De website van Arie Tromp

1 Tessalonicenzen 1 : 7 - 10

1 Tessalonicenzen 1 : 7 - 10


  1. Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje geworden.
  2. Want het woord van de Heer heeft zich vanuit uw gemeente niet alleen in Macedonië en Achaje verspreid, uw geloof in God vindt ook weerklank buiten die gebieden. Wij hoeven daarover niets te vertellen;
  3. iedereen praat erover hoe wij door u zijn ontvangen en hoe u zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren-om hem, de levende en ware God, te dienen
  4. en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel: Jezus, die hij uit de dood heeft doen opstaan en die ons zal redden van het komende oordeel.

Voor 't laatst gehouden op 13 augustus 1989 te Krimpen aan de Lek

Gemeente des Heren,

Een Deens spreekwoord luidt: een goed voorbeeld is als een klok, die veel mensen naar de kerk roept. Zo'n gezegde stelt ons als christelijke gemeente gelijk een indringende vraag. Is het alleen de over ons dorp beierende kerkklok, die mensen hier naartoe lokt? Of zijn wij het ook zelf omdat we in als christen in ons leven van elke dag een goed voorbeeld geven? Omdat we in de manier waarop we samen gemeente zijn een goed voorbeeld geven? Een voorbeeld dat jaloers maakt, aantrekkingskracht en werfkracht heeft?

En wat zijn wij voor andere gemeentes en gelovigen? Een goed of een slecht voorbeeld? Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje geworden, schrijft Paulus aan de Thessalonicenzen. Letterlijk in het Grieks: u ben type geworden. Helaas zijn nogal wat gemeentes typische voorbeelden van de deplorabele toestand, waarin de kerk tegenwoordig verkeert. Ze zijn het slechte voorbeeld in weinig meelevendheid, in de vele lege banken, in de moeite om mensen voor de kerkenraad of een andere kerkelijke activiteit te vinden, in onverschilligheid, in doodsheid. Of ze zijn het slechte voorbeeld in hevig polariseren over politieke en ethische kwesties. Beroepsmilitairen kruisen de degens met een afdeling van het IKV. Voor- en tegenstanders van gezangen, van de vrouw in het ambt, van kinderen aan het Avondmaal, van de kerkelijke inzegening van een homofiel koppel vliegen elkaar in de haren. Er zijn dominees, die met het geforceerd doordrukken van hun eigen ideeën gemeentes kapot maken. Er zijn gemeentes, die om wat voor reden ook liefdeloos en hard hun dominee kapot maken. Ten hemel schreiend hoeveel slechte voorbeelden er zijn in en van christelijke gemeentes. Als een paar geruchten je na elkaar bereiken, raak je er vreselijk verdrietig en ontmoedigd van.

Dan is het een verademing om ook van goede voorbeelden te horen en te lezen. Van een gemeente, waarin door het enthousiasme van een nieuwe jonge predikant de kerkgang drastisch toeneemt. Van een gemeente, waarin de spanning tussen richtingen is weggeëbd en men elkaar als broeders en zusters heeft gevonden. Van een gemeente, waarin men de jeugd heeft weten te boeien. Van een gemeente, waarin een week van evangelisatiecampagnes is gehouden, vakkundig en origineel georganiseerd, met verbazend veel medewerkers, en met vrucht. Van een gemeente, die contacten heeft in de derde wereld en daar een project van het werelddiaconaat met formidabele inzet en forse bedragen steunt. Wat een zegen om zo het goede voorbeeld te zijn. Wat kan dat ook weer andere christenen en gemeentes bemoedigen, hoop geven, tot volharding en activiteit prikkelen.

Ook de gemeente te Tessalonica was een voorbeeld, zelfs voor een wijde omgeving, voor heel Griekenland. Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen in Macedonië en Achaje geworden. En dat waren de twee romeinse provincies, waarin Griekenland was verdeeld.

