Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Gemeente des Heren,
Gesprek op de reünie van een school. Hoe is het toch met je broer Piet? Hij zat vroeger bij me in de klas. Piet, die is naar Amsterdam verhuisd en ik heb daarna taal noch teken meer van hem ontvangen. Piet wil blijkbaar geen enkel contact meer, heeft met zijn familie gebroken. Hij lijkt wel van de aardbodem verdwenen. Dat bedoelen we als we zeggen, dat we van Piet al jaren geen taal of teken kregen.
Moet je dat ook van Gód zeggen? Bestáát Hij niet? Heeft hij in ieder geval elk contact met ons verbróken? Krijgen we ook van Hem táál noch téken? Je hebt mensen die dat stellig beweren. Heel bewuste atheïsten. Maar ook als we geloven dat God bestáát, hebben we wel eens het gevoel, dat Hij niks van zich laat hóren en niks van zich laat zíen. Dus geen táál en geen téken.
En tóch is dat gelukkig niet zo. Het is vandaag Israëlzondag. We denken er aan in de kerk, dat de Here via Israël van zich liet horen en via Israël zijn tekenen van leven gaf. En dat alleréérst aan de áártsvader van Israël, Abraham. Daar hadden we in een vorige preek. Abraham hoorde de stem van God: ga uit je land, je stam, je familie, naar het land dat Ik je zal wijzen.
En in onze tekst geeft de Here wéér taal en teken. Eerst táál, dán teken. Want, zo begint het, hierna kwam het wóórd des Heren tot Abraham. Gemeente, komt dat woord wel eens tot ù? Een vreemde vraag niet? Het komt nù toch tot ons in de preek? Het kwam toch óók al tot ons toen we uit de bijbel lazen? En zo komt Gods woord toch télkens tot ons? Via radio, t.v., kerktelefoon, een dagboek, een scheurkalender enz. Ja, daar begínt het mee. Maar ik bedoel tóch méér. Er staat eigenlijk: hierna geschíedde het woord des Heren tot Abraham. Dat woord maakte geschíedenis in zijn leven, werd een grote fáctor in zijn leven, ja bepáálde zijn hele leven. Maakt het woord van de Here zo ook geschiedenis in uw, jouw leven? Werkt het op je ín? Werkt het wat bij je uit? Bepaalt het je handel en wandel? Zou je leven er heel anders uitzien als dat woord níet tot je kwam, of zou het gewoon hetzelfde zijn? Is het woord des Heren niet meer dan een randverschijnsel of is het echt een heel gebéuren in ons leven? Het hebreeuwse woord dabár betekent zowel wóórd als dáád. Gods Woord ís daad, dóet wat bij ons. Anders is het Gods Wóórd niet. Zoals we Here bij Ábraham werkte met zijn Woord, zo doet Hij het nóg, ook bij ons.
Hierná kwam het woord des Heren tot Abraham. Wáárna? Na wat in Genesis 14 werd verteld en daar lijkt het of alleen de koningen der áárde geschiedenis maken. Ze sluiten verbonden met elkaar, onderdrukken elkaar, komen in opstand tegen elkaar, voeren oorlog met elkaar. Met als gevolg: moord en doodslag, gevangenneming en beroving, kortom kommer en kwel. Het scheelt een haar of Abraham zat er midden in, ja hij raakt er ook echt bij betrokken, moet neef Lot er uit redden. Niets nieuws onder de zon. Steeds weer oorlog en oorlogsdreiging. Ivoorkust en Irak. Israël zelf en de Palestijnen. Is dat de énige geschiedenis, die op aarde geschreven wordt? Gelukkig niet. Hierna geschiedde het woord des Heren. De Here is de Koning dèr koningen. Hij leidt en bestuurt álles. Al laat Hij zijn kracht en invloed niet gelden via het wápen, maar via het Wóórd. Is dat ook ùw, jóuw ervaring? Héérlijk is dat. Als we door dat Woord worden overmeesterd, veranderd, bekeerd, geleid. Als Gods Woord een lamp voor onze voet is en een licht op ons pad. Als dat Woord ons laat schrikken wannéér we gezondigd hebben. Als dat Woord ons ervan weerhoudt óm te zondigen wanneer we in de verleiding komen. Als dat Woord ons tróóst met Gods vergeving in Jezus Christus. Als dat Woord ons de weg wijst en vertelt wat we moeten doen en laten. Als dat Woord zó bij ons geschíedt. Oók in de duisternissen, de conflicten en noden van ons leven. Onder lasten zwaar waart gij haast bezweken. Groot was het gevaar. Ik vergat u niet, in het doodsgebied gaf Ik táál en téken.
