De website van Arie Tromp

 

Openbaring 2 : 12 - 17


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   


zevengemeenten Openbaring 2 : 12 - 17 Pergamum




Voor 't laatst gehouden op 17 juni 2007 te Hattem

Aan de gemeente van Pergamum

Gemeente des Heren,

Dat was een uitvinding in de oude wereld! Eerst schrijven ze alles op papier. Gemaakt van de bladeren van het papyrusriet, dat aan de oevers van de Nijl groeit. Stevig is het niet en ook niet tegen vocht bestand. Maar dan ontdekken ze, dat je veel béter papier kan maken door díerenhuiden plat te slaan en uit te rekken. Het gebeurt in Pergamum. Daarom wordt het ook naar díe plaats genoemd: perkament.

Het maakt de stad gróót. Daarom wordt het ook de hoofdstad van de provincie Asia in het romeinse rijk. De stadhouder van de keizer woont hier en troont hier. De macht van die keizer is dus goed voelbaar. Zijn invloed stopt zelfs niet bij de persoonlijke vríjheid, het gewéten, het gelóóf van de mensen. Hij wil ook over hun hárten heersen. Hij, een sterfelijk mens, wil als een god geëerd worden. Dat legt beslag op het hele openbare leven. Bij allerlei gelegenheden worden offers aan hem gebracht. En vermijd je die, dan word je als staatsgevaarlijk beschouwd en als je niet oppast een kopje kleiner gemaakt.

Ook worden in Pergamum allerlei ándere afgoden vereerd. Voor Zeus, de oppergod van de Grieken, staat er een immens altaar, van wel 30 meter lang en 35 meter breed. Zo'n groot altaar hebben de archeologen nog nooit opgegraven. Delen ervan zijn naar een museum in Berlijn gebracht.

Ook Asclepios wordt aanbeden, de god die ziekte zou genezen. Hij wordt afgebeeld in de gedaante van een slang. Daar komt nóg het esculaapteken vandaan, het slangteken op de auto's van artsen.

Zo is het een smeltkroes van afgoderij. Daar heeft de keizer geen bezwaar tegen. Dat past wel in zijn politiek. Dit maatschappelijk systeem en geestelijk klimaat verzekert hem van de absolute macht.

Maar de christelijke geméénte in Pergamum heeft het er moeilijk door. Want juist in déze stad loop je enorme rísico's als je er met woord en daad voor uit komt: niet de kéizer is de Heer van de wereld, maar Chrístus. Niet de kéizer heeft het voor het zeggen in het hart en het geweten van de mensen, maar Chrístus. Niet het rijk van ménsen geeft vrede, vrijheid, gerechtigheid en geluk, maar het Koninkrijk van Gód. Niet de troon van een méns staat voor altijd vast, maar de troon van Gód. Niet een méns heeft recht op volledige aanbidding en gehoorzaamheid, maar alleen de Hére. Die regeert met zachtheid, liefde, genade. De Hére, die niet met de scherpte van het zwaard regeert, maar met het zwaard, dat uit zijn mónd uitgaat, dus met de overtuigingskracht van zijn Wóórd. De Hére, die mensen niet onderdrukt met bruut geweld, maar er door zijn Geest voor zorgt, dat ze zich in volle geestelijke vrijheid en met een hartelijke overgave aan Hem onderwerpen en toevertrouwen.

In de strijd tussen Christus en de keizer, tussen kerk en wereld, tussen God en de satan is de christelijke gemeente van Pergamum een vooruitgeschoven post. Ze woont waar de vijand, het kwaad, de satan, troont. En ze wordt daarom vervolgd. Maar de verbindingslijn tussen Christus en deze vooruitgeschoven post is niet verbroken. De derde brief, die de opgestane Heer in een hemels visioen aan Johannes op Patmos dicteert, is voor déze gemeente bestemd. En de Heiland maakt gelijk duidelijk, dat Hij van hun toestand op de hoogte is. Zijn inlichtingendienst heeft hem goed geïnformeerd. Ik weet waar jullie wonen. Waar de troon van de satan staat. Dus, waar díe zich thuis voelt en heerst. Die oude slang, die listig gebruik maakt van de verering van de keizer, Zeus, en de slangengod Asclepios.

