloof toch boven drijven? Zodat we God blijven vrezen, zoals Abraham? Zodat we één van wil met God worden? Zodat we leren om God boven alles, wat ons dierbaar is, lief te hebben en te vertrouwen? Zodat we erkennen, dat Hij als Schepper, als Heer en Koning over alles, meer rechten heeft dan wij op wat Hij van ons afneemt? Zodat we Hem niet onthouden wat ons lief is? Omdat zijn genade ons genoeg is? Kwam door de aanvechtingen heen dat geloof toch weer terug? Dat is een kenmerk van het ware geloof.

Abraham moest overigens uit eigen beweging zijn zoon afstaan. Geloven is ook in volle vrijheid offers brengen, dingen loslaten, die God van ons vraagt om los te laten. Daar had Abraham al gelijk mee moeten beginnen: ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis naar het land, dat ik u wijzen zal. In de weg, waarop God ons zet, moet er soms veel worden achtergelaten. Denk ook maar aan de rijke jongeling, aan Levi de tollenaar, die het aardse bezit, waaraan ze hingen, kwijt moesten. En aan Paulus, die zijn geestelijke rijkdom, zijn eigen rechtvaardigheid en vroomheid in moest ruilen. Wie aardse dingen liefheeft boven God is Hem niet waardig. Wij zijn geen volmaakte mensen. We komen er vaak niet eens toe om een béétje van ons geld, een béétje van onze vrije tijd op te offeren, of een béétje van onze ondeugden en zwakheden, die in strijd zijn met het evangelie. We denken met eerbied aan de groten in het geloof, die hun hele léven aan God wijdden, álles voor Hem over hadden, strijders voor de waarheid, zoals Luther. Vechters voor de gerechtigheid, zoals Martin Luther King. Onvermoeibare werkers in dienst van de barmhartigheid, zoals Albert Schweizer, moeder Theresa. Maar bemerkt u zo, dat het vrijwillige offer bij het geloof hoort? Dat het een toetssteen is van ons geloven? Of we wat voor God, veel voor God overhebben? Tijd, geld gaven, het kappen met onze lievelingszonden?

Weet u echter, wat het allermoeilijkste geweest moet zijn voor Abraham? Izaäk was de zoon van Gods belofte, was het zichtbare teken, dat God Abraham en zijn nageslacht rijk zou zegenen en tot zegen voor de hele wereld zou stellen. Izaäk was het onderpand van Gods goedheid en trouw. Die enige laatste smalle brug naar de vervulling van Gods beloften, die brug waar Abraham zo láng op heeft moeten wachten, die pas werd geslagen, toen het menselijk gezien niet meer mogelijk was, díe brug moet nu worden afgebroken. Het lijkt wel of God een definitieve streep zet door zijn eígen werk. Onbegrijpelijk. Dat is de zwáárste geloofsbeproeving.

Is dat ook niet voor óns het zwaarste, als zaken, die wij houden voor tekenen van Gods liefde en trouw, ondergaan? Als dingen, die wij zien als lentebodes van Gods Koninkrijk ons worden afgenomen? Als bijvoorbeeld een kerk wegkwijnt? Als de vrede in de wereld wordt vertrapt door soldatenlaarzen? Als onze kinderen het geloof vaarwel zeggen? Als de genezing van een ziekte, die als gebedsverhoring was beleefd, niet blijvend is? Waar is God op wie gij bouwde en aan wie ge uw zaak vertrouwde? Het is een heel zwaar examen voor ons geloof, als de Here allerlei, dat ons geloof wat zichtbaar houvast gaf, van ons afneemt. Maar het kan gebeuren.

