Voor de zondag van het Werelddiakonaat
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Een verlamde genezen
Gemeente des Heren,
We ontmoeten vandaag een verlamde. En die confronteert ons op deze zondag van het werelddiaconaat met iedereen, die lam geslagen is. Letterlijk en figuurlijk.
Lam geslagen, ergens in Syrië door die aanhoudende burgeroorlog.
Lam geslagen als dissident in Rusland, of China, door het gewelddadig uiteenjagen van de demonstratie, waaraan je deelnam, door je arrestatie, tijdens het verhoor op het politiebureau.
Lam geslagen als Yezidi door IS in Irak, als Kopt, christen, door fanatieke moslims in Egypte, als Rohingya in Myanmar.
Lam geslagen als slachtoffer van zinloos geweld in het uitgaansleven.
Of lam geslagen door een dwarslaesie bij een auto-ongeluk.
Eigenlijk ook wel lam geslagen door de vreselijke vermoeidheid en pijn van ver gevorderde kanker.
Of psychisch lam geslagen door ontslag. Doordat je partner je plotseling verliet. Doordat je kind met de justitie in aanraking kwam.
Psychisch lam geslagen door een traumatische ervaring. Je bent gepest op school. Je hebt altijd gehoord dat je niks kan. Je bent seksueel misbruikt. Je had als soldaat op vredesmissie een schokkende belevenis met PTSS als gevolg. Psychisch lam geslagen door verlammende depressiviteit, verlammende angstaanvallen. Worden veel dieren ook niet bewegingloos als ze zich bedreigd voelen?
Wat heeft het kwaad een verlammende uitwerking! Voor miljoenen mensen, dichtbij en ver weg: lam geslagen!
Hoe gaan we met ze om? Gáán we met ze om? Dat is een vraag, die we ons stellen. Vooral als we horen van mannen, die op een fantastische, een echt diaconale manier, met een verlamde medemens omgaan. Het valt op. Het feit, dát ze het doen en de manier waaróp ze het doen.
Lukas, de arts, bekend met zieken en hun behandeling, vindt het ook opvallend. En zie, schrijft hij, helaas in de nieuwe bijbelvertaling weggelaten, kijk eens, een paar mannen komen met een verlamde op een draagbed. ‘t Is dus bijzonder. Hij is ‘t ook als dokter niet gewend. Israel kreeg Gods geboden wel, maar ‘t leven is er blijkbaar toch hard. Ieder komt voor zichzelf op. En wie een ziekte of handicap krijgt, heeft pech. Zijn naaste familie werpt hem desnoods wel eens wat toe. Maar meer kan er niet af. Je ziet ze vaak langs de weg liggen bedelen. Wat is het dan geweldig, dat deze verlamde wèl hulp krijgt.
Hoe is dat nu? Bij ons, die Gods geboden ook goed kennen? Zien we naar elkaar om? Zien we vooral naar alle lam geslagen mensen om? Zijn we dienende, helpende, ondersteunende, verzorgende, dus diaconale en werelddiaconale christenen? Is ‘t een uitzondering? Valt ‘t op als ‘t gebeurt? Kijk nou toch eens! Of spreekt ‘t vanzelf? Hoort ‘t bij ons als christen?
In onze omgang met elkaar, maar denken we ook aan de verre vreemdeling? Als we dit verhaal aan kinderen vertellen maken we van de vier mannen, die de verlamde dragen, ongemerkt vrienden van hem. We gaan er van uit, dat je alleen iemand helpt, met wie je een band hebt. Maar dat staat nergens. Hoe deze mensen elkaar kennen, wordt niet vermeld. De Here kan alle mogelijke lam geslagen mensen op onze weg plaatsen. Vrienden, familieleden, buren, gemeenteleden. Maar ook mensen die we toevallig ontmoeten. Zoals in gelijkenissen van Jezus de arme Lazarus toevallig voor de poort van de rijke man ligt, zoals de priester en leviet toevallig een halfdood geslagen man op de weg zien liggen. Maar het kan ook om mensen ver weg gaan, in Malawi, Roemenië, waar ook, die we nooit zullen ontmoeten. We kunnen in het diaconale werk elkaar ook op afstand dragen. Dat heet werelddiaconaat.