We moeten dit begin van onze tekst in nauw verband met het voorafgaande lezen. Paulus schrijft: U hebt ons nagevolgd en daarmee de Heer. Zo zijn ze dus een voorbeeld geworden. Dat is de keten van het geloof. De Here is het grote voorbeeld dat wordt gevolgd, allereerst door zijn apostelen. Die brengen door hun voorbeeld weer anderen bij de Here. En die anderen zijn op hun beurt weer voorbeelden, waardoor een nieuwe groep mensen in aanraking met de Here komt. Het is een kettingreactie van navolgers. Staan wij ook in die keten?

Zo werkt de Heilige Geest immers met het evangelie. Via mensen, van de ene plaats naar de andere, tot aan de einden van de aarde en van de ene generatie naar de andere tot aan het einde van de tijden. Zijn wij zo'n voorbeeld voor mensen, die Jezus nog niet kennen? Zijn wij dat voor onze kinderen?

Waarin dan? Wel in het actief geloven. Zo bent u een voorbeeld voor alle gelovigen geworden. Een voorbeeld in het aanvaarden van Gods Woord. In het stand kunnen houden in beproevingen. In de vreugde van de Heiligen Geest.

Het doet goed als je het voorbeeld van een geslaagd zakenman of directeur bent, het voorbeeld van een goede secretaresse, timmerman, draaier, automonteur, noem maar op. Maar het mooiste is om het voorbeeld van een gelovige te zijn. En dat kan iedereen wezen, ook wie niet de gaven heeft om in zijn beroep uit te blinken en een lichtend voorbeeld te wezen. Een eenvoudig, teruggetrokken levend keuterboertje in Twente, ouderling in mijn eerste gemeente, was mijn voorbeeld in de wijsheid, die bij het geloof hoort. Een gewone ambtenaar, die puur onkerkelijk, ja antikerkelijk was, maar tot geloof kwam en alles tegen had, tegen zijn familie, vrienden en collega's op moest boksen, maar stand hield en respect afdwong, is voor mij het voorbeeld geweest in de moed, die bij het geloof hoort. Een eenvoudige vrouw, die haar oom, een gebrekkige maar niettemin bijna honderd jaar geworden weduwnaar, zonder ophef nacht en dag verzorgde, is voor mij het voorbeeld geweest van de liefde, die bij het geloof hoort. Een jongetje van acht jaar, dat leukemie had, wist dat het ging sterven, maar zich als schaapje veilig voelde bij de Goede Herder, is voor mij het voorbeeld geweest van de hoop, die bij het geloof hoort. Kent u ook zulke voorbeelden uit uw leven? Zo werkt de Here!

Maar als dat zo is, moeten we ons dan niet schamen, dat ons leven als christen en ons samenleven als gemeente in veel opzichten niet voorbeeldig is? Dat er van ons niet zo gauw geschreven zal worden: Zo bent u een voorbeeld? Dat we veeleer voorbeelden zijn van hoe het niet moet. Dat maakt ons schuldig. Dat moet ons op de knieën brengen. Here, wij brengen er niets van terecht. Van wat een christen hoort te wezen, een gemeente hoort te wezen. En men in Tessalonica echt was.

Want, schrijft Paulus verder tot de gemeente daar, want het Woord van de Heer heeft zich vanuit uw gemeente verspreid. Letterlijk: van u uit klonk de echo van Gods Woord naar buiten. En niet alleen in Macedonië en Achaje. Ook daarbuiten.

Paulus hoeft daar niets over te vertellen. Iedereen praat erover. Ze weten er al van en het heeft zo'n diepe indruk gemaakt dat het voor op de tong ligt.

