De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: Krimpen aan den IJssel
  • op: 15 augustus 2021
Efeze 4 : 14a Mondigheid
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Mondigheid

Dan zijn we geen onmondige kinderen meer

Gemeente van Jezus Christus,

Mondigheid Mondig zijn. Daar hebben we tegenwoordig de mond vol van. Het hoort helemaal bij de moderne mens, dat hij mondig is. En dat betekent veel meer dan dat hij zijn mondje goed kan roeren, al hoort dat er ook bij. Mondigheid is zelfstandig, onafhankelijk zijn. Is vrij zijn, jezelf kunnen zijn. Je bent mondig als je je levensweg zelf kan uitstippelen, je je eigen levensproject kan opzetten en uitvoeren. Als je daar zelf de kracht en het verstand voor hebt. Mondig zijn is jezelf als individu, persoon centraal stellen. Je hebt natuurlijk andere mensen om je heen. Je leeft in allerlei verbanden: het huwelijk, het gezin, je familie, je vriendenkring, je werkomgeving, misschien ook wel je kerkgemeenschap. Maar die zijn er toch vooral om jezelf in de samenleving te kunnen ontplooien, je te ontwikkelen in de richting die je zelf wil. Wordt je partner daarbij een belemmering, dan volgt een echtscheiding. Is je familie het niet eens met de kant die je opgaat, dan breek je ermee. En kan je kerkelijke gemeente niet aan je wensen voldoen op het punt van godsdienstige gevoelens en belevenissen, dan zoek je een andere gemeente, die wat beter bij je past. En als je je op seksueel terrein onmondig en onvolwassen gedraagt en ongewild zwanger raakt, moet je wel de mondigheid hebben om voor abortus te kiezen, baas in eigen buik. En als je denkt: mijn leven is af, ik heb geen wensen en plannen meer, mijn lichaam wil mij ook niet meer ten dienste zijn, is een last, dan moet je voor euthanasie kunnen kiezen.

Want de moderne mens is mondig, geëmancipeerd. O, je kan nog bij een wat achtergestelde groep horen, die niet evenveel kansen in de maatschappij krijgt als anderen, gediscrimineerd wordt, bijvoorbeeld bij solliciteren. Te denken valt aan vrouwen, mensen met een immigratieachtergrond, homoseksuelen. Maar dat mag niet. Ieder moet gelijke vrijheid krijgen om zich te kunnen ontplooien. Daarom moet zo’n groep zich emanciperen, zodat ze een volwaardige plaats krijgt in de samenleving. Terecht.

Waar komt dat streven naar mondigheid vandaan? Die nadruk op de vrije ontwikkeling van het individu? Het vertrouwen ook dat de mens zelf in staat is om zin aan zijn leven te geven? Die komt van de levensbeschouwing van het humanisme, die zo’n anderhalve eeuw geleden ontstond en nu haast de hele samenleving in haar greep heeft. Humanus is het Latijnse woord voor menselijk. Dus u begrijpt: die stroming stelt de mens en zijn kunnen centraal. En dan komen wij als christenen bij een cruciaal probleem. Want de consequentie is, dat Gód níet meer centraal staat. In deze levenshouding is voor Gód geen plaats. Dus ook niet voor alles wat God ons te kénnen heeft gegeven, heeft geopenbáárd. Gód staat niet boven alles, maar de méns. God bestáát zelfs niet volgens velen. Dan spreek je van atheïstisch humanisme, dat zich afzet tegen elke vorm van godsdienst. Dus moet het gelóóf ons niet leiden maar de wétenschap. Mondig zijn is op menselijke kennis vertrouwen en niet op de ons geopenbaarde kennis van God, niet op onze kennis van de Zoon van God.

En dat is nu nèt tegengesteld aan wat Paulus met mondigheid bedoelt. Want hij schrijft aan de christelijke gemeente van Efeze: dan zijn we geen onmondige kinderen meer. En wat het dan ís om heel anders, namelijk als chrísten, mondig te zijn, vertelt hij in een lange ingewikkelde zin met moeilijke woorden, niet goed te vertalen. Toch kom je er wel uit als je elk woord en werkwoord apart op je in laat werken.

