De website van Arie Tromp

 

 

BIJBELSE FUNDERING VAN DE ZENDING

 

De bijbel, Gods Woord, staat, als 't goed is, centraal in ons christelijk geloof. 't Is de bron, waaruit we putten. Waaruit we als gelovigen steeds weer kracht, moed en hoop mogen ontvangen. Maar 't is ook het richtsnoer voor ons geloof. 't Is de enige regel en maatstaf van ons geloof. 't Is de leidraad voor leer en leven van ons christenen. Het is onze roeping om steeds naar de Schrift te luisteren èn die te gehoorzamen. Dat geldt bij alles, dus ook als 't om de zending gaat. Daarom gaan we in deze bijbelstudie van vanavond na, wat Gods Woord over de zending zegt. 't Gaat dus over de bijbelse fundering van het zendingswerk. Zo zoeken we antwoorden op vragen als: waaróm moeten we zending bedrijven? En hóe moeten we zending bedrijven? We gaan in grote passen door de bijbel heen en letten daarbij op wat dan over de zending gezegd wordt.

1.

Nu begint de bijbel met het bericht van de schepping. God heeft heeft de hele wereld met al wat daarop leeft geschapen. En daarom is Hij de eigenaar en bezitter van alles en dus ook de rechtmatige heerser en koning over alles. Iedereen leeft dóór Hem en hoort daarom ook vóór Hem te leven, in Zijn dienst en tot Zijn eer. Daarmee wordt al een stevige basis onder het zendingswerk gelegd. God kan als de Schepper op de hele wereld aanspraak maken, kan ieder vragen Hem te dienen. De heidense volken waren uitsluitend op hun eigen volksbestaan gericht. Hun goden waren de goden van eigen volk en land. Maar Israël dacht direct wereldwijd. Dat volk verstond zichzelf vanuit de Schepper en de schepping van hemel en aarde. Aan de geschiedenis van dat volk gaat de oergeschiedenis vooraf, die de hele wereld omvat en met name in Gen. 1 - 11 is beschreven. God had met zijn scheppingsplan niet allereerst het volk Israël op het oog, maar de rijkdom van alle volken. Vandaar de volkerenlijst van Gen. 10. We vinden aan de ene kant de eenheid van het menselijk geslacht benadrukt. Het is één stamboom. We vinden aan de andere kant de rijke verscheidenheid der volkeren onderstreept. Die verscheidenheid is enerzijds Gods bedoeling. Hij wil dat daardoor de grootheid van zijn schepping tot uiting komt. Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt en vervult de aarde. Die verscheidenheid is anderzijds als scheiding een teken dat door de zonde de mensen van God en zo ook van elkaar vervreemd raken. Denk aan de mislukte torenbouw van Babel en de verstrooiing daarna. Dat wereldwijde karakter van de eerste hoofdstukken van Genesis is al een heel belangrijk gegeven als het om de zending gaat.

2.