En het gebeurde bij Abraham in een gezicht, een visioen. Misschien denkt u: waarom doet God dat nù niet meer? Had ik óók maar eens zo'n droom. Dan zou ik veel mákkelijker kunnen geloven. Dan heb ik zékerheid. Dat lijkt maar zo. Dromen kunnen altijd nog bedrog zijn. Ze maken het gelóóf dat God zo tot je komt, níet overbodig. En wij zijn eigenlijk véél beter af dan Abraham. Want God spreekt nu niet tot ons in een dróóm, maar in een wérkelijkheid, de werkelijkheid van Jezus Christus. Gij die ons geworden zijt, taal en teken in de tijd, zingt een kerstlied. Mag God zich vroeger in dromen en visioenen hebben geopenbaard, nù doet Hij dat door zijn Zóón, en dat is in veel héérlijker, dùidelijker, váster vorm. Een gezicht zoals Abraham kreeg is niet te vergelijken met het áángezicht van Jezus Christus, dat ons in het evangelie aankijkt. Wee ons, als we het van bijzóndere dingen verwachten, van dromen of visioenen of wat voor gebeurtenissen ook en we zo de volle openbaring van God in Jezus Christus niet op haar bijzondere waarde schatten.
En God zei: Vrees niet, Abraham. Het zijn váák Gods eerste woorden als Hij aan mensen verschijnt. Ook zijn éngelen zeggen het. Wanneer de Here, de heilige en rechtvaardige, ons nadert, is dat om te begínnen vreeswèkkend, omdat wij zondaar zijn. In het oude verbond meende men: wie God gezien heeft, moet sterven. Krijgen we de schrik in de benen als we ons Góds heiligheid realiseren en ónze zondigheid? Een gezicht, waarin de Here aan ons verschijnt is om te beginnen geen zoete droom maar een náchtmerrie. Om te vrezen. Maar wat heerlijk, dat de Here niet zijn oordeel aan Abraham kwijt wil, en ook niet aan ons, maar zijn liefde en trouw: vrees niet, Abraham. Het Woord des Heren klinkt nóg zo om Jezus' wil. En dan mogen we op de plaats van Abrahams naam onze eigen naam, onze doopnaam, invullen, of we nu 5, 15, 45, of 75 jaar geleden zijn gedoopt. Jan of Piet, Corrie of Riet. Vrees niet.
Misschien zit er nog méér achter deze woorden. De Here kent ons door en door. Kent ook onze levensomstandigheden en hoe wij ze beleven. En daar gaat Hij met zijn Woord concreet op in. Zo maakt Abraham mogelijk een moeilijke periode door. Hij was in de strijd van aardse machten gewikkeld. De Here gaf hem wel de overwinning en liet hem ook door die wonderlijke koning en priester Melchizedek verrassend bemoedigen en zegenen, maar achteraf moet Abraham beseft hebben, dat hij door het oog van de naald is gekropen. En wát als de verslagen koningen wráák komen nemen? Abraham voelt zich misschien helemaal niet veilig. Hij vréést. Want ook een kind van God vreest wel eens, komt wel eens vertrouwen tekort. De ene keer zegt hij: met mijn God spring ik over een muur. De andere keer ziet hij leeuwen en beren op de weg. We blíjven mens. Ook de vader der gelovigen blijft dat. Wat kunnen onze harten beverig en bang zijn. Misschien het uwe op het ogenblik óók. Het gaat niet zo goed op je werk, in je gezin, met je gezondheid. Ach, er hoeft maar weinig te gebeuren of we zijn nérgens meer. Wat is het dán heerlijk als de stem van de hemelse Vader klinkt: Vrees niet. Wees niet bang. Houd moed en vertrouwen. Machtige taal.