En we hebben de taak van God om elkaar te dragen. Want we zijn medemensen van elkaar. Lukas schrijft letterlijk, alleen in de onherziene statenvertaling nog te vinden : Kijk, mannen dragen een méns die verlamd is. We hebben niet met nummers te maken, nummer zoveel in de wachtkamer, op de ziekenzaal, in het vluchtelingenkamp, in de rij bij de voedseluitreiking. Maar met ménsen. Mensen met dezelfde gevoelens als wij. Die dezelfde verwachtingen van het leven hadden als wij. Met hetzelfde verlangen als wij om wat te bereiken, te presteren, te betekenen. Mensen, net als wij op zoek naar geluk. Net als wij bij tegenslag verdrietig, teleurgesteld, opstandig, wanhopig.
Kijken, mannen dragen een mens. Wat doe je met iemand die lam geslagen is? We weten er vaak geen raad mee. Vooral niet als we geen professionele hulpverleners zijn. Wat moet je tegen ze zéggen? Ook daar weten we vaak geen raad mee. Maar we krijgen een nuchtere en wijze les uit onze geschiedenis. Er staat niet wat deze mannen verder doen of zeggen of niet. Alleen dat ze hem, die niet kan lopen, dragen. Hun benen doen de dienst van zijn verlamde benen. Diaken zijn voor de ander, is gewoon maar doen wat de ander zelf niet kan. Je ogen gebruiken voor de blinde, je oren voor de dove, je benen voor de verlamde. Kan iemand niet lezen, lees wat voor. Kan iemand niet schrijven, schrijf op, wat die dicteert. Kan iemand zijn huishouden niet goed meer doen, neem iets over. Is iemand niet meer zo mobiel, rijd hem dan met jouw auto ergens heen. Kan iemand geen bezoekjes meer afleggen, ga dan zelf op bezoek. Heeft iemand ver weg geen eten, medicijnen, onderwijs, werk, geef dat, via de collecte voor het werelddiaconaat of hoe ook. Ze dragen een mens die verlamd is.
Waarheen? Naar Jezus. Ze dragen, diaconaat, naar Jezus, pastoraat. Uiteindelijk moeten we alle lam geslagen mensen bij Jezus brengen. Zorg dat ze bij de dokter, de psycholoog, de psychiater komen. Bij de eerste hulp, de dagopvang. In het vluchtelingenkamp. Maar zorg vooral, dat ze bij Jezus komen. Dat kunnen we niet meer letterlijk. Maar we kunnen ze wel geestelijk, in het gebed, aan Jezus opdragen. In de diaconale voorbede. Hier in de kerk, thuis.
En we kunnen ze ook nog op een andere manier bij Jezus brengen. Door van zijn liefde en trouw te vertellen. Door op Hem te wijzen als de bron van kracht en troost in moeite. Door ervan te getuigen, dat Hij al onze ziektes op zich nam en al onze smarten droeg.
We dienen de medemens dichtbij en ver weg door niet alleen de daad bij het woord te voegen, maar ook het woord bij de daad. Daarom is werelddiaconaat toch altijd nog wat meer dan gewoon noodhulp of ontwikkelingwerk. We brengen voedsel, kleding, onderwijs, geneeskundige hulp, medicijnen, gezondheidszorg. En we brengen de mensen ook naar Jezus.
Dat hoeft niet met een hele preek. Een kort, eenvoudig woord is voldoende. Een goed verstaander heeft een half woord nodig. Als het maar uit het hart komt. En met een daad wordt onderstreept.
Niet zo kerkelijke mensen laten in het ziekenhuis blij de ansichtkaarten zien, die ze van gemeenteleden kregen, en dan praten ze niet over de wit besneeuwde bergen of prachtige bloemen op de kaart, maar over de Bijbeltekst. Bij een ander zie je een gedichtenbundeltje op het nachtkastje liggen. Ook van iemand gekregen als bron van christelijke troost.