Om te beginnen het centrale werkwoord: groeien. Mondig zijn en steeds mondiger worden als christen, is dus ook een proces van groeien, sterker en wijzer worden, jezelf ontplooien, van een heel levensproject steeds meer verwezenlijken. Daarin is het niet anders dan de moderne mondigheid.

Dat stelt ons voor de vraag: zit er groei in ons geloof, ons leven met de Here Jezus? Is het een geloof dat zich ontwikkelt, rijpt? Als het ware van kind naar volwassene, naar de volle wasdom? Of groeit het niet meer, krimpt het eerder. Beleef je niets nieuws meer? Doe je er geen nieuwe ervaringen meer in op? Komt het niet meer verder dan gewoonte en traditie? Doe er dan wat aan. Want het is een teken van onmondigheid. Mondig zijn is groeien.

En het stelt ons voor nóg een vraag: Is die groei in ons geloof er een van heel ons leven elke dag opnieuw? Is ze niet meer dan een randverschijnsel, voor de zondagochtend alleen. Of is ze het levensproject waar we voortdurend mee bezig zijn? In alle delen van ons leven: ons werk, gezin, onze vrije tijd? Is het een centraal en alles omvattend proces van ontplooiing en rijping? Dat is pas echt christelijke mondigheid. Probeer daartoe te komen!

Maar mondig zijn als christen is wel groeien náár. En dan stuiten we op een groot verschil met de mondigheid van de moderne mens. Die probeert vanuit zichzelf te groeien, vanuit eigen kracht, vertrouwend op eigen innerlijke mogelijkheden. Maar een christen groeit náár iets, zoals een plant groeit naar het zonlicht, die hij voor zijn groei nodig heeft. Een mondig christen kijkt voor zijn zelfontplooiing niet naar binnen maar naar buiten. Die is niet alsmaar met zichzelf bezig. Hoe houd ik de volle vrijheid voor de ontplooiing van míjn leven? Hoe maak ik me los van wat me daarbij in de weg staat? Wat zijn mijn sterke kanten die aangeven in welke richting ik het moet zoeken? Want een christen gelooft niet in zichzélf, maar in de Here Jezus Chrístus.

Die groeit dus toe naar hem die het hoofd is: Christus, staat er. Ons hoofd is het centrum van ons lichaam. Aan de ene kant stuurt ons lichaam, onze tastende vingers, horende oren, ziende ogen, ruikende neus, proevende mond, allerlei signalen naar ons hoofd. Aan de andere kant is ons brein de bron van ons denken, willen, verlangen, en stuurt het allerlei prikkels, opdrachten, naar delen van ons lichaam, waardoor onze voeten lopen, onze handen iets doen, onze mond spreekt.

Zo’n hechte band is er ook tussen een christen en Christus. Als het goed is, is het een topdrukte van geestelijk verkeer tussen ons en Hem. Is het één en al geven en ontvangen, prikkels sturen en opvangen. Wij zenden prikkels naar Christus als we in ons gebed Hem iets vragen, we Hem onze dankbaarheid over iets uiten, we hem loven en prijzen in ons lied, we Hem gehoorzamen en liefhebben. Hij stuurt prikkels naar ons, als Hij ons zijn bevelen geeft, ons troost, geruststelt, bemoedigd, kracht en hoop schenkt. En dat wordt steeds persoonlijker en intenser, want er zit groei in. Ontwikkeling, ontplooiing. We groeien naar Hem die het hoofd is. Paulus merkt hoe men in de gemeente van Efeze bezig is de christelijke onmondigheid geleidelijk te overwinnen. En hij bemoedigt hen daarin door hen in het vooruitzicht te stellen: dan zijn we geen onmondige kinderen meer.