Tessalonica was voor de verspreiding van nieuws trouwens gunstig gelegen. Het was een bloeiende havenstad en lag aan de grootste handelsroute in die tijd: die tussen het oosten en westen van het Romeinse Rijk, de via Ignatia. Het was vanuit het noorden ook de poort van Griekenland. Maar al kon het nieuws vanuit Tessalonica via handelslieden en zeelieden tot ver doordringen, dan moet er wel nieuws zijn! Nieuws, dat de moeite waard is om verder te vertellen. En dat was er. Het was het Woord van de Here en ook het geloof van de gemeente. Gemeenteleden vonden dat Woord zo belangrijk, dat ze het overal, waar ze kwamen, verspreidden. En mensen, die de gemeente hadden leren kennen, waren zo onder de indruk van hun geloof, dat ze daar overal, waar ze kwamen, van vertelden. We moeten daar ook geen tegenstelling tussen zien. Wat het Woord van de Here inhoudt en wat het bij mensen doet, loopt door elkaar heen. We lezen in de bijbel, nu voor ons Gods Woord, voortdurend hoe mensen verkondigers van dat Woord worden, wat ze er mee doen, hoe het hun leven verandert en bepaalt. Is ook niet steeds in rechtzinnige kringen beweerd, dat de prediking voorwerpelijk en onderwerpelijk moest wezen, zoals de term luidde? Dat die prediking objectieve en subjectieve aspecten heeft? Dat het zowel moet gaan over de vraag: wat is het zuivere Woord, als over de vraag: wat is het zuivere en levende geloof daarin? Het Woord kun je niet losmaken van het geloof, dat het wekt! Het wordt ook nooit los en sec verkondigd, maar als het goed is altijd door iemand, door wie het is heengegaan, die er in gelooft. En het geloof kun je niet losmaken van het Woord, waarop het zich richt. Wordt het geloof zichtbaar, dan wordt zo het Woord zichtbaar.

En nu moeten wij ons afvragen: Welk nieuws is voor ons zo belangrijk, dat we dat overal vertellen? Zijn dat de roddelpraatjes? Of is dat het Woord van God? Zijn wij getuigende christenen? Zijn wij tussen de dagelijkse bedrijven door zendelingen? En wat is het nieuws, dat anderen over ons verspreiden? Zijn dat onze trucs, onze gebreken? Of is dat ons geloof? Zijn we daarin opgevallen? Hebben we daarin verbazing en verwondering gewekt? Breidt op deze twee niet los van elkaar staande manieren de echo, de klank van Gods Woord zich van ons uit in steeds wijdere cirkels zoals een straalzender dat doet met radiogolven? Paulus kon het van de Thessalonicenzen schrijven: Het Woord van de Heer heeft zich vanuit u verspreid en uw geloof vond weerklank, tot heel ver toe. Kan dat ook van u en mij en van ons als gemeente gezegd worden? Zijn wij zulke straalzenders?

De Thessalonicenzen waren dat zó duidelijk dat, als de apostel waar dan ook over hen begon, men zei: houd maar op, Paulus. We weten al lang wat voor rijke zegen je daar ontvangen hebt. Iedereen praat erover hoe wij door u zijn ontvangen. Wat voor ingang wij bij u kregen, staat er letterlijk. We komen het in hoofdstuk twee ook tegen. U weet zelf, broeders en zusters, dat ons bezoek aan u niet tevergeefs is geweest. Dat onze ingang bij u niet mislukte. Ik denk, dat brengers van Gods Woord, zoals leden van evangelisatiecommissies, leidsters en leiders van zondagsscholen en clubs, leerkrachten op school, leraren godsdienst, ouderlingen, predikanten, het beste aanvoelen, wat met dit woord bedoeld wordt en wat het tegendeel daarvan is. Je hebt geen ingang, als men je geprikkeld of vriendelijk de deur wijst. Als je beleefd wordt aangehoord, maar je woorden toch op een muur afketsen. Als je voelt: het komt helemaal niet over wat ik zeg. Het slaat niet aan. Het doet niets. Ik sta voor doven te praten. Dat is pijnlijk en ontmoedigend. Maar je hebt ingang als men naar je luistert, je serieus neemt, als je woorden wat doen, een bepaalde uitwerking hebben. Dat is een wonderlijke verrassing. Dan voel je je gelukkig en dankbaar. Heerlijk, om met Gods Woord iets voor anderen te mogen betekenen. Anderen op de goede weg te mogen helpen. Hen te mogen troosten en bemoedigen. Je doet dat moeilijke werk, waar je vaak met lood in de schoenen aan begint, blijkbaar toch niet voor niets.

