De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: Waddinxveen
  • op: 11 oktober 2020
Mattheüs 24 : 37 - 39 Als in de dagen van Noach

Mattheüs 24 : 37 - 39


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Als in de dagen van Noach

Gemeente des Heren,

Zoals het was in de dagen van Noach. Die zijn lang geleden. Jézus had het over die dagen. En in zíjn tijd waren ze al lang geleden. Nu dus helemáál. ‘t Is allemaal zo ver weg terug. We weten er daarom eigenlijk niks meer van. Hoe leefden de mensen toen? En heeft hun manier van leven ons nog iets te zeggen? We kunnen het ons niet meer voorstellen. Misschien had het de mensen in de dagen van Jezus nog nèt iets te zeggen. Ze leefden er wat dichter bij dan wij. Maar wíj hebben er toch geen boodschap meer aan?

Dat staat nog te bezien. Jezus brengt die dagen toch dichterbij, als we horen hoe Hij erover sprak. Dichter bij zijn eigen hoorders én bij ons. Want waar waren ze toen, vóór de zondvloed, mee bezig? Met eten en drinken, trouwen en uithuwelijken.

Dat laatste is nog wel in sommige culturen het geval, maar steeds minder, in ieder geval niet meer in onze cultuur. Meisjes zijn even vrij in de keuze van hun huwelijkspartner dan jongens. Het is niet meer de familie, het zijn niet meer de ouders, die voor hen kiezen. Ook niet meer in adellijke en koninklijke families, waarin het gebruik het langst bewaard bleef. Wat dat betreft is er echt wel afstand tussen onze dagen en die van Jezus èn Noach. Maar, wil Jezus zeggen, dat gewone leven van elke dag, met zijn behoeften van elke dag, is toch eigenlijk niet zo veranderd? In al die duizenden jaren? Want het menselijk lichaam is toch niet veranderd? Dat heeft toch eten en drinken nodig? Wat je toch elke dag moet verzamelen en tot je nemen? En dat lichaam heeft toch ook het verlangen naar het andere geslacht, de drang tot voortplanting, het instinct om voor een nieuwe generatie te zorgen? De omstandigheden in de dagen van Noach, en in de dagen van Jezus, en nu in onze dagen, zijn natuurlijk heel anders. Maar de bezigheden zijn toch dezelfde? Zeker. Ze zullen zelfs dezelfde blijven. Ook in de toekomst. Tot de laatste gewone dag. Zo zal het nog zijn, zegt Jezus, tot de Mensenzoon terugkomt.

Maar met dat eten en drinken en trouwen, alle eeuwen door, is toch iets aan de hand. Dat kan blijkbaar Gods goedkeuring niet wegdragen. Sterker nog, daar hangt de onheilspellende dreiging van Gods vernietigend oordeel over. Jezus brengt dat duidelijk in verband met de zondvloed in de tijd van Noach. Laat ik maar wat citeren uit het verhaal van de zondvloed, in Genesis. In Noachs tijd, lezen we, was de aarde in Gods ogen verdorven en vol onrecht. Door en door slecht. Iedereen leidde een verderfelijk leven. En daarom besloot God een einde te maken aan het leven van alle mensen. Ik ga hen vernietigen, zei Hij, en de aarde erbij. En zo voltrok zich het oordeel van de zondvloed. En er is inderdaad een goede vergelijking te maken tussen de komst van de zondvloed en de komst van de Mensenzoon, het eindpunt van de geschiedenis. Want onze tekst staat in een lange redevoering van Jezus over de laatste gebeurtenissen op aarde. En wat Hij daarover vertelt liegt er ook niet om. Het begint er al mee dat de tempel tot de laatste steen wordt afgebroken. En daarna gebeuren er verschrikkelijke dingen. Iedereen slaat op de vlucht. Zelfs de zon wordt verduisterd, de maan geeft geen licht meer en de sterren vallen uit de hemel. Letterlijk apocalyptische gebeurtenissen. En uitingen van Gods rechtvaardige toorn over alle kwaad en zijn wegzuiveren van alle kwaad. Dat klinkt vreemd en verre van rechtvaardig. Want wat is er mis met eten en drinken en trouwen? Dat heeft God toch nooit verboden? Zonder dat kunnen we ook niet. Het hoort bij het menselijk bestaan, zoals God het zelf schiep. Hij zei tegen Adam en Eva: wat de aarde opbrengt, is jullie voedsel. Hij gaf Adam en Eva aan elkaar en schonk hun kinderen.