Want Ik ben uw schild. Een schild biedt bescherming tegen de vijand. Het vangt alle gevaarlijke projectielen voor je op. Ze ketsen tegen dat schild af en je wordt niet geraakt. De M.E. kan niet zonder schilden optreden tegen door het lint gaande voetbalsupporters, zoals deze week nog in een stadion. En nu zegt de Here tegen Abraham en via hem tot ons: Ik ben uw schild. Een geweldig beeld. Geen wonder, dat er in de psalmen zo uitbundig over gezongen wordt. Maar trouwe Heer, Gij zijt het schild dat mij bevrijdt. We komen het ook in het Wilhelmus tegen: Mijn schild ende betrouwen zijt Gij, o God, mijn Heer. En de Here zegt niet: Ik héb voor jou een schild. Maar: Ik bén jouw schild. Hij is het zélf. Hij gaat zélf als een beschermend schild voor ons staan om alle projectielen op te vangen. En Hij heeft dat voorál gedaan in Jezus Christus, die aan het kruis alle pijlen van de zonde, de duivel en de dood in zichzélf laat doordringen, opdat ze óns niet zouden bereiken. Hij laat zich daar door alle verderfelijke machten treffen, opdat wij niet getroffen zouden worden. Het kruis is Gods schild dat ons beschermt. Vrees niet, zegt de Here, Ik ben uw schild. Staat u al achter dat schild of nog niet? Als dat láátste zo is, bent u in groot gevaar. Dan valt er met recht te vrezen. Denk niet langer u zélf te kunnen beschermen in dit leven, waarin zoveel kwade machten woeden. Maar schuil achter de Here. Want Hij alleen trekt werkelijk een schild om zijn kinderen heen, waardoor ze volledig bedekt en beschermd zijn. Ik ben uw schild.
Uw loon zal zeer groot zijn. Tot tweemaal toe lijdt Abraham schade, omdat hij God gehoorzaam is. Laat hij in ieder geval de kans om snel rijk te worden voorbij gaan. Als Abraham en Lot uiteen gaan, kiest Lot de vruchtbare vlakte bij Sodom en voor Abraham blijft slechts het woestijngebied in het zuiden over. En na de strijd, waarbij Abraham Lot uit handen van de vijandige koningen heeft bevrijd, biedt de koning van Sodom Abraham de hele behaalde buit aan. Maar deze slaat dat af. Niemand mocht later kunnen zeggen: ik heb Abraham rijk gemaakt. Daarmee zou aan de daden van de Hére tekort zijn gedaan. Abraham wil liever árm zijn mét God dan rijk zónder God. Tegen déze achtergrond wordt duidelijker wat de Here hier zegt. Uw loon zal groot zijn. De Here zal ervoor zorgen, dat Abraham geen berouw krijgt over de keuzes, die hij maakt. Ze gaan schíjnbaar ten koste van hem zélf, maar Gód zal er ríjke zegen op geven. Ál Gods schatten zullen Abraham ter beschikking staan. En weer: eigenlijk staat er niet: Ik zal u belonen. Maar: ik ben zélf uw beloning. Wie Míj vond, vond alles. Die is de Koning, de hemelse Koning, te rijk. Gemeente, het zal ons niet berouwen, de keus van het smalle pad. Het is geen ramp om tegen winstgevende zaakjes, waar een luchtje aan zit, nee te zeggen. Het is niet erg om niet overal aan mee te doen, niet helemaal in deze wereld op te gaan, maar grenzen te stellen, al kost dat offers. We hoeven niet per se overál van te profiteren, niet per se álles naar ons toe te halen, ten koste van een zuiver christelijk leven. Want op de weg achter de Here aan komen we níets tekort, maar zal Hij ons uit genade rijk belonen met zijn zegeningen. Uw loon zal zeer groot zijn. Wat is het vooruitzicht schoon. Hij die op God vertrouwt, zijn wetten onderhoudt, vindt daarin grote loon.