Ik denk, dat we ook als mensen tegen wie Gods Woord gesproken wordt, oud en jong, wel aanvoelen, wat met ingang wordt bedoeld en wat het tegendeel daarvan is. Laten wij de leraar op school of de dominee op de catechisatie en in de kerk maar praten? Zitten we zonder interesse onze tijd uit? Zijn onze gedachten overal behalve bij wat er gezegd wordt? Hebben we van binnen een muur, een geluidswal, waar alle woorden over God en Jezus op afstuiten? Of staan we voor die woorden open? Zijn ze voor ons wonderlijk nieuws? Roepen ze ons geestelijk wakker? Zeggen we er met hart en ziel ‘amen’ op? Zijn ze voor ons een waarschuwing, een leidraad, een troost? In hoeverre vinden dienaren van Gods Woord, vindt Gods Woord zélf bij ons ingang? Op zo’n manier, dat we daar zelf wijd en zijd over spreken en er door anderen wijd en zijd over gesproken wordt? Dat was bij de Thessalonicenzen het geval.

Maar als een dienaar van Gods Woord zo ingang bij ons krijgt, blijven we daar niet dezelfde onder. Dan komen we tot bekering. Iedereen praat erover hoe u zich van de afgoden hebt afgewend om u tot God te keren, schreef Paulus. Een duidelijke beweging dus. We wenden ons van de afgoden vandaan en naar God toe.

Als Paulus over het geloof van de Thessalonicenzen in God schrijft, staat er letterlijk: uw geloof naar God toe, in Gods richting. Door het geloof veranderen we helemaal van levensoriëntatie. We keren de afgoden de rug toe. Onze blik raakt van hen los. Ze kunnen ons niet meer in hun ban houden. Ze verliezen hun verleidelijkheid en aantrekkingskracht. We leren ze doorzien in hun voosheid, hun nietigheid.

Nu waren dat voor de Thessalonicenzen heel concrete afgoden. Zeus, Apollo, Dionysius, Artemis, de hele bevolking van de godenberg Olympus. Dat is bij ons niet meer zo. Maar wij hebben ook onze afgoden, al is het in een andere zin. Het Griekse woord voor afgod, dat in onze tekst staat, kennen wij ook. Idool. Wat zijn onze idolen? Ons spaarbankboekje? Onze auto? Onze stacaravan? Onze televisie? Onze loopbaan? Onze hobby? We mogen ze best hebben, maar wat betekenen ze voor ons? Bezitten wij hen, of bezitten zij ons? Worden we door hen bezeten?

We zijn schepselen. Het zit er bij ons ingebakken, dat we ons aan machten boven ons toevertrouwen en uitleveren. En als dat niet de ware God is, maken we ons zelf afgoden. We lijken ons door de wetenschap tot boven het stadium van afgodendienst ontwikkeld te hebben. Wie slacht nog een dier voor Zeus of Wodan? Toch brengen we soms grote offers voor dingen die ons niet gelukkig maken, ons meer en meer tot afhankelijke slaven van zich maken, en ons als het er op aan komt in de kou laten staan. Zijn we van die afgoden bekeerd tot God? Tot de Vader van Jezus Christus? Hebben we ons aangezicht Hem toegewend? Zien we naar Hem op vol vertrouwen? Luisteren we naar Hem vol aandacht? Spreken we tot Hem vol eerbied?

Er werd overal over de Thessalonicenzen verteld hoe zij zich tot God gekeerd hebben, dus tot God bekeerd zijn. Het is niet nodig, dat we allemaal een bijzondere bekeringsgeschiedenis hebben meegemaakt, zo bijzonder dat die wordt rond verteld. Het is ook niet nodig, dat we al uitbekeerd zijn. Dat is op aarde onmogelijk. Maar het is wel nodig, dat we toch een andere blik en oriëntatie hebben gekregen. Van de afgoden tot de ware God. Om Hem, de levende en ware God te dienen.