Maar er is helaas ook veel, wat ons in dit diaconale werk in de weg staat. Zoals ook deze mannen op hun weg naar Jezus tegen een hindernis aanlopen. Want een menigte verspert de toegang.
Ook nu nog hindernissen genoeg. De hindernis van een druk leven. We komen tijd tekort. Waardoor we mensen die lam geslagen aan de kant van het leven liggen, niet zien. De hindernis van onze bewuste of onbewuste angst om met pijn, leed of de naderende dood geconfronteerd te worden. Velen hebben daarom de moed niet om zieke, stervende of rouwende mensen te bezoeken. De hindernis van de logistiek en de corruptie in arme landen. De hindernis van oorlogsgeweld. Dan bereiken de zakken meel en de watertanks de hongerige en dorstige stakkers niet.
Denk maar aan de schare, die zich rond Jezus verdringt. Ze doen iets goeds. Ze luisteren aandachtig naar Hem. Hopen op een woord, dat hun troost, moed, vrede geeft. Wat kun je beter doen? En toch houden ze zo iemand anders tegen.
Zo kunnen we oprecht christen zijn, steun in Gods Woord zoeken, en toch met onze rug naar de ander staan. Die in zijn nood in de weg staan om tot Jezus te komen. Opgelet. Kijk ook eens opzij, om je heen, achter je. Is er iemand die je belemmert? Hebben we door de Geest diaconale ogen in ons achterhoofd gekregen? Kijken we intuïtief de richting op waar nood en verdriet is, eenzaamheid en armoede, mensen lam geslagen zijn? We zijn in de kerk bij al ons vrome werk soms zo naar binnen gekeerd en met onze rug naar buiten gekeerd.
En zo ondervinden ook deze mannen tegenstand, als ze hun verlamde medemens bij Jezus brengen. Maar ze zijn niet voor één gat te vangen. Ze klimmen op het dak, breken het open, máken een gat, en laten de matras neer, waar de verlamde op ligt. Voor de voeten van Jezus. Waar een wil is, is een weg. Hun barmhartigheid maakt vindingrijk. Gaat het niet op een gewone manier, dan verzinnen ze een buitengewone. Prachtig, zelfs humoristisch.
Hoe is dat bij ons? Geven we snel de moed op als we een ander willen helpen, maar op hindernissen stuiten? Of zetten we door? Durven we als het moet ook vreemde wegen te bewandelen?
Waar gebeurd. Al wat jaren geleden. Iemand ligt lang ziek. Het was zijn hobby om in zijn vakantie overal kathedralen en kerken te bezoeken en daar dia's van te verzamelen. Daar kwam dat jaar natuurlijk niets van terecht. Komt een collega zonder veel woorden zijn slaapkamer binnen, installeert scherm en diaprojector en laat de zieke alle kerkgebouwen zien dat hij op zijn vakantie speciaal voor de zieke had gefotografeerd.
Waar gebeurd. Een vrouw is door omstandigheden lang aan bed gekluisterd zonder zich innerlijk ziek te voelen. Ze is lid van een bestuurtje. Geen nood, elke vergadering daarvan wordt steeds rond haar bed gehouden, zodat ze niet uitgeschakeld is.
Ook in verre ontwikkelingslanden maken de belemmeringen vaak vindingrijk.
En weet je, wat de beste drijfveer is om elkaar zo diaconaal en pastoraal te dienen? Het geloof. De andere met woord en daad bij Jezus brengen, doe je immers omdat je zelf ook alle steun, kracht, liefde, bij hem vindt. Je geloof is de innerlijke inspiratie bij wat je voor een ander doet. En in wat je voor een ander doet wordt je geloof zichtbaar.
Maar ze zagen geen kans om door de mensenmassa heen te komen, en dus gingen ze het dak op en lieten hem op het bed door een opening in het tegeldak naar beneden zakken tot vlak voor Jezus. Toen hij hun gelóóf zag, zei Jezus tegen hem: uw zonden zijn u vergeven.