Gemeente, niet alleen delen van het altaar van Zeus zijn uit Pergamum in Berlijn terecht gekomen. Helaas ook meer. In het Berlijn van Hitler kwam óók de troon van de satan te staan. Weer eist een méns de absolute macht op. Moet de hele maatschappij zich voegen naar de grillen van een tiran. Wordt de geestelijke vrijheid beknot. Bóvenal was het toen voor de jóden verschrikkelijk, maar óók voor anderen, óók voor de christenen, die in het nationaal-socialisme het werk van de satan zagen en hun geloof in Christus en zijn Koninkrijk van vrede en gerechtigheid niet konden verbergen, maar in woord en daad beleden.

En de troon van de satan is mobiel. Die staat dán hier, dán daar, maar nog steeds niet in een museum. Die staat overal waar, ook nu politieke systemen en machthebbers de absolute heerschappij voor zich opeisen, de mens tot een nummer maken, de geestelijke vrijheid beknotten en bruut geweld gebruiken om hun zin te krijgen. En ook médechristenen het moeten bezuren. Ik denk aan Noord-Korea, maar er zijn meer landen.

Maar voelen we ook in ons persóónlijk leven vaak niet de macht van de Boze? Zien we aan onze fouten en verkeerde eigenschappen, waar we ondanks de strijd, die we ertegen voeren, niet goed vanaf kunnen komen, niet hoe sterk de Boze is? Moeten we het soms niet met verdriet zeggen: het lijkt wel of in mijn eigen hart de troon van satan staat? Wat moeten we soms op het kleine terrein van ons eigen leven ervaren dat de satan niet rust vóórdat hij alle macht over ons heeft.

Maar dan klinkt het tot onze troost: Ik weet waar jullie wonen. Waar de troon van de satan staat. Zou Hij die zélf de Boze overwon niet weten hoe machtig en slim die is, waar die zich schuil houdt of openlijk op de troon zit? Zou Hij niet weten, wat zijn volk van deze vijand moet doorstaan?

En wat heerlijk, als Hij dan van een christelijke gemeente mag zeggen, wat hij van de gemeente in Pergamum laat opschrijven: en jullie houden vast aan Mijn Naam en hebben het geloof in mij, jullie trouw aan Mij, niet verloochend. Ook onder zware druk bleven ze de naam van Christus belijden. Ook onder spot, haat, en marteling verloochenden ze hun Heiland niet. Zelfs niet toen een van hen, Antipas, werd gedood, waarschijnlijk in een lynchpartij van een losgeslagen massa. Ja, zo iets kan zó'n schrik geven, dat je voorlopig even vergeet om christen te zijn.

En toch, jullie houden vast aan mijn Naam. Doen wij dat ook? Voor ons is het veel minder gevaarlijk. En jullie hebben het geloof in mij niet verloochend. Doen wij dat ook niet? Bij ons staat dat geloof minder onder druk.

Mijn Naam. Wat kunnen grote namen een aantrekkingskracht op ons hebben. De naam van een politicus. Van een filosoof. De naam van een schrijver of een toneelspeler. Bij de jongeren de naam van een sportheld of popgroep. En dan gaat het niet om de naam alléén, maar om de sféér waarin je terecht komt, het geestelijke klimáát.

En al die grote namen, vandaag klinken ze als een klok, morgen kent niemand ze meer. Laten we ons vastklampen aan de enige Naam die onder de hemel gegeven is tot zaligheid. De naam, die door God de Vader boven alle namen verheven is. De naam van Hem voor wie eens alle knie zal buigen en die eens elke tong zal belijden. Geen naam is er, ook nu nog, zoeter en beter voor het hart. Jezus Christus.

En laten we ons geloof in Hem niet verloochenen. Ook niet als het gemakkelijker en goedkoper is om het wel te doen. Niet op ons werk. Niet tegenover onze buren. Niet tussen onze vrienden en vriendinnen als jongelui. Niet op onze sportvereniging. Niet in de manier waarop we feest vieren of de zondag doorbrengen. We hebben vaak misplaatste angst en valse schaamte. Als we nú al niet aan ons geloof en ons getuigen vast kunnen houden, hoe zal het dan zijn, als er onverhoopt andere tijden komen, als de satan zijn troon bij ons komt vestigen met een of ander totalitair schrikbewind. Antipas hield het vol, tot de dood toe. Jezus noemt hem: mijn getrouwe getuige. En door het zo te zeggen, trekt Hij hem dicht naar zich toe, identificeert Hij zich helemaal met deze martelaar om het geloof en doet Hij hem in zijn overwinning op de dood delen. Immers in de aanhef van het boek Openbaring staat: genade zij u en vrede van Jezus Christus, die de getrouwe getuige is, de eerstgeborene uit de doden en de overste van de koningen der aarde.