Maar hoe reageert Abraham hierop? Met uitbundige lofprijzing? Dank u, Here, dat u mijn schild wilt wezen. Lof, Here, voor uw grote loon? Breekt zijn hart uit in gejubel en gejuich? De dijken van Abrahams hart breken inderdaad door, doch er stroomt geen vloedgolf van lof en dank door, maar een van opgekropte vragen en klachten. Here Here, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga en de bezitter van mijn huis, dat zal deze Damaskener Eliëzer zijn. Zie, mij hebt Gij geen nakroost gegeven, en nu moet een onderhorige mijn erfgenaam zijn. Zie. Kijk eens naar mij, Here. Wat heb ik aan al uw mooie woorden? Zult u mij tot een groot volk maken en zullen via mij alle geslachten van de aardbodem gezegend worden? U hebt nog niet eens aan de allereerste vóórwaarde voldaan. Ik heb nog niet eens een zóón. Straks is alles voor mijn huismeester, een vreemde, een slaaf. In één keer komen al Abrahams emoties van twijfel, zorg, onrust, onzekerheid los. Waardoor wordt dat veroorzaakt? Door de grote tegenstelling tussen Góds belofte en Ábrahams werkelijkheid. Ja, het klinkt zo fraai: Ik ben uw schild; uw loon zal zeer groot zijn. Maar de realiteit is ermee in strijd. Zeg eens eerlijk, zijn wij nog nooit uit onze slof geschoten tegen de Here? Mooie woorden, schone beloftes daar in de kerk, maar wat heb ik eraan? Vreest niet. Maar als je een hartkwaal hebt, steeds die benauwdheid op komt zetten, en je weet, dat het ineens met je afgelopen kan wezen? Ik ben uw schild. Maar als je in je leven de ene na de andere klap krijgt? Uw loon zal zeer groot zijn. Maar als je zelf elk dubbeltje omdraait voor je het uit durft te geven en je ziet hoe het ruime geweten van je buurman hem geen windeieren legt? Je gaat toch wel eens twíjfelen aan Gods fraaie beloftes, als je ziet hoe de wérkelijkheid zo schril tegen ze afsteekt en je níet ziet hoe ze óóit in vervulling kunnen gaan. Het stelt je teleur. Het maakt je sceptisch, cynisch, opstandig. Abrahams woorden klinken óók zo. Op het randje van godslastering. Here, wat wou u me nou geven? Ik heb nog niet eens een kind! Mag je wel zo vrij met God omgaan? Jazeker! Waarom zou je je hart niet voor God mogen uitstorten, met alle worstelingen, vragen, twijfels, moedeloosheid? Ook Job bestormt de hemel als hij in zijn lijden Gods bedoelingen niet begrijpt. Ook Asaf bonst in psalm 73 op de hemeldeur, als hij de voorspoed van de goddelozen ziet, terwijl hij zelf tegenslag na tegenslag moet incasseren. En ook Paulus bad tot drie maal toe vurig of zijn doorn in het vlees mocht worden weggenomen. We kunnen wel vroom zeggen: Je moet er maar in berùsten. Het zijn geen ménsen die het je aandoen. Maar bij de bijbelheiligen merk ik géén slappe gelatenheid. Zij leggen het hoofd niet zo gáuw in de schoot. Zij gaan zó vertrouwelijk met de Here om, dat ze ook best een robbertje met Hem durven vechten. Kent u deze gebedsworstelingen ook? Legt u die spanning tussen Góds beloften en ùw werkelijkheid en de móeite die u ermee hebt, aan de Here voor? Dat is Hem duizend maal liever dan doffe berusting of onverschilligheid.
Alleen moeten we ons wèl afvragen: komen onze klachten voort uit ons óngeloof of uit de beproeving van ons gèloof. Klagen we óver God of tót God. Ik bezocht eens een aan kanker lijdende vrouw. Vóór ik naar het ziekbed in de slaapkamer ging, zat ik even met de familie in de keuken. Daar was ook een buurman die kwam informeren hoe het ging. O, bent u de dominee. Nou, ik geloof niet meer in God. Als mensen zó moeten creperen. Maar de zieke zelf fluisterde in grote geestelijke en lichamelijke nood toen ik bij haar zat: mijn God, mijn God, waarom verlaat gij mij, en redt mij niet, terwijl ik zwoeg en strij. Het waren allebei klachten aan het adres van God. Maar er zat toch een gróót verschil tussen. Hebben we God vaarwel gezegd of zeggen we nog: mijn God? Klagen we ongelovig óver God of gelovig tót God?