Nogmaals: die groei moet er op al onze levensterreinen zijn. Zoals ons brein het centrum is van heel ons lichaam, niet maar van een stukje. Dan zullen we vollédig toegroeien naar Hem, die het Hoofd is: Christus. In álles. Vooral Abraham Kuyper heeft ons geleerd dat er geen enkel levensterrein is, waarvan Christus níet heeft gezegd: het is van Mij. Ook de moderne mondige mens wil zich toch zo breed mogelijk ontwikkelen. Dan groeien we in álles toe naar Hem die het Hoofd is.

Wij sámen. Daarmee komen we bij een groot verschil tussen de moderne mondigheid in de wereld en de christelijke mondigheid in de kerk. De mondigheid in de moderne samenleving is individualistisch ingesteld. Het individu staat centraal, niet de gemeenschap. Het individu heeft alle recht op zelfbeschikking en zelfontplooiing. Niets en niemand mag hem hinderen, of iets aan hem opdringen, hem een bepaalde kant op sturen, en zo zijn vrijheid en mogelijkheden beknotten. De ander is daarbij vaak een concurrent.

Maar in de kerk groeien we sámen naar mondigheid in het geloof. In de kerk hélpen we elkaar daarbij. De kerk is niet een op zondag toevallig bij elkaar zittend aantal losse individuen. Maar een geméénschap. Menigeen zegt in deze individualistische tijd: ik geloof wel hoor, maar daar heb ik de kerk niet voor nodig. Maar zal zo’n geloof volwassen, rijp, mondig worden? Buiten de kerk vind je weinig geestelijk voedsel om te groeien, vermagert het geloof snel, verzwakt het, droogt het uit. Paulus gebruikt hiervoor weer het beeld van het lichaam. De nieren, de lever, het hart van een kind groeien niet buiten het lichaam naar volwassenheid. Dan sterven ze in de kortste tijd af. Het gebeurt in de samenhang van het lichaam. De geméénte wordt als het lichaam van Christus opgebouwd tot volle wasdom. Je christelijk geloof kan alleen mondig worden als je dáár deel van uitmaakt. Bij Paulus gaan de groei van de gemeente als geheel en de groei van de afzonderlijke gelovige samen. Samen groeien ze naar mondigheid toe. Als de gemeenteleden sterk en diep geloven, leveren ze een positieve bijdrage aan de geestelijke groei van de gemeente. En een levende actieve gemeente, waarin Gods Woord centraal staat, versterkt en verdiept het geloof van de afzonderlijke leden.

Hoe kan je toegroeien naar Hem, die het hoofd is, Christus, als je niet bij het lichaam van Christus hoort? Alleen in dat lichaam is er een over en weer van prikkels tussen Christus en jou.

We maken het concreter. Zó wordt het lichaam van Christus opgebouwd. Hoe dan? Waar slaat dat ‘zo’ op terug? Hierop: Christus is het die apostelen heeft aangesteld, en profeten, evangelieverkondigers, herder en leraars om de heiligen toe te rusten. Dat zijn dus mensen die in hun diverse ambten en taken het evangelie verkondigen. Christus schenkt zijn gemeente zijn Woord door verkondigers ervan roeping daartoe te geven, en de nodige gaven ervoor. Waar leeft de gemeente anders van dan van het evangelie? We vertrouwen toch op dat Woord? We gehoorzamen er toch aan? We laten ons er toch door leiden? We zoeken toch in dat Woord wijsheid en inzicht, de juiste kijk op alles? We vinden er toch troost en bemoediging in? Het wekt bij ons toch hoop en verwachting op? We zoeken daarin toch de rust en vrede in de boodschap dat onze zonden om Jezus’ wil door God vergeven worden? We vinden in dat Woord toch de zin en het vermogen om God en de medemens lief te hebben? Het Woord van Christus alleen kan met de Heilige Geest een gemeente mondig maken. Het Woord is het voedsel, dat ons naar de geestelijke volwassenheid doet groeien. Even een zijpad: het is eerst melk en dan brood. Petrus schrijft: en verlang als pasgeboren zuigelingen, dus nog onmondigen, naar de zuivere melk van het Woord, opdat u daardoor groeit en uw redding bereikt. En Paulus zelf verwijt soms gemeentes, dat Hij in zijn verkondiging aan hen hun alleen maar melk kon geven, geen vast voedsel, omdat ze daar nog niet aan toe waren, er nog te kinderlijk, te onmondig voor waren in hun geloof.