En al is Jezus niet getrouwd geweest, Hij deed een wonder op een bruiloft, veranderde er water in wijn. En toen zijn discipelen honger hadden mochten ze aren plukken op de sabbat. Hij genoot van een goede maaltijd. De Farizeeërs noemden hem in een poging hem zwart te maken zelfs een vraatzuchtig en drankzuchtig mens.

Wat is er mis met ons werk, onze maaltijden, ons huwelijk? De nieuwe bijbelvertaling geeft bij de vertaling een aanvulling, die gelijk uitleg is en het antwoord op deze vraag, al is die vertaling zo wel vrijer dan alle oudere ver-talingen. Men was alléén maar bezig met eten en drinken, trouwen en uit-huwelijken. Het leven bestond uit niets meer dan dat. Het was daardoor plat, horizontaal, werelds, materialistisch. Het had geen diepte, geen hoog-te, geen groot ideaal, geen zin, betekenis, doel. De middelen van bestaan en voortbestaan, eten drinken en trouwen, waren het enige doel.

Heel herkenbaar toch? Is dat ook niet de heersende mentaliteit van onze dagen? En heeft dat niet een aantrekkingskracht, die we allemaal voelen? Moeten we soms niet erkennen dat ons leven ook zo plat dreigt te worden of al geworden is? Doordat we bijvoorbeeld zo gehaast en druk zijn, dat we ons voor geen hogere zaken tijd gunnen?

Misschien maakt dat ons onrustig. We weten dat het niet goed is, maar doen er weinig tegen. Het is ook wel gemakkelijk, verleidelijk. Je laat je meedrijven met de hoofdstroom van de huidige geseculariseerde, alleen op het hier en nu gerichte, materialistische samenleving en je hoeft niet vol inspanning tegen de stroom in te zwemmen. Maar het klopt niet.

Want wat hoort er bij te komen, bij dat eten en drinken en trouwen? Zodat het niet alleen maar dat is? De dimensie, de diepte en hoogte van God, de God die uit onze gedachten, onze verlangens en drijfveren verdwenen is. In de gemeente van Korinthe waren er twee groepen, de christenen uit het joodse volk en die uit de heidense volken. Ze hadden ruzie over wat je wel of niet mag eten. Voor de joden was veel vlees niet koosjer, onrein, voor de anderen niet. Want maakt dat uit, schrijft Paulus. Wat je eet of drinkt of juist niet, wat je doet of juist nalaat, doe alles tot eer van God en dank hem daarvoor. Maak God, je Schepper en Verlosser, bij het gebruik van je míddelen van bestaan tot dóel van je bestaan door hem te prijzen, te eren, groot te maken, met je stem en met hem welgevallige daden, met dankbaar bidden en een dankbaar leven.

Mooi toch? Daarmee geef je een geweldige invulling aan je leven. Het is er ook voor bedoeld, we zijn ervoor geschapen. Tot eer van God. Daar word je rijk, blij en gelukkig van. Laten we daarvoor kiezen!