En nóg iets. Hebben we het moeilijk vanwege de tegenstelling tussen Góds beloften en de situatie, waarin we zitten? Of is het eigenlijk de tegenstelling tussen ónze idealen en de werkelijkheid van ons leven. We kunnen óók zoveel van God verwachten, wat Hij níet beloofd heeft. Waar gaat het Ábraham om? Om zijn kinderloosheid alléén? Op zich al heel wat. Het kan een levenslange strijd zijn. Jaren getrouwd. Er van alles aan gedaan. Doopdiensten meegemaakt, die je door de ziel sneden. Toch gaat het Abraham om méér. Niet om een kind op zích, maar om een kind als drager van Gods belóften. De Here had immers gezegd: Ik zal u tot een groot volk maken en het zal tot zegen wezen voor de hele aarde. Hoe gaat die belofte óóit in vervulling zonder kind? Hebben we moeite met God omdat Hij ónze wensen niet vervult of omdat Hij zijn eígen beloften niet waar maakt? Niet altijd zit daar een tegenstelling tussen. Een zoon was zowel iets wat God Abraham beloofd had als Abrahams eigen wens. En als we bekeerd zijn, is het ook onze líefste persoonlijke wens, dat al Gods beloften in vervulling gaan, dat zijn Koninkrijk komt met vrede, recht en geluk voor ieder en houden we niets te wensen over dan dat, wijken daarvoor al onze eigen kleine wensjes. Maar tóch moeten we er onderscheid tussen maken. Niet de worsteling met eigen onvervulde wensen, vaak vol verborgen egoïsme, is de Here aangenaam, maar wel de worsteling met zijn nog onvervulde beloften. Nog steeds zijn bepaalde beloftes niet vervuld. Het is nog niet de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, waarop gerechtigheid woont. Maar één ding hebben we wèl op Abraham vóór. Hij had die ene nacht nog vóór zich, toen de Here Jezus werd geboren, de drager van Gods beloften, die ze heerlijk zal vervullen. En wij hebben die nacht áchter ons. Dat moet ons gewoon meer zekerheid, rust en vertrouwen geven en minder twijfel, klachten en scepsis dan Abraham had. Is dat zo? Here, wat zult Gij mij geven, daar ik kinderloos heenga. God heeft tóch nog een zoon gegeven. Izaäk. En God heeft daarna zijn eigen zoon gegeven. Jezus Christus. Uit het geslacht van Abraham en Izaäk. In Hem zijn Gods beloften ja en amen. Maar Christus gaf mij taal en teken en ik ben zeker van zijn stem. De nacht is voor het licht geweken, het grondloos lot krijgt zin door Hem.
En zie, het woord des Heren kwam tot hem: Deze zal uw erfgenaam niet zijn, maar uw lijfelijke zoon, die zal uw erfgenaam zijn. De Here bevestigt zijn beloften aan Abraham. Zijn ja is en blijft ja. Wij denken: té laat. Het kán niet meer. Maar bij de Hére is het nóóit te laat. Wij denken: te wónderlijk. Maar bij de Here is het nóóit te wonderlijk. Wij denken: onmógelijk. Maar bij God zijn alle dingen mogelijk. En de Here komt Abraham nog verder te hulp in diens twijfels en vragen. Hij neemt hem bij de hand, brengt hem naar buiten en zegt: Abraham, tel de sterren in de nacht, zó groot wordt jouw nageslacht. Abraham mag dus niet alleen de bevestiging hóren, maar ook een téken daarvan zien, net als wij Gods beloften steeds opnieuw mogen hóren in de prediking en de tekenen ervan mogen zien in doop en avondmaal. De Here sterkt ons geloof zo met héérlijke vergelijkingen: zo zeker als. Zo zeker als je de sterren niet kunt tellen, zal je nageslacht ontelbaar zijn. Zo zeker als het water ons schoon wast, reinigt Christus ons van de zonden. Zo zeker als het brood gebroken en de wijn gegoten wordt, heeft Christus ons zijn lichaam en bloed gegeven. Wat maakt het een enorme indruk als je naar de sterrenhemel kijkt. Die onvoorstelbaar veel flonkerende lichtpuntjes, evenzoveel grote vuurballen, zonnen, op onvoorstelbare afstand, miljarden lichtjaren hiervandaan. Het duizelt je, vanwege je eígen nietigheid en Góds grootheid, want Hij telt het leger van de sterren, Hij roept bij name hen van verre. Ja, heeft ze zelf geschapen. Groot is de Here, groot in krachten, er is geen grens aan zijn gedachten. Zou Hij dan niet zijn beloften waar kunnen maken?
Abraham werd in elk geval overtuigd. En hij geloofde in de Here. Van het woord geloven in het hebreeuws is ons woord Amen afkomstig. Het is vast en zeker. Abraham heeft weer houvast aan God en diens Woord. Hij bouwt en vertrouwt erop. Komt na ons twijfelen en worstelen, ons klagen en vragen óók dit heerlijke geloof toch áltijd weer boven drijven door het werk van de Heilige Geest? Vinden we tenslotte toch altijd weer houvast bij God? Dat geloof ziet God graag en schept een heerlijke relatie met Hem. En Abraham geloofde in de Here, en Hij rekende het hem toe als gerechtigheid. Een zwaar geladen tekst. In het nieuwe testament de bewijsgrond van de leer van de rechtvaardiging door het geloof alleen, uit genade, vanwege het verzoenend lijden en sterven van Jezus Christus en niet uit verdiensten van onze kant. 't Voert te ver om daar nu nog op in te gaan. Het is uiteindelijk allemaal samen te vatten met die ene blijde uitroep: Zalig wie geloven! Amen.
Rapporteer
My comments