Zo ís het nogal wat wat God van Abraham vraagt en soms ook van ons. En wat doet Abraham? Toen stond Abraham des morgens vroeg op, zadelde zijn ezel en nam twee van zijn knechten met zich, benevens zijn zoon Izaäk; hij kloofde hout voor het brandoffer, begaf zich op weg en ging naar de plaats, die God hem genoemd had. De schrijver weidt niet uit over de strijd, die in het hart van Abraham moet zijn gestreden. Dat is een geheim tussen God en Abraham, waar hij niet intreedt. Sober en ingetogen houdt hij zich bij de feiten en daden. Zonder uitvluchten en zonder uitstel gehoorzaamt Abraham daadwerkelijk Gods vreemde, harde bevel. Het is déze concrete daad van gehoorzaamheid, die God behaagt en waaruit Abrahams geloof blijkt. Abraham, onze vader, is hij niet uit de werken gerechtvaardigd, toen hij Izaäk, zijn zoon, geofferd heeft op het altaar? zo schrijft Jacobus. Horen en gehoor geven, horen en doen, zijn één in het geloof. Geloven is op weg gaan en gehoorzaam zijn aan Gods stem, zonder te weten, wat er van komt en waar je komt, ja, terwijl het soms helemaal in de lijn der verwachting ligt, dat er niets goeds van zal komen, alleen maar pijn lijden, offers brengen, kruisjes dragen. Geloven is daden doen, waarvan je beseft, dat God ze je te doen geeft, zonder dat de zin en het doel van die daden altijd duidelijk zijn. Wat haalt het uit om als vrijwilliger te werken in een ontwikkelingsland? Het is een druppel op een gloeiende plaat als je iets bereikt en vaak wordt je werk weer ongedaan gemaakt. En toch ga je naar de plaats, die God je wijst. Wat doe je bij die mensen, die iets tegen je hebben? Je breekt toch niet door hun muur van afwijzing heen. En toch ga je naar de plaats, die God je wijst. Wat doe je als dominee nog bij een stervende, die niet meer reageert en toch ga je naar een plaats die God je wijst. Hoe haal je het in je hoofd om bij die onverschillige kennis, die altijd kritiek op de kerk heeft, over het geloof te praten? En toch ga je naar de plaats, die God je wijst.

En zo gaat Abraham op weg. In een prachtig stukje proza wordt het verder beschreven. Toen Abraham op de derde dag zijn ogen opsloeg, zag hij die plaats in de verte. Wat ging er in hem om? De spanning stijgt. Hij laat de knechten met de ezel achter. Dit zware uur moet je alleen doormaken. Blijft gij hier met de ezel, terwijl ik en de jongen daarginds heengaan. Wanneer wij hebben aangebeden, zullen wij tot u terugkeren. Woorden, waarover je niet uitgedacht raakt. Verbergt Abraham alleen maar zijn voornemen voor zijn knechten? Of gelooft hij, dat God in deze harde opdracht zijn ware gezicht niet heeft getoond en blijft hij aan een wonder vast houden? Ik denk van wel. Dat dat helemáál echt geloven is. Altijd weer: en toch, zeggen. U lijkt hard en wreed en toch geloof ik in uw liefde en genade, en in uw wonderen.

Abraham legt het hout op Izaäks schouder, maar draagt zelf de gevaarlijke voorwerpen, het vuur en het mes. Een prachtige typering van Abrahams liefde en zorg. Meer en meer wordt Izaäk er in het verhaal bij betrokken en blijkt, dat zij samen de lasten van het offer dragen. Zo gingen die beiden tesamen, staat er twee keer. Wat heerlijk als onze kinderen gehoorzaam meegaan op de weg van het geloof en zelfs op de weg van de zware geloofsbeproevingen niet afhaken.