Te meer omdat het alternatief niet best is. Want als je alleen maar met eten, drinken en trouwen bezig bent, dan worden die míddelen van bestaan vanzelf ook het dóel van je bestaan. Dan ga je je leven daaraan ophangen. Worden ze een afgod. Ook daarover schrijft Paulus wijze dingen. Bijvoorbeeld: Wanneer de doden toch niet worden opgewekt, er dus geen God is en geen eeuwige toekomst, kunnen we maar beter zeggen: laten we eten en drinken, want morgen sterven we. Neem het er maar goed van want je leeft maar eens en daarna is het uit. Dat wordt dan al gauw de mentaliteit van de massa. Dan wordt, zo schrijft Paulus ook, hun god hun buik en hun eer hun schaamteloosheid. Dan wordt het ordinair vreten en zuipen en dan wordt het bandeloze seks. En zien we ook dat nu niet om ons heen? Als we er ons soms zelf niet aan overgeven!

Ja, dan krijg je dat God ziet wat Hij ook zag in de dagen van Noach. Alle mensen op aarde waren slecht en wat ze uitdachten ook. Alles was verdorven en vol onrecht. Dan krijg je het, schrijft Paulus aan Timotheüs, in de laatste dagen, vlak voordat de Mensenzoon komt, dat de mensen – hou je vast - egoïstisch zullen zijn, geldzuchtig, zelfingenomen en arrogant. Ze zullen God lasteren, geen ontzag tonen voor hun ouders, ondankbaar zijn en niets heilig achten. Ze zullen harteloos zijn, onverzoenlijk, lasterziek, onbeheerst en wreed. Ze zullen het goede haten en onbetrouwbaar, roekeloos en verblind zijn. Het genot zullen ze meer liefhebben dan God.

En dan krijg je het dat God zich diep gekwetst voelt, zijn rechtvaardig oordeel velt over alle kwaad en besluit een einde te maken aan het mensenleven op aarde. Zoals in de dagen van Noach.

En dan krijg je bij ons mensen verharding en verblinding. Pure onwetendheid op geestelijk terrein. En zoals men tot aan de dag waarop Noach de ark binnenging, niet wist dat de vloed zou komen, totdat die kwam en iedereen wegnam, zo zal het ook zijn wanneer de Mensenzoon komt.

Toch kon Jezus het navertellen wat er in de dagen van Noach gebeurde en wij ook. Waardoor? Door twee dingen die bij elkaar horen als kruis en munt.

Het eerste gaat van God uit. We lezen in Genesis: Alleen Noach vond bij de Heer genade. Geen goddelijk oordeel zo zwaar of er is ook goddelijke genade. Er is altijd weer ontkoming die God geeft. In zijn liefde en goedheid, zijn barmhartigheid en trouw. Bij God is het nooit hopeloos. Vergeet dat niet. Hoe donker de tijd ook is, welke apocalyptische rampen zich ook volt-rekken, Gods genade komt er altijd doorheen. Dat is de reddingsboei die u en ik mogen vastgrijpen.

Het tweede gaat van Noach uit. Het is niet waarom hij Gods genade verdíent, genade blijft genade, maar wel waarom hij die genade víndt, ontvangt. Noach was een rechtschapen man. Hij was in zijn tijd de enige die een voorbeeldig leven leidde. Dat is al belangrijk. Dat we als Noach eerlijk zijn. We niet meedoen met allerlei bedrog om er beter van te worden, rijker, machtiger. Dat we een voorbeeld zijn voor onze kinderen en anderen. Het is goed voor ons zelf en de wereld. Hoe meer mensen rechtschapen en voorbeeldig leven, hoe minder chaotisch en onveilig de wereld is.

Maar er gaat nog meer van Noach uit. Hij leefde in nauwe verbondenheid met God. Eigenlijk staat er wat de bijbel ook over Henoch vertelt. Noach wandelde met God. Hij leefde elke dag met God. Hij sprak met hem in zijn hart, luisterde naar zijn stem in zijn hart. En bracht wat er zo in zijn hart leefde ook elke dag in de praktijk in zijn hele levenswandel. God mocht dan onzichtbaar zijn. En Noachs tijdgenoten mochten Hem daarom hebben uitgeschakeld, alleen maar bezig met eten, drinken en trouwen. Noach had God als zijn onzichtbare vriend en reisgenoot door het leven. In een persoonlijke en vertrouwelijke omgang.