Maar in Gen. 12 begint met de roeping van Abraham toch ook de eigenlijke geschiedenis van het volk Israël. Abraham wordt afgezonderd, door God speciaal verkozen. God gaat met Abraham en later met het volk, waarvan hij de stamvader is, een bijzondere weg. Daarbij schijnt het, dat de andere volken helemaal uit Gods blikveld verdwijnen. Dat God alleen een boodschap heeft voor zijn verbondsvolk en de rest van de wereld voorgoed in de kou laat staan. Maar 't is niet waar. Juist bij die roeping zegt God tegen Abraham: en in u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. In de afzondering van Abraham en 't volk Israël bleef het God toch uiteindelijk gaan om het heil voor alle volken. God wilde Israël als middel en instrument gebruiken om met zijn zegen tot alle volken te komen. Israël was bestemd om Gods bruggehoofd op aarde te wezen. Gods uitvalsbasis. Om via Israël de hele wereld te veroveren. Israël was uitverkoren om op het toneel van deze wereld uit te beelden hoe God met zondige mensen worstelt om hun heil. Israël was zo wel uitverkoren uit de volken van deze wereld, maar 't was tegelijk een verkiezing tot een bijzondere dienst aan de volken van deze wereld. De dienst en taak om God bekend te maken en te vertegenwoordigen. Israël heeft dat vaak misverstaan. 't Werd vaak trots op zijn verkiezing en minachtte de andere volken, sloot de andere volken uit Gods heil uit, dacht dat hun verkiezing automatisch de verwerping van de rest van de wereld inhield, maar dat was een gevaarlijke zonde. Zijn verkiezing was ook wel een bijzonder voorrecht, maar toch vooral een bijzondere opdracht en verantwoordelijkheid. En gaat Israël door ongeloof en bijgeloof net als de andere volken leven dan is het geen beeld en voorbeeld meer van die reddende daden van God. Dan gaat het aan zijn bestemming voorbij en heeft het zijn bestaansrecht verloren. Vandaar de felle en voortdurende waarschuwingen tegen afgodendienst. De volken zijn getuigen van Gods daden in en aan Israël en ze worden daardoor opgewekt om God te erkennen als de God van de hele wereld. God straft Israël hard en schenkt het wonderlijke reddingen, opdat de volken onder de indruk komen van Gods rechtvaardigheid, barmhartigheid en macht. Hij zegt het dan ook vaak: Ik doe het niet om uwentwil, o Israël, maar om wille van mijn Naam onder de volken. Vooral het harde lot van de ballingschap en de verlossing daaruit werd gezien als plaats vindend voor het oog der volken. Dat God via Israël de volken op het oog heeft, blijkt ook duidelijk uit het boek der psalmen. Hoe vaak wordt daarin niet bezongen, dat God alle volken richt, over alle volken heerschappij voert en hoe vaak wordt de ganse aarde niet opgeroepen om voor God te juichen en in de handen te klappen. Bij de profeten vinden we dit alles ook terug. Hun boodschap heeft ongetwijfeld universele, wereldwijde aspecten. Naast de aankondiging van het oordeel over Israël, waarbij God van vijandige volken gebruik maakt, vinden we ook de aankondiging van het oordeel over de volken, die in hoogmoed en haat handelen. Naast de aankondiging van het heil voor Israël, vinden we de aankondiging van het heil voor de volken, van vrede, sjaloom over de hele aarde. Zo is dus ook de bijzondere plaats van Israël onder de volken niet iets dat de zendingsopdracht ondermijnt, maar juist ondersteunt.

3.

Toch vinden we in het hele oude testament nauwelijks iets, dat op zending lijkt, zoals wìj dat woord verstaan. Israël heeft de opdracht om er te zijn als Gods volk te midden der andere volken, profetisch en priesterlijk, als voorbeeld en plaatsvervangend. Het wordt niet geroepen om direct uit te gaan naar de volken en onder hen zending te bedrijven. De enige, die dat moet, is Jona, maar het naar hem genoemde boek heeft hoogst waarschijnlijk alleen ten doel tegenover de bekrompen joodse geestelijke zelfvoldaanheid de wereldwijde barmhartigheid van God te benadrukken. We zien in het oude testament niet de centrifugale, de middelpuntvliedende lijn: Israël moet uitzwermen naar de volken toe, maar de centripetale, de middelpuntzoekende lijn: de volken zullen naar Israël komen, zich rond Israël vergaderen en zo de Here, Israëls God, tot hun heil gaan dienen. Jes. 2 : 2: En vele volken zullen heengaan en zeggen: Komt, laat ons opgaan tot de berg des Heren, tot het huis van de God Jacobs, opdat Hij ons lere van zijn wegen en wij wandelen in zijn paden. Zach. 8 : 22: Het zal in die dagen geschieden, dat tien mannen uit volken van allerlei taal vastgrijpen zullen, ja vastgrijpen de slip van een judeese man en zeggen: wij willen met u gaan, want wij hebben gehoord, dat God met u is.

4.

Uit deze teksten blijkt trouwens, dat dit werd gezien als iets, dat in de toekomst zou gebeuren. Het had met de toekomstverwachting van Israël te maken. Zoals God in het verre verleden de Schepper, Behoeder en Koning van alle volken was, zo zal Hij ervoor zorgen, dat Hij dat ook in de verre toekomst, in de heerlijke tijd van het definitieve en volkomen heil, weer zal wezen. En de vervulling van deze toekomstverwachting zal een heel bijzondere daad van God Zelf zijn.