Pergamum, een gemeente, die het volhoudt in het heetst van de strijd en te midden van zoveel overmacht. En toch heeft ook déze gemeente een zwakke plek. Maar Ik heb enkele dingen tégen jullie. Sommigen houden aan de leer van Bileam vast, die Balak vertelde hoe hij Israël in de val moest laten lopen, waardoor ze heidens offervlees zouden eten en ontucht plegen. Het wordt cryptisch geschreven in die tijd van vervolging. De insider en kenner van het oude testament begrijpt wat er bedoeld wordt en de outsider die het toevallig leest, snapt het niet, begrijpt niet dat tegen hem gewaarschuwd wordt, want als die het wel zou begrijpen zijn de rapen gaar.

U kent misschien het verhaal. Bileam is door Balak, de koning van Moab, ingehuurd om de Israëlieten te vervloeken, opdat zij door de kracht van die vloek in de woestijn te gronde zouden gaan. Maar God dwingt Bileam om zijn volk te zégenen. Maar kent u ook het vervolg? Na deze mislukte poging om Israël kwaad te doen, geeft Bileam aan Balak een advies, dat wél succes oplevert. Hij zegt: je moet zorgen, dat Israël zich langzaam maar zeker aanpast aan de andere woestijnvolken. Je moet ze met andere goden in aanraking brengen en hen er aan laten wennen, dat ze ook díe hun offers brengen. Je moet ze verleiden met de seksuele losbandigheid waarmee de dienst aan die afgoden gepaard gaat. Als ze zich zó vermengen met de wereld om hen heen, dán zijn ze verkocht. Dan hoef je ze helemaal niet te bestrijden, want dan zal de toorn van hun eigen God hen wel klein krijgen. En zo gebeurt het ook. In Baäl-Peor.

Welnu, schrijft Christus aan de gemeente van Pergamum, sommigen van jullie hebben dezelfde kijk als Bileam. Natuurlijk niet met opzet. Maar toch wel met dezelfde verwoestende uitwerking. Want hoe gaat dat, als bij alles, wat er in de stad gebeurt een ode en offer aan de keizer en andere goden wordt gebracht. Bij culturele plechtigheden, muziek, zang en toneel, die je zo graag wil bijwonen. Bij sportwedstrijden, en je bent een enthousiast supporter. Bij officiële recepties, en het is een hele eer om uitgenodigd te zijn. Bij borreluurtjes en maaltijden, en daaraan kan je winstgevende zaken doen. Bij uitbundige volksfeesten, en wie wil daar niet aan mee doen? Hoe gaat dat als bij zulke gelegenheden het de mode is om uitbundig van het vrouwelijk schoon te genieten en niemand daar kwaad in ziet? Moet je als christen dan altijd maar nee zeggen? Dan kom je er uit te liggen bij de mensen. Dan raak je bij de heidense overheid verdacht. Je moet toch met beide benen in het leven staan? Je kan je toch niet isoleren? Wees eens een beetje verdraagzaam. Maak je met je fanatisme niet onmogelijk. Het leven bestaat nu eenmaal uit geven en nemen. Sluit eens een compromis met de wereld om je heen. Doe je zelf niet tekort. Breng je zelf niet in gevaar. En je mag toch ook wel eens de bloemetjes buiten zetten? En waarom zou jij niet mee doen, waar iedereen aan meedoet?

Daar komt bij, dat de leer van de Nicolaieten hier goed bij past. Zij verkondigen, dat er een grote scheiding is tussen stof en geest, lichaam en ziel. Je kan van de genoegens van het vlees volop genieten zonder dat je ziel er schade door lijdt. Eten, drinken, vrouwen.

O, de christenen in Pergamum weten best, dat er grenzen zijn. Alleen, waar trek je die? En als je die te ruim trekt, ben je dan niet verkocht? Heb je dan Christus niet verloochend en heeft de keizer je dan niet in zijn greep? De Heiland waarschuwt zelf voor het gevaar en vindt het jammer dat deze manier van denken in de gemeente van Pergamum is binnengedrongen.

Bekeer jullie. Breek ermee. Maar zo niet, dan kom Ik spoedig naar jullie toe en Ik zal strijd tegen hen voeren met het zwaard van mijn mond.