Dus Noach gelóófde. Hij is dan ook één uit het rijtje geloofsgetuigen in Hebreeën 11, waar staat: door zijn geloof bouwde Noach, toen hem te kennen was gegeven wat er zou gebeuren, nog voordat dit voor iemand zichtbaar was, gehoorzaam een ark om daarmee zijn huisgenoten te red-den. Zo veroordeelde hij de wereld en verwierf hij de gerechtigheid die voortkomt uit het geloof. Geloven is dus ook: God vertrouwen op zijn Woord, al is er nog niets van zichtbaar. Geloven is zeker zijn van de dingen waarop je hoopt en overtuigd zijn van de waarheid van wat je niet ziet, zo-als het eerste vers van Hebreeën 11 luidt. Geloven is het omgekeerde van wat de massa doet. Die schakelt het onzichtbare uit, gaat alleen uit van het zichtbare. Geloven is het onzichtbare inschakelen in je leven te midden van de zichtbare zaken, als richtsnoer en drijfveer: de onzichtbare God met zijn Woord, zijn beloften en geboden.

Zo veroordeelde Noach de wereld. Zo was hij met zijn gehoorzaam en vertrouwend leven een duidelijke aanklacht tegen de leefstijl van de massa in zijn dagen. Zo zag die massa aan Noach waar het bij hen aan mankeerde. Petrus noemt hem daarom ook in zijn tweede brief de prediker der gerechtigheid. Zo verwierf Noach de gerechtigheid die voortkomt uit het geloof. Werd hij gerechtvaardigd door het geloof. Zag God hem niet aan in zijn falen en gebreken, maar als rein en heilig, klaar voor het heil van God. Zo redde hij immers zichzelf en zijn huisgenoten. Door zijn geloof was hij gehoorzaam aan Gods opdracht, die dwaas scheen. Maak jij nu een ark. Een boot met enorme afmetingen. Voor jou en je familie en voor alle diersoorten. Maar zo werd Noach en zijn familie gered door het oordeel van de zondvloed heen. En wat vraagt de Here Jezus van zijn tijdgenoten en van ons? Stomp niet af, zoals de mensen in de dagen Noach. Schakel de onzichtbare zaken van God niet uit. Wees niet blind en doof. Blind en doof voor het feit dat, zoals de wereld nu draait, niet oneindig is, ja het in Gods ogen onmogelijk zo kan blijven. Blind en doof voor het feit, dat, als God bij de mensen bij hun eten, drinken en trouwen geen lofprijzing voor Hem en geen dankbaarheid voor Hem meer ontdekt, het van Hem niet meer hoeft. Blind en doof voor het feit, dat Hij eens aan alle liederlijkheid en losbandigheid, alle mateloze zelf-verrijking, alle uitbuiting en onderdrukking, ja alle kwaad, een einde zal ma-ken in zijn laatste oordeel over de geschiedenis en bij de realisatie van de nieuwe hemel en de nieuwe aarde vol gerechtigheid en vrede.

Jullie leven in de laatste dagen. Wees waakzaam. Leef als Noach.

Proberen wij dus ook zo’n leven met God te leiden als hij? Wandelen ook wij met God? Elke dag? Tegen de stroom van de tijd in? Bidden we elke dag? Lezen we de bijbel elke dag? Hebben we elke dag bij wat we doen dat stille gesprek met God? Die nauwe band met God? Spreken we wat God ons ingeeft? Doen we wat God ons vraagt? Blijkt duidelijk dat wij God, in tegenstelling met zovelen, niet hebben uitgeschakeld, maar ingeschakeld in alles? Is de Here onze beste vriend? En gebeurt dat bij ons christenen voor-al in ons verborgen omgaan met de Here Jezus, door wie we weten wie God voor ons is?