En waaruit blijkt zulke onmondigheid? Hieruit, dat de gemeenteleden nog te veel vast zitten in het oude leven van vóór hun bekering, dus in de manier van leven, die iedere ongelovige in hun omgeving heeft. De christenen uit het joods volk bleven onmondig door slaafs alle heil te verwachten van de besnijdenis, het strenge houden van de sabbat, het strikte opvolgen van allerlei reinheidswetten bij het koken, de joodse kledingvoorschriften, noem maar op. De christenen uit de heidenen bleven het door tempels van afgoden te bezoeken bij offerfeesten vol losbandigheid, want ze zouden je toch wel eens bescherming kunnen geven op reis, of een goede oogst op de akkers, of vruchtbaarheid van je vee, of genezing van je ziekte. Het is een onrustig leven zonder vaste koers. Je levensbootje dobbert dan stuurloos rond, schommelt heftig en gevaarlijk op de golven. Je levensbootje waait dan ook stuurloos met elke wind mee. Vergeet niet: in de wereld werken krachten en leiders die tot alles in staat zijn. Ze zijn doortrapt. Ze hebben zo hun eigen methodes om mensen te verleiden en op een dwaalspoor te brengen. Je wordt weerloos door hen meegetroond. Als dat geen onmondigheid is! Er waait een wind van materialisme, die welvaart en luxe centraal stelt. Er waait een wind van egoïsme: ik moet aan mijn trekken komen, de ander moet zelf maar zien. Er waait een wind van seksuele losheid. Je lusten botvieren moet kunnen. Knelt je huwelijk een poosje, dan ga je over tot overspel of echtscheiding. Jongeren delen al op vroege leeftijd en al snel na de start van hun relatie het bed met elkaar. Er waait een wind van nationalisme: eigen volk eerst. Aan mensen ver weg in de nood van oorlog, vervolging, armoede hebben we geen boodschap. Die moeten maar in hun land of vluchtelingenkamp blijven. Vooral als hun stijl van leven afwijkt van de onze. Zoek mondigheid en weerstand tegen deze machten. Zoek dat in Gods Woord. Eerst met melk, dan met vaste spijs. Eerst de verkondiging van het evangelie in al zijn klare eenvoud, dan de verkondiging met meer diepgang, meer leerstof, waardoor je de geest van de tijd leert verstaan, de gevaren van dwaalleer leert onderkennen, en je daar weerbaar tegen wordt. Dat kan toch prachtig in de tweede kerkdienst?

En waardeer de verkondigers van het evangelie als een soort opvoeders, die je geestelijk volwassen en mondig maken.

Maar christelijke mondigheid is niet alleen een zaak van Gods Woord horen. Immers, Christus heeft apostelen aangesteld, en profeten, evangelieverkondigers, herders en leraars om de heiligen toe te rusten voor het werk in zijn dienst. Mondigheid is na dat horen Christus ook actief dienen. En dat dienen niet alleen aan ambtsdragers of enkele andere gemeenteleden over laten. Je laat niet alleen passief aan je werken, maar je gaat ook zelf actief werken. De ambten zijn er niet om de gemeenteleden onmondig te houden, maar mondig te maken. Dus we dragen actief bij aan de groei van het lichaam dat de gemeente is.

Allemaal. Samen. Ieder deel van het lichaam, schrijft Paulus met nadruk. Iedereen moet zich verantwoordelijk weten voor de gemeente. We moeten er allemaal onze rol en taak in zoeken. Zoals ook ons lichaam alleen goed functioneert als alles meedoet: hart, longen, lever, nieren, maar ook elk botje, spiertje, zenuwtje. Sta je nog aan de kant? Vraag anderen: wat kan ik voor onze gemeente betekenen?