Als ik dit zo hoor, dan vraag ik me af of het ook in de ogen van Jézus maar enkele dingen zijn. Zoals er staat. Dan denk Ik dat het tussen haakjes moet staan en Jezus met opzet woorden gebruikt, die deze christenen, die de leer van Bileam aanhangen, vóór in de mond hebben: och, een paar onbenullige dingen, een keer een offertje aan een afgod, een keer een slippertje, waar maak je je druk om. Maar die onbenullige dingen heeft Christus wel tégen hen. En ze zijn daarmee in de valstrik van de Boze gelokt.

Heus, die sluit geen compromissen. Die néémt wel, maar gééft nooit. Die is uit op absolute macht.

Er is weinig veranderd. Dezelfde spanning en problemen, dezelfde manier van redeneren komen we nóg tegen. En laten we niet naar een ander kijken, want we zijn er allemaal toe geneigd, of we wat lichter of zwaarder denken. Of we bepaalde uiterlijke kenmerken van christen zijn niet of wel belangrijk achten. De een heeft het op dit terrein, de ander op een ander, maar we hebben allemaal zo onze zwakke terreintjes, waarop we het graag op een akkoordje met de wereld gooien. Wees niet ál te fanatiek en streng. Wees niet helemáál wereldvreemd. Geniet er eens van! Waarvan?

Onbewust en ongewild zijn we misschien al een grens zijn gepasseerd, waar de Here zijn slagboom heeft staan. De dingen, die wij onbenulligheden noemen, zijn ons tot een valstrik geworden. We maken een knieval voor een afgod van deze tijd. Is het in de manier waarop we de zondag doorbrengen? Is het in de manier waarop we de knop van de t.v. hanteren? Is het in de wijze waarop we aan cultuur doen, aan filmbezoek en theaterbezoek? Is het in de wijze waarop we ons geld verdienen? Of het uitgeven? Is het in de wijze waarop we als jongens en meisjes met elkaar omgaan? Is het in de wijze waarop we met alcohol omgaan? In gesprekken van de kerkelijke voorgangers in onze stadje met de burgemeester, de wijkagent, de jeugdwerkleider ging het eigenlijk steeds over het overmatig alcoholgebruik, waarbij ouders vaak het slechte voorbeeld geven aan hun kinderen.

Ja, we kijken misschien met bezorgde blikken naar de jeugd. Zeker zijn ze soms argeloos en zien ze de gevaren wat minder goed dan de ouderen. Zeker zijn ze geneigd om de grenzen af te tasten, om uit te proberen hoever ze kunnen gaan. Zeker komen zoveel verleidelijke dingen van de wereld op hen af, waaraan ze verslaafd kunnen raken. Maar jongeren zijn niet slechter dan ouderen en we konden wel eens de splinter in hun oog zien en niet de balk in ons eigen oog.

Er is een antithese, een tegenstelling tussen kerk en wereld, tussen het Rijk van God en de rijken van de mensen, tussen de troon van God en de troon van de satan. En die tegenstelling mag niet vervagen, want daarmee speel je de Boze in de kaart. Christus verlangt niet dat we kluizenaar worden. We mogen ergens wonen, in de volle zin van het woord, met plezier. Maar Hij wil niet, dat we er twee heren dienen. Hij wil, dat we onvoorwaardelijk voor Hem kiezen met de nodige consequenties. Hier valt niet mee te schipperen. Daarvoor staat de troon van de satan te dicht bij ons. Hoe schreef Paulus het ook al weer? Opdat jullie onberispelijk en onbesmet mogen zijn, onbesproken kinderen van God temidden van een ontaard en verkeerd geslacht, waaronder jullie schijnen als lichtende sterren in deze wereld.

Maar hoe weten wij dan wat nog wél goed is en wat niet méér? Wie leert het ons, om de grenzen tussen goed en kwaad júist te trekken? Dat wil Christus zelf ons leren door zijn Woord, zijn boodschap. Dat is als een scherp tweesnijdend zwaard schiftend en scheidend bezig tussen kerk en wereld.

Dit zegt Hij, die het tweesnijdende scherpe zwaard heeft.