Nee, ons geloof maakt onze hulpbehoevende buur, vriend of verre medemens niet zalig. Maar met ons geloof kunnen we elkaar wel grote dienst bewijzen. Ons geloof is de kracht om elkaar te helpen en bij Jezus te brengen, om voor geen hindernis te wijken, om zelfs hopeloze gevallen niet aan hun lot over te laten maar onze liefde te geven, om met de harde feiten van leed en nood geen genoegen te nemen maar wonderen van de Heiland te verwachten. Ons geloof is dan toch het middel, dat God gebruikt om een ander uit zorg en verdriet te halen en zelfs het heil van vergeving en verlossing te schenken. We weten niet half hoeveel we door ons geloof elkaar kunnen geven. Vooral natuurlijk door zo’n zichtbaar geloof.
Geen geloof, dat niet meer is dan het hebben van een levensovertuiging, het volgen van bepaalde gewoontes, het voeren van een diepzinnig gesprek, het kennen van een intens gevoelsleven, al hebben die dingen ook hun nut. Maar een geloof, zichtbaar in liefdevolle daden.
Niet achter elke goede daad zit het echte vertrouwen in God. Er zijn verschillende motieven om iets goeds te doen. Je kunt ook bewondering zoeken, de show willen stelen. Je kunt ook een tegenprestatie van de ander op het oog hebben, voor wat hoort wat. Maar wáár geloof ís te zien.
Ook het geloof van de verlamde zelf is trouwens te zien. Want ik kan me niet voorstellen, dat hij er tegen zijn zin heen is gedragen. Hij zal toch zijn verlangen hebben uitgesproken om dichtbij Jezus te komen.
Toen Jezus hun geloof zag, zei Hij: Mens, weer méns, uw zonden zijn u vergeven. Dat is een reactie, die wij niet verwachten, die toen ook de menigte niet verwachtte en helemaal niet de schriftgeleerden en farizeeërs.
Ook de uitleggers weten er geen raad mee. Kritische uitleggers beweren, dat het oorspronkelijk om twee aparte verhalen gaat, een genezingsverhaal en een vergevingsverhaal, later wat ondoordacht door de evangelist samengevoegd. Anderen vertellen in geuren en kleuren hoe de verlamming vast en zeker een direct gevolg moet zijn geweest van een zondig leven, van bijvoorbeeld overspel, waarbij een verlammende geslachtsziekte is opgelopen. Allemaal gissen. Er staat niets van in de bijbel.
Wel weten we wat toen de gangbare verklaring van ziekte en leed was. Het werd gezien als straf van God op je zonden. Als dat de overheersende gedachte is en je dan door wat dan ook lam geslagen raakt, hoef je niet te vragen wat voor gevoelens opkomen. Van radeloosheid, verwarring, angst. Slaat God mij zo? Is Hij boos op mij? Verwerpt Hij mij? Wat deed ik verkeerd? En gaan er dan ook geen schuldgevoelens, terechte of valse, zwaar op je drukken? Als je God en je geloof een beetje serieus neemt in een samenleving, die er zo over denkt, dan is je ziel misschien nog wel ernstiger lam gelegd dan je lichaam. Dan zit je in geestelijke nood.