Izaäk vraagt ook: waar is het lam ten brandoffer? En Abraham antwoordt: God zal zichzelf voorzien van een lam ten brandoffer, mijn zoon. Het is geen direct antwoord. Dat is te veel voor hem om te geven. het Is een antwoord, waarmee hij naar God verwijst als degene, die voor de oplossing zorg zal dragen. Hij laat het initiatief aan God over. En hij belijdt, dat bij God alles nog open is en alle dingen nog mogelijk zijn. Hij gelooft in het ongelooflijke, net zoals dat uit zijn woorden tot de knechten bleek. Wij zullen tot u terugkeren. En hier: God zal erin voorzien. Door het geloof heeft Abraham, toen hij verzocht werd, Izaäk ten offer gebracht, en hij, die de beloften aanvaard had, wilde zijn enige zoon offeren. Hij heeft overwogen, dat God bij machte was hem zelfs uit de doden op te wekken, en daaruit heeft hij hem ook bij wijze van spreken teruggekregen, staat in de Hebreeënbrief. Geloven, dat is tegen de schijn van het tegendeel er aan vasthouden, dat God nog nieuwe openingen kan geven, dat Hij nog voor verrassingen kan zorgen, dat Hij in alle nood kan voorzien, dat bij Hem de wonderen nog niet uit de wereld zijn. Geloven is zeggen: ook al zie ik het niet, ook al zie ik er niet doorheen, God voorziet alles en zal er in voor zien. En je hebt de geloofsbeproeving doorstaan, als je dat kunt zeggen. Zalig zij, die niet gezien hebben en toch geloven. Bij God zijn de wegen altijd open, ook al lijken ze in onze ogen afgesloten. God zal er in voorzien. Aan God kan je het overlaten. Hij zal je uiteindelijk niet teleurstellen. Hij zal ondanks de schijn van het tegendeel zijn beloften niet laten vallen, zelfs als er met mensenogen niets meer van te zien valt, Gód ziet het nog wel voor zich. Zó staat het er ook letterlijk: God zal een lam ten brandoffer vóór zich zien. Wie zó gelooft in Gods reddende en uitkomst gevende macht, die kan offers brengen. Die kan loslaten wat hem lief is. Die kan verdragen dat hem iets dierbaars ontnomen wordt. Die kan daden doen, die menselijk gezien zinloos lijken. Die kan zelfs blijven geloven als allerlei zichtbare tekenen van Gods goedheid hem ontvallen.

En dát geloof, waarmee geweigerd wordt met het allerergste genoegen te nemen, ook al lijkt het of God zelf het allerergste geeft, dát geloof waarmee nog gezegd wordt, ook in de grootste nood, de Here zal er in voorzien, dát geloof trekt uiteindelijk ook aan het langste eind. Op dát geloof, dat in de zwaarste beproevingen en examens staande is gebleven, komt rijke zegen te rusten. Strek uw hand niet uit naar de jongen en doe hem niets, want nu weet ik, dat gij godvrezend zijt en uw zoon, uw enige, mij niet hebt onthouden. Abraham krijgt zijn zoon als uit de dood terug. Een ram, met zijn horens verward in de struiken, neemt de plaats van Izaäk in. Zo heeft inderdaad God zelf in het offer voorzien. Abraham mag die ram ontvangen als een gave uit Gods bezit en als plaatsvervanger van Izaäk. Abraham geeft het uit Gods hand. In dit offer is niets meer door de mens gepresteerd. God zorgt zelf voor wat op zijn altaar moet liggen. En Hij bevestigt aan Abraham zijn beloften. Met zijn nageslacht zullen alle volken der aarde gezegend worden. In zijn beproeving van ons geloof mag het dan anders schijnen, de Here zal waar maken, wat hij heeft toegezegd. Hij zweert bij zichzelf om dat op Abrahams hart te binden.

Ontroerend, deze geschiedenis van Abrahams geloofsexamen. Ook erg leerzaam, want je ontdekt wat geloven nu eigenlijk is. Abraham, de vader der gelovigen, laat het ons zien.

Maar ook een ontmoedigend verhaal. Want zo'n geloof als Abraham hebben wij meestal niet. We staan er voor ons gevoel maar ver van af.