De afgoden zijn niet levend. Ze hebben slechts zoveel macht als men hen toekent. In zichzelf waren het dode stukken hout en steen. Of zijn het nu maar ideeën en vruchten van ons eigen denken en begeren. Als we niet in hen geloven, betekenen ze ook niets.

De afgoden zijn ook niet waar, echt. Ze zijn op bedrog gebouwd, schone schijn. Ze lokken ons met ijdele waan. Als we door hen heen leren zien, schamen we ons er achteraf voor, dat we er zo ingetuind zijn, we ons zo hebben laten bedriegen door wat ze ons voorspiegelden. De afgoden zijn ook niet waarachtig in de zin van betrouwbaar. Wat ze beloven komen ze niet na. Ze vallen tegen. Ze stellen teleur. Maar God is levend, waar en waarachtig. Het bewijs? Wel, Hij gaat juist tegen de natuurlijke begeertes van ons hart in. Hij maakt zich vaak waar tegen ons ongeloof in. Hij verwoest bij ons juist het ene na het andere, waar we afgoden van hebben gemaakt. Hij stelt ons in de grootste nood, wanneer alles ons ontvalt, niet teleur, zoals de afgoden doen, maar houdt ons vast, troost, helpt, redt. Ik hoop dat dat ook uw ervaring is. God is levend, waar en waarachtig.

Om u tot God te keren – om Hem, de levende en ware God, te dienen. We keren ons dus tot God om Hem te dienen. Om zijn slaaf te zijn. Paulus gebruikt met opzet dat woord. Slaven van afgoden worden slaven van God. Alleen, als slaaf van afgoden zit je echt in de slavernij, ben je je vrijheid kwijt, ben je je waardigheid kwijt, ben je geen mens maar een ding, sta je zwaar onder druk, word je uitgezogen, opgezweept en geplaagd. Maar als slaaf van God ben je vrij en blij, word je tot niets gedwongen, word je niet uitgebuit. Wie zichzelf al dienend verliest aan God, vindt zo zichzelf. Wie God van harte gehoorzaam is, komt in de volle vrijheid en mondigheid terecht. God dienen doe je nederig, maar geeft je toch waardigheid en eer. Je bent dan geen ding, maar echt mens. En het maakt je rijk. Onze gaven schitteren ook het mooist als we ze in dienst van God gebruiken. Zeggen we het elke morgen: om u te dienen, Here?

En bij dat dienen hoort ook het waken. Zoals Jezus het in zijn gelijkenis over wakende knechten heeft die de gordel om hebben en de lampen brandend. Dus tijdens hun werk hun Heer thuis verwachten. Want juist bij het dienen van God merk je hoe weinig verlost de aarde nog is en hoe onvolmaakt we zelf nog zijn. Juist wie zich dienend inzet voor een rechtvaardige samenleving stuit op onrecht, hemeltergend onrecht, hardnekkig en taai onrecht. Het lijkt vechten tegen de bierkaai. Juist wie zich dienend inzet voor de liefde tussen mensen, stuit op alle mogelijke liefdeloosheid, onverschilligheid, haat, stuit mogelijk ook op eigen gebrek aan geduld en verdraagzaamheid. Juist wie zich dienend inzet voor de gezondheid van mensen stuit op ziektes, die pijn, angst, verdriet veroorzaken, stuit daarmee op eigen machteloosheid. Het is heerlijk om actief in dienst te zijn van het Koninkrijk van God, maar dan merk je wel duidelijk dat dat Koninkrijk nog niet echt zichtbaar is, het nog voluit voorwerp is van ons geloven en verwachten.