Zijn wij ook door ons geloof zeker van de dingen waarop we hopen en overtuigd van de waarheid van wat we niet zien?

Vertrouwen we God op zijn Woord?

Zijn wij met onze levensstijl ook een voorbeeld van hoe het moet? Ontdekken anderen daardoor, dat zij leven zoals het niet moet? Zijn wij zo predikers van rechtvaardigheid, van liefde, barmhartigheid, hulpvaardigheid? Troostend, bemoedigend?

En doen we dat met elkaar als christelijke gemeente? Jezus sprak onze tekstwoorden tegen zijn discipelen, die later zijn apostelen waren en de grondleggers van de christelijke kerk. En we zijn als gemeente om zo te zeggen ook een gezin met elkaar, zoals Noach ook steeds met zijn gezin genoemd wordt. Zijn drie zonen: Sem, Cham en Jafet. En de vier vrouwen. Het oude formuliergebed bij de doop luidde niet voor niets: Gij die naar uw streng oordeel de ongelovige en onboetvaardige wereld met de zondvloed gestraft hebt en de gelovige Noach met zijn ácht zielen uit uw grote barmhartigheid hebt behouden en bewaard.

Veel resultaat heeft zo’n gelovig leven, persoonlijk en samen als gemeente, heus niet altijd. Daar moeten we maar niet te veel op rekenen. Noach begon zijn kerk met 8 mensen, en na jaren bouwen aan de ark had hij nog steeds diezelfde 8 mensen! Niet echt een succesmodel. De kerk in onze dagen is eerder kleiner aan het worden dan aan het groeien.

En toch werd Noach met zijn gezin in de ark gered. En zo is er ook voor ons een ark van het behoud. Niet voor niets zijn er kerkgebouwen die de Ark heten.

Want zoals het was in de dagen van Noach, zo zal het ook zijn wanneer de Mensenzoon komt. De Mensenzoon. De zoon des mensen. Zo spreekt Jezus in zijn tijd op aarde op een verhulde manier over zichzelf. Dat doet aan de ene kant aan zijn nederigheid als mens denken. Hij zei eens: de vossen hebben holen en de vogels nesten, maar de Mensenzoon kan zijn hoofd nergens te rusten leggen. Hij zei ook: de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen. Met zijn nederig leven verlost Hij ons. Daarom heeft God hem ook verhoogd. De term Mensenzoon wijst aan de andere kant op zijn verheerlijking denken. Vooral die aan de voleinding van alle tijden. Daniël zag dat al in een apocalyptisch visioen: Ik bleef toekijken in de nachtgezichten en zie, met de wolken van de hemel kwam iemand gelijk een mensenzoon; hij begaf zich tot de Oude van dagen, God, en hem werd heerschappij gegeven en eer en koninklijke macht, en alle volken, natiën en talen dienden hem. En Jezus zelf zei vlak voor zijn verzoenend lijden en sterven, bij het verhoor voor de hogepriester: vanaf nu zult u de Mensenzoon zien zitten aan de rechterhand van de Machtige en hem zien komen op de wolken van de hemel.

Denk aan Noach. Wees waakzaam. Want:
De Heer verschijnt te middernacht!
Nu is nog alles stil,
maar zalig hij die toch reeds wacht
en Hem begroeten wil.
Want ook als niemand naar Hem vraagt
noch in zijn dag gelooft,
zijn komst wordt door geen macht vertraagd:
Hij heeft het zelf beloofd.
Wie waakt er als een trouwe knecht,
zijn Meester toegedaan,
dat als de Heer komt om zijn recht
hij voor Hem kan bestaan?
Zijn onze lampen wel gereed
en branden ze wel goed,
zodat, als Christus binnentreedt,
Hij waardig wordt begroet?
De Heer verschijnt te middernacht!
Nu is nog alles stil
Zalig, die toch geduldig wacht
en Hem begroeten wil.

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4