Maar dan mogen we zien op Jezus. Onze grote broeder in het geloof. Onze leidsman en onze voleinder van het geloof. Uit het geslacht van Abraham en Izaäk, en door wie dat geslacht tot een zegen werd voor de hele wereld. Allerlei lijnen van onze geschiedenis lopen naar hém tóe. Ook Hij heeft zich immers volledig beschikbaar gesteld voor God en de mensen. Zie, ik kom om uw wil te doen, o God, in de boekrol is van mij geschreven. Hij heeft zich helemaal aan God en mensen gegeven, zich helemaal voor beide opgeofferd. Ook Hij heeft de duistere raadsels van Gods wegen gedragen, alle aanvechtingen en beproevingen doorstaan. Ook Hij heeft met Gods onbegrijpelijke eisen geworsteld in de hof van Gethsemane. Ook Hij heeft geroepen: Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten? Ook Hij heeft gehoorzaamheid geleerd uit hetgeen Hij geleden heeft. Hij heeft het grootste offer, dat maar mogelijk is, gebracht: dat van zijn eigen leven. Ook Hij heeft geloofd, dat dat níet het laatste is van Gods bedoelingen en dat God hem zal redden, tot zelfs door de dood heen. Vader, in Uw handen beveel Ik mijn geest. En deze gelovige overgave, dit offer, heeft verzoenende en vergevende kracht voor ons. Het neemt bij ons de schuld weg van alles, waarin wij in geloof tekort schieten. De joden geven in ons verhaal meer aandacht aan Izaäk dan aan Abraham. Het heet bij hen ook: de binding van Izaäk. En ze geloven dat er verzoenende kracht uitging van de bereidheid van Izaäk om zijn leven te offeren. Wat zien we zo een duidelijke lijn naar Jezus toe, de Messias.

En op de derde dag is Jezus, zoals Hij ook zelf in geloof voorzegd had, opgewekt uit de dood. Het was toch eind goed al goed. En in Hem gaan al Gods zegeningen rijk in vervulling.

In Hem blijkt God ook zelf te schenken wat Hij van ons vraagt. Hij heeft zelf in het offer voorzien door Zijn Zoon af te staan aan de dood. Hij heeft zelf zijn zoon, zijn enige, die hij liefhad, gegeven. Wat Hij Abraham bespaarde, nam Hij zelf op zich. Tot ons behoud. Om vergeving en verzoe-ning van onze zonden mogelijk te maken. Wat geweldig.

Weet u waar Salomo later de tempel gebouwd heeft? Op de berg Moria. En weet u waar later het kruis gestaan heeft? Dicht bij de berg Moria. Wat zijn daar in de tempel een offers gebracht, maar ze wezen allemaal heen naar dat ene afdoende offer dat aan het kruis gebracht is in de buurt van de tempel. Dat ene offer dat Abraham afbeeldde toen hij zijn zoon Izaäk offerde en Izaäk, toen hij zich offeren liet.

Zo gaan die beiden tesamen: Vader en Zoon. De Vader legt zijn Zoon en de Zoon legt zichzelf op het altaar. Zij hebben meer voor mensen over dan mensen ooit voor hen over kunnen hebben. Zij wijden zich meer aan mensen dan mensen zich ooit aan hen kunnen wijden. Zij betonen meer liefde voor de mensen dan mensen ooit aan liefde voor hen kunnen tonen. Zij gaan door een grotere diepte heen en lijden heviger ter wille van de vergeving der zonden en het behoud van mensen dan mensen ooit aangevochten kunnen worden en kunnen lijden ter wille van hun gehoorzaamheid aan hen.

Daarom hoop ik, dat u het zegt: Here, ik geloof, maar kom gij mijn ongeloof te hulp. Here, ik wil u gehoorzamen en liefhebben, zelfs als het moeilijk is en offers vergt, maar het zal alleen gaan, als U me dat geloof blijft geven door Woord en Geest. En dank u, Here, dat ik in de grootste nood nog op u hopen mag, omdat u in alles voorzien hebt. Daarom hoop ik, dat u, als het op het zaligmakend geloof aankomt, weet, waar Abraham de mosterd haalt. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4