Hij wil ook hen die té ver gaan en het té ruim nemen met de overtuigingskracht van zijn Woord naar zich terug brengen. En voert strijd tegen hen met het zwaard van zijn mónd. Hij doet het met liefde, maar blijft bekering uit, dat spreekt Hij uit liefde en bezorgdheid ook dreigende woorden, vol toorn. Dan wordt het echt een strijd, een oorlog met het zwaard van zijn mond. Kennen wij deze ínwerking van Christus' woord ín ons leven en deze úitwerking van zijn woord óp ons leven? Gaan we door het eerlijke, geboeide, gehoorzame luisteren naar Gods Woord ontdekken, wat van God is en wat van de Boze?

Ontdekken we, waar Gód zijn macht uitoefent om ons heen en in ons eigen leven, en waar de Bóze dat doet? En snijdt dat scheiding makende zwaard zelfs tot in de diepte van ons eigen hárt? Want juist dáár begint de strijd. Juist daar worden we naar twee kanten toegetrokken. Juist dáár is er een stemmetje, dat ons steeds de raad van Bileam toefluistert: je moet geven en nemen. Je kan niet in alles even principieel en fanatiek wezen. Er valt heus wel wat met het geloof te combineren.

En werkt dat woord zo reinigend en schiftend door in alles wat we doen en laten? Maakt het ons weerbaar tegen de gevaren en verleidingen? O, volmaakt krijgen we het hier niet. En de een zal vinden, dat het tweesnijdend zwaard van Gods Woord de scheiding híer aanbrengt, de ander zal zeggen: nee, dat zwaard doet het dáár, wat nauwer of wat ruimer. Tot het ijsje op zondag toe. Dat is gelukkig ook een teken, dat het het zwaard van het Wóórd is en van de Géést, die speelruimte geeft aan ons eigen denken en geweten. De satan geeft die ruimte niet, maar hakt met de botte bijl de geloofsvrijheid en de gewetensvrijheid van ons mensen stuk. Maar laten we die persoonlijke vrijheid die Gods Woord en Geest geven, niet misbruiken. Laten we ons leven al biddend steeds toetsen aan Gods Woord. Laat het zwaard van het woord zijn scheidend werk aan ons doen. Wie oren heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeente zegt.

Doe dat. Houd dat vol. Want wie zó overwint, zegt Christus die zal ik van het verborgen manna geven. Die zal in de woestijntocht van het leven niet alleen met Bileam en zijn gevaarlijke verleidingen te maken krijgen, maar hem zal ook het manna toevallen, brood van God, kracht voor onderweg, wonderlijke bemoediging en geestelijke verkwikking. Wie zich bepaalde genoegens van deze wereld ontzegt, wordt er heus niet armer of hongeriger van, maar zal het manna van God te eten krijgen. Het is verborgen. Het is een geestelijke ervaring, waarvan de ongelovige geen enkele notie heeft. Maar het is wel waar. En het wordt misschien wel het meest beleefd aan het Heilig Avondmaal, waar we het manna van het nieuwe verbond te eten krijgen. Heerlijk als, omdat je weigert van de afgodenoffers te eten, dit verborgen manna je versterkt. Dan kan je verder, zelfs als je woont waar de troon van de satan staat.

En Ik zal hem een witte steen geven. Een keursteen. Als vroeger bij een gerechtelijke uitspraak iemand werd vrijgesproken, kreeg hij een witte steen met daarop zijn naam gegraveerd. Die kon hij laten zien als bewijs, dat er geen blaam meer op hem rustte. Wit is immers de kleur van reinheid en heiligheid.

Wat heerlijk als Christus met het zwaard van zijn woord het vonnis over ons velt: vrij gesproken. Rechtvaardig verklaard. Omdat jullie aan mijn naam hebben vastgehouden en het geloof in mij niet verloochend hebben.

En op die keursteen staat een nieuwe naam geschreven. Teken van het nieuwe leven, dat je hebt gekregen. Teken van de aanneming, de adoptie tot kind van God. Een naam die niemand weet dan wie hem ontvangt. Het is het geheim tussen God en de gelovige. In het rijk van mensen word je een nummer, een naamloos voorwerp, anoniem tussen de massa, zonder unieke waarde. In het rijk van mensen word je genivelleerd, word je ontmenselijkt. Maar in het Rijk van Gód is er ruimte voor het geheim van je unieke persoon-zijn, in het Rijk van God ben je echt gekende des Heren. Tot in de meest persoonlijke dingen. In het Rijk van God ervaar je, dat maar één je echt bij de naam kent en jij tegen je zegt met een warmte en een liefde, die je nooit vergeet. Het is Jezus Christus. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4