5.

En daarin zal de beloofde Messias een grote plaats innemen. Heel de verwachting van het toekomstig heil richt zich op de komende Messias. Hij is er het brandpunt, het hoogtepunt, de verpersoonlijking van. Zo wordt een koning uit het vervallen huis van David verwacht wiens macht en heerlijkheid nog groter zal zijn dan die van David en Salomo. Hij zal bovenmenselijke trekken vertonen en niet alleen in Israël, maar over de hele aarde recht en vrede tot stand brengen. Dit beeld van de Messias krijgt een geweldige aanvulling en verdieping in Jesaja's liederen van de Knecht des Heren. Deze Knecht is op heel bijzondere wijze met God verbonden, is zijn Gezalfde, op wie de Geest van God rust. Als zodanig heeft Hij meer dan menselijke glorie. Anderzijds wordt op het menselijk karakter van deze knecht alle nadruk gelegd. Hij zal zich als knecht totaal overgeven aan de dienst aan God. In die dienst zal Hij onschuldig en plaatsvervangend lijden. Dit lijden zal de weg zijn tot zijn verheerlijking. Hij zal Gods heerschappij van recht en vrede oprichten. En dat overal. Tot in de verre kustlanden. Een woord dat Jesaja graag gebruikt. God zegt van Hem: Het is te gering, dat gij Mij tot een Knecht zou zijn om de stammen van Jacob weer op te richten. Ik stel u tot een licht der volken, opdat mijn heil reike tot het einde der aarde. Maar ook in dit verband is in het oude testament niet van zending in de eigenlijke zin van het woord sprake. De Messias zal niet naar de volken uitgaan. Maar de volken zullen het loon zijn, dat de messiaanse knecht ontvangt, Gods gave aan Hem, de rijke vrucht van zijn werk. Wanneer Hij zich ten schuldoffer gesteld zal hebben, zal Hij nakomelingen zien. De rechtvaardige zal velen rechtvaardig maken. Het woord "velen" dat regelmatig in deze liederen terugkeert, is een verwijzing naar de volkerenwereld. Ook in Daniël 7 vinden we iets soortgelijks. De profeet ziet in een visioen iemand als eens mensenzoon, aan wie eeuwige heerschappij wordt gegeven over alle volken. Hij maakt de heerschappij van God zichtbaar. Dit koningschap verwerft Hij niet, maar wordt Hem geschonken. Maar dit alles wordt steeds in de toekomst gelegd. Het is een zaak van hopen en verwachten. Men ziet vol verlangen uit naar drie zaken, die in wezen bij elkaar behoren, ten eerste naar de wereldwijde heerschappij van God, ten tweede naar het definitieve heil in de laatste dagen, ten derde naar de Messias. Het is in de Messias, dat de wereldwijde heerschappij en het volkomen heil van God in vervulling zullen gaan. Zo roept alles in het oude testament om de vervulling van deze beloften van God, een vervulling, die we in het nieuwe testament waar zien worden, nog niet volkomen, nog in verborgenheid en voorlopigheid, maar toch als een heerlijke werkelijkheid, waarin we mogen geloven.

6.

Over één bepaald onderdeel van het oude testament wil ik nog iets zeggen, dat van belang is voor ons onderwerp. Het is de zog. wijsheidsliteratuur, met name spreuken. De wijsheid wordt daarin als een soort persoon voorgesteld, de eerste van al Gods scheppingen, die bij de schepping der wereld betrokken was. Niet alleen Israël, maar ook de volkerenwereld heeft deel aan die wijsheid. De wijsheid zegt van zichzelf: door mij heersen de koningen en verordenen de machthebbers recht. Overal waar wijsheid is, is de God van Israël verborgen tegenwoordig. Wie wijs is, vindt geluk en heil. Zo wordt ook hiermee een brug geslagen tussen Israël en de volken. Geen wonder, dat de vroegchristelijke gemeente deze als persoon voorgestelde wijsheid zag als voorafschaduwing van de Here Jezus.

7.