Maar dat hoort er helemaal bij. Dat hoopvol verwachten van de komst van dat Koninkrijk en van zijn Koning. U hebt u van de afgoden afgewend en tot God gekeerd om hem te dienen en om zijn Zoon te verwachten uit de hemel. Wat we hier op aarde doen is stukwerk, maar we houden het moedig vol, omdat we weten, dat het eens volmaakt zal zijn. Wat we hier op aarde doen, wordt ons vaak bij de handen afgebroken, maar we gaan ermee door, in het geloof, dat God het eens bij onze handen afmaakt. Als zijn Zoon zal terugkomen op de wolken van de hemel. Jezus, die Hij uit de dood heeft doen opstaan. Als bewijs, dat het dienen van de Here wel vergeefs schijnt, maar niet vergeefs is. We kunnen er in deze zondige wereld in vastlopen, zoals de ware knecht van de Here er in vastliep, aan het kruis eindigde. Maar God deed Hem opstaan, als teken, dat al wie in navolging van Jezus de Here dient en al wat in die dienst verricht wordt, door de dood wordt heen gehaald tot in de eeuwige voleinding van alle dingen.

Kent u dit verwachten? Ziet u uit naar de onthulling van wat nu nog verborgen is? Naar de vervulling van wat nu nog gebrekkig is? Bidden we het: Kom, Here Jezus, kom haastig?

Ja, kom, Heer Jezus, kom, ik wacht!
Kom met uw licht, kom met uw vrede,
kom tot ons door de donkre nacht
van wereldspanning, van de wrede
bedenksels van het mensenbrein,
kom door 't geronk van straalmotoren.
Kom door het dodelijk venijn
van wat de mensen doen en horen.
Kom door de dreiging in de lucht
van radio-actieve regen.
Kom door het angstige gerucht
van hersenspoelingen waartegen
de mensen weerloos zijn als vee.
Kom door de honger, door het lijden
van duizenden, die in de zee
van wereldnood steeds dieper glijden.

Kom, o Jezus, die ons zal redden van het komende oordeel. Want bij de groei van al deze angstaanjagende bedreigingen nadert de grote dag van de Here, die een dag van oordeel zal zijn over al wie en wat zich tegen God gekeerd heeft, over al het zondige, over alle zedeloosheid, onrecht en bruut geweld. Dies irae, dies illa, zingt het oude kerklied.

Dag des toorns, o dag des Heren,
die, naar de profeten leren,
alles zal tot as verteren.
Dag van schrik die aan zal breken,
als de Rechter recht zal spreken
en het kwaad op aarde wreken.

Dat hoort ook tot wat we hebben te verwachten. En daar mogen we best van huiveren. Huiveringwekkend is het als onbekeerde zondaar te vallen in de handen van de levende God. Eens zal God na lang geduld toch echt korte metten maken met alle goddeloze mensen. Berg je dan. Nee, berg je nu al, achter Jezus, die ons zal redden van het komende oordeel. Die ons eraan ontrukt, staat er letterlijk. Omdat Hij die toorn voor ons aan het kruis droeg. Bij Hem is vergeving en eeuwig behoud.

En daarom wordt die dag van de Here een dag van redding voor ieder, die Hem uit de hemelen verwacht. Paulus gebruikt aan het slot van dit eerste hoofdstuk gewichtige en plechtige woorden, woorden ook, die niet tot zijn eigen gebruikelijke woordenschat horen. Veel uitleggers nemen daarom aan, dat hij hier oude liturgische formules of delen van een geloofsbelijdenis aanhaalt. Best mogelijk. Want het gaat om elementaire zaken in het christelijk geloof. Om de opstanding van Jezus uit de dood. Om de verwachting van zijn terugkeer uit de hemel. Om zijn redding van het komende oordeel. Kortom, om de definitieve ontknoping van alles door de eeuwige verdelging van de goddelozen en de eeuwige redding van de gelovigen.

Tot in verre streken wist men dat de gemeente van Thessalonica bij deze dingen leefde. Spelen ze in ons geloof een grote rol? Zorg daarvoor!

Komt en aanschouwt des Heren daden,
aanbidt zijn toorn en zijn genade.

Amen. <.p>

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4