En al denken wij nu met ons moderne wetenschappelijk denkende verstand anders over de verhouding tussen leed en zonde, niet zo primitief als vroeger, dat neemt niet weg, dat lichamelijk en sociaal leed ook onze ziel lam kan slaan. Want in de onbewuste diepten van ons hart - zo leert ons de dieptepsychologie, en ook de geschiedenis van de zondeval van Adam en Eva - is er toch écht wel verband tussen het kwaad, dat wordt ondergaan en het kwaad, dat wordt gedaan, tussen het kwaad als lot en het kwaad als schuld. Waarom anders zouden veel mensen na een zware klap in het leven in een opwelling reageren met de vraag: Waar heb ik dit aan verdiend? Met andere woorden: Ben ik zó slecht, dat ik gestraft word? God niet meer naar me om kijkt? Laat Hij mij in de steek? En we kunnen het eigenlijk ook niet aanvaarden, dat het leed dat ons treft helemaal zinloos is. Als we tijdelijk of chronisch met een zware handicap door het leven gaan, zoeken we onwillekeurig naar een zin, een betekenis, een doel. En de eerste gedachten zijn dan vaak: ik ben teruggefloten. Stilgezet. Dus: wat ging er niet goed? Waarin moet ik mijn leven gaan beteren? En Jezus stoot door naar dat niveau. Waar de gróótste nood is. Hij stoot door naar de toestand van onze ziel. Jezus wil allereerst het verlossende woord spreken voor onze ziel. Mens, je zonden zijn je vergeven. Laat je ziel toch weer opstaan uit háár verlamming. God vergeeft je alle tekorten. God is niet boos op je. Hij straft je niet. Er is verzoening, vrede tussen God en jou. God aanvaard je, ook met je gebreken. Hij heeft je lief, heeft medelijden met je, wil je helpen, troosten.
Dat is het pastorale diaconaat en het diaconale pastoraat van Jezus. Dat Hij nu aan zijn gemeente opdraagt. Het uitspreken van het evangelie, dat vooral van de vergeving van de zonden spreekt. Vanaf de preekstoel, hier en nu. In onze huizen. In de ziekenhuizen, verzorgingshuizen, verpleeghuizen. En de verlamde van deze tijd is daar misschien vooral te vinden. God haat of straft je niet. Wat er tussen God en jou in kan zitten, is opgeruimd. Hij houdt van je. Je bent bij hem geborgen en bevrijd in lichaam en ziel.
De schriftgeleerden en Farizeeën beginnen zich af te vragen: Wie is die man dat hij deze godslasterlijke taal spreekt? Wie kan zonden vergeven dan God alleen?
Daar hebben ze gelijk in. We vinden ze niet sympathiek. Deze Farizeeërs. Toch zijn het serieuze rechtzinnige mensen. Want ze nemen onze schuld ernstig. Wij huppelen er nu soms makkelijk overheen. Maar wat we verkeerd doen is bloedserieus in de ogen van de rechtvaardige God. Geen mens kan dat vlotjes wegnemen. Dat kan de Here zelf alleen. Ieder die lam geslagen is door wat hij verkeerd deed, weet daar van mee te praten. Hij laat zich niet door vlotte babbels van anderen overtuigen. Hij moet met de Here in het reine komen.
Mooi gezegd hoor, door Jezus: je zonden zijn vergeven. Maar ook wel makkelijk gezegd. Als we nergens aan merken, dat God zelf er achter staat en we met Hem in het reine komen, kopen we er niks voor. Is het blasfemie. Wie is die man, die zulke godslastering spreekt?
En dan komt het bewijs. Het bewijs, dat de verzoening en vrede met God echt zijn. Dat de liefde en barmhartigheid van God echt zijn. Dat de redding en het heil van God echt zijn. Het bewijs dat het evangelie dat iedere zondag hier en overal gebracht wordt, echt is.
Sta op, pak uw bed op en ga naar uw huis. En onmiddellijk stond hij voor de ogen van alle aanwezigen op, pakte het bed, waarop hij altijd had gelegen en vertrok naar huis, terwijl hij God loofde.
Wat wil dit wonder bewijzen? Ook aan ons, zoveel eeuwen later? Dat God door Jezus de zonden vergeeft. Dat er door Jezus vrede is tussen God en ons. Dat door Jezus God werkelijk van ons houdt. En dat niet zo maar een mooi, maar niet bewijzen praatje is maar echte werkelijkheid.
Jezus is de weg van het lijden gegaan tot en met het kruis om iedereen die lam geslagen is door het kwaad, te redden. Jezus zet ons weer op de benen. Jezus heft al onze verlammingen op. Jezus geeft ons weer een nieuw leven. Jezus is de pastorale diaken en de diaconale pastor.
Door Jezus is er voor ziel en lichaam redding bij God.
Het is voor ons ook vandaag nog iets ongelooflijks. Om versteld te staan. En vooral: om God te loven.
Amen.