Verder zijn er in de tijd tussen het oude en nieuwe testament ontwikkelingen geweest, waaraan we niet voorbij kunnen gaan. Israël raakte verstrooid over het hele gebied rond de Middellandse Zee. In alle steden kwamen joodse enclaves, waar men de joodse tradities vrij streng handhaafde. Zo kwamen vele heidenen in aanraking met het joodse geloof, dat een grote aantrekkingskracht op hen uitoefende. Dat had verschillende redenen. Men was het heidense veelgodendom zat en Israël leerde het monotheïsme. Er is maar één God. Het joodse geloof was van hoog zedelijk gehalte, denk alleen maar aan de 10 geboden, en het bestreed daarmee het zedelijk verval van die dagen. Tijdens de neergang van de eigen cultuur verwachtte men veel van de geestelijke waarden uit het oosten, bijv. uit Perzië, maar ook uit Israël. Zo bekeerden zich veel heidenen tot het joodse geloof. Zij werden proselieten genoemd. Daar komt bij, dat het oude testament in het grieks werd vertaald, de toenmalige wereldtaal, omdat ook onder de joden de kennis van het hebreeuws verdween. Zo kon ieder die kon lezen ook dit boek lezen. In deze tijd ontstond dus intensief contact tussen jodendom en heidendom en toonden de joden ook een bepaalde zendingsijver. Zo werden de omstandigheden ook gunstig voor de zending van de vroege christelijke gemeente. De snelle groei van het christendom is menselijkerwijs gesproken hieruit te verklaren. Veel proselieten gingen later tot het christendom over.

8.

Zo komen we in het nieuwe testament terecht en daarin valt op dat ook Jezus zich tijdens zijn omwandeling op aarde allereerst op het volk Israël richtte. Hij zegt dat Hij gezonden is tot de verloren schapen van het huis Israëls en zendt ook zijn discipelen daarheen. Maar al treffen we bij Hem een concentratie op Israël aan, het is geen beperking tot Israël. Jezus had niet de bedoeling de volken van het heil uit te sluiten. Denk maar aan de geschiedenis van de Kananese vrouw en de Romeinse hoofdman te Kapernaüm. Hun geloof wordt de joden zelfs ten voorbeeld gesteld. Hij trok door het gebied van de Samaritanen en de Gadarenen. Hij noemt zich bij voorkeur Zoon des mensen, de titel van de Messias in Daniel 7. Hij past de liederen van de Knecht des Heren op zichzelf toe. Hij noemt zich Zoon van David en we hebben gehoord, dat die beloofde Zoon overal zal regeren. We vinden dus voorlopig nog dezelfde lijnen als in het oude testament, al wordt de grens tussen jood en heiden wat vaker overschreden.

9.

zending

De grote ommekeer vindt pas plaats bij de dood en opstanding van de Here Jezus. Door het kruis kwam een einde aan de oude wereld. Met de opstanding brak de nieuwe wereld door, ving de beloofde heilstijd in principe aan, waarin ook de volken in het heil van Israël mogen delen. In alle evangeliën behoren de boodschap van de opstanding en de opdracht tot zending onlosmakelijk bij elkaar. Denk vooral aan het zendingsbevel uit Matth. 28 : 18 - 20. Gaat dan heen, maakt al de volken tot mijn discipelen. Na de opstanding wordt door Jezus openlijk gezegd, dat ook de volken in zijn zegenrijke heerschappij mogen delen. De eindtijd, die de joden verwachtten, is dus in dit opzicht aangebroken, al is het vooralsnog geen eindpunt, zoals de joden dachten, maar een eeuwenlange eindstreep. Tussen de komst van Jezus als Redder en zijn komst als Rechter ligt de tijd van Gods genadig geduld, waarin de volken tot het heil mogen komen door middel van de verkondiging van het evangelie over de hele wereld en het geloof daarin. Het is de tijd van het zaaien, van het groeien en van het rijpen van de vruchten voor de grote oogst. Het is de tijd van het uitwerpen van het net en het verzamelen van de vissen.

10.