En draag bij naar vermogen, schrijft Paulus ook. Letterlijk: naar de energie die je hebt. Elders schrijft hij: naar de gaven. Van boekhouden tot de kerkvloer stofzuigen. Van een bezoek aan een zieke tot ingeroosterd zijn in de kindernevendienst. Van een vijfjarenplan opstellen tot het archief opschonen. Van een gesprekskring leiden tot catechisatie geven. Want ieder heeft zijn eigen gaven, vormen van creativiteit, spreekvaardigheid. De verschillende functies van de organen zorgen juist voor de groei van het lichaam. Ik ben de hand en jij de voet. Wij zijn allebei nodig. Wat ik niet kan, kan jij juist goed. Niemand is overbodig.

Maar juist omdat er verschillen zijn, moeten we wel de onderlinge eenheid zoeken en houden. Kinderen kunnen snel ruzie krijgen, maar daar zijn het nog kinderen voor, onmondig. Een mondige gemeente kent bij alle verschillen tussen gelovigen eenheid. Weer Paulus: Zó wordt het lichaam van Christus opgebouwd, totdat wij allen samen door ons geloof en door onze kennis van de zoon van God een éénheid vormen, de éénheid van de volmaakte mens, van de tot volle wasdom gekomen volheid van Christus. We praten dingen uit als er wat is. Zoeken elkaar op. Helpen elkaar. Vullen elkaar aan. Vormen hechte teams bij kerkelijke activiteiten: als ouderlingen, diakenen, kerkrentmeesters, jeugdwerkleiders, in missionaire acties, toerustingswerk.

Die eenheid heeft een reden, waarvan we ons, als het goed is, bewust zijn. En dat een sterk motief is om alles met elkaar te doen, in verbondenheid en harmonie. We dienen allemaal de Here Jezus Christus. Als leden van het lichaam dat de gemeente is, weten we dat Hij ons gezamenlijk Hoofd is. Hij roept ons, leidt ons, inspireert ons, geeft ons energie en gaven. Dáárom zoeken we eenheid.

En dát geeft de gemeente ook stevigheid. Het zorgt ervoor dat die tegen weerstand en teleurstelling kan. Net zoals spieren en gewrichten, onderling met elkaar verbonden, in ons lichaam alles bij elkaar houden, het sterk houden, ervoor zorgen, dat het tegen de stootje kan.

En die eenheid heeft twee kenmerken: waarheid en liefde. Dan zullen we, door ons aan de waarheid te houden, en elkaar lief te hebben samen toegroeien naar het Hoofd, Christus.

We kunnen als gemeente de eenheid eenzijdig in de waarheid zoeken. Zijn de preken wel volgens de belijdenis? Houden we ons wel aan de zuivere rechtzinnige gereformeerde leer? Sluiten we mensen uit die niet helemaal leven volgens de zuivere zeden, die wij uit de bijbel aflezen? Dan worden we een soort scherprechters. Hard, meedogenloos, afwerend. En dat is een teken van onmondigheid.

We kunnen de eenheid eenzijdig in de liefde zoeken. Dan wordt een gemeente te week, te zacht, te diffuus. Alles kan er mee door. Soms is een conflict in de gemeente gezond en noodzakelijk, omdat de boze in het spel is en zijn tentakels naar de gemeente uitsteekt. Maar dat wordt dan vermeden omwille van de lieve vrede. Terwijl er onderhuids toch iets blijft voortwoekeren. Ook dat is een bewijs van onmondigheid.

Een gemeente is mondig bij een evenwichtige combinatie van liefde voor de waarheid van het evangelie èn liefde voor de medemens. Al is dat niet eenvoudig. Daar is de wijsheid van de Heilige Geest voor nodig.

In deze moderne tijd moet iedereen mondig wezen. Dan kunnen we als christenen toch niet achterblijven? Laten we, op de manier die Paulus bedoelde, geen onmondige kinderen meer zijn. Tot zegen van ons zelf, van anderen, en tot eer van God. Soli Deo gloria. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4