De apostelen gaan als door Jezus zelf gevolmachtigde getuigen van de opstanding en van de grote wending in de heilsgeschiedenis, die daarvan het gevolg was, de wereld in. Dat mogen ze doen in de kracht van de Heilige Geest, die op Pinksteren over hen is uitgestort. Het ontvangen van de Geest en het getuige-zijn zijn zeer nauw met elkaar verbonden. Christus is door zijn Geest blijvend tegenwoordig en stelt zo zelf zijn discipelen in staat hun opdracht te vervullen. De evangelieverkondiging blijft zo zijn werk, dat Hij wel aan mensen ópdraagt, maar niet óverdraagt. De Geest is de gave van de eindtijd, die de volken bij het heil betrekt. In het oude testament vinden we wat wel een progressieve, een groeiende redúctie wordt genoemd: het gaat van de gehele mensheid via Israël en de rest van Israël naar de ene Knecht des Heren. In het nieuwe testament vinden we een progressieve, groeiende expánsie: het gaat van de ene Messias via de apostelen, de eerste kleine kern, en via de christelijke gemeente, bestaande uit in Jezus gelovende joden en niet-joden, naar de gehele wereld. Voortaan is niet beslissend of je tot Israël behoort maar of je gelooft in de Messias van Israël.

11.

Vooral in het boek Handelingen treffen we de worsteling aan om tot zending te komen. Het hele boek is ten voeten uit getekend in de woorden van Jezus tot zijn discipelen: maar gij zult kracht ontvangen wanneer de Heilige Geest over u komt en gij zult mijn getuigen zijn te Jeruzalem, en geheel Judea en Samaria en tot het uiterste der aarde. Filippus gaat het evangelie in Samaria brengen en wordt door een ingrijpen van God in contact gebracht met de kamerling uit Morenland. Petrus, die erg veel moeite had om de heidenen binnen zijn blikveld te krijgen, ziet in een visioen een laken met reine en onreine dieren en wordt zo tot Cornelius gezonden. Op het apostelconvent (Hand 15) wordt besloten, dat men de heidenchristenen, niet-joodse christenen, niet bepaalde joodse wetten en gebruiken, zoals de besnijdenis mag opleggen. Zo kwam de nieuwtestamentische gemeente buiten de strikt joodse kaders, was zij geen joodse sekte meer, maar kon zij uitgroeien tot wereldkerk.

12.

Vooral Paulus was de apostel der heidenen. Het geheim van God is nu openbaar geworden, schrijft hij, namelijk, dat de heidenen medeërfgenamen en mededeelgenoten van de beloften in Jezus Christus zijn. Eertijds waren zij vervreemd van het burgerschap van Israël, maar nu "zijt gij, die eertijds verre vaart, nabij geworden door het bloed van Christus" (Ef. 2 : 11 - 22). Want Hij is onze vrede, die deze beiden, jood en heiden, één gemaakt heeft en de muur, die scheiding tussen beiden bracht, heeft geslecht. Zo zijt gij dan niet meer vreemdelingen en bijwoners, maar medeburgers der heiligen en huisgenoten Gods. Voor God blijft Israël nog wel 't verkoren volk, de oudste broeder onder de volken, maar heeft Israël geen uiterlijke voorrechten meer. Men wordt niet gerechtvaardigd door de werken der wet, door het opvolgen van allerlei voorschriften, 't navolgen van allerlei ceremoniële wetten, over wat je wel of niet mag eten, over de sabbat, over de offers, maar door het geloof. Dat opent de poort van het heil ook voor de heidenen. Omdat het op het geloof aankomt is Abraham ook de vader van de gelovige heidenchristenen. Dit geloof bezat hij immers al vóór hij besneden werd. Niet de vleselijke afstamming verbindt waarachtig aan Abraham, maar het geloof in de belofte. Indien gij van Christus zijt, zijt gij Abrahams zaad en erfgenamen naar de belofte. En in Romeinen 9 - 11 schrijft Paulus, dat God zijn heil naar de volken liet stromen, omdat Israël er zichzelf buiten plaatste door de verwerping van Jezus als de Messias. De stroom van Gods heil viel door Israël niet in te dammen, maar braak door de hele wereld in. Toch is Israël ondanks zijn zonde en verharding en het afwijzen van de Messias uiteindelijk niet verworpen. De heidenchristenen zijn de wilde takken in de stam van Israël geënt, en vergeet nooit: niet gij draagt de wortel, maar de wortel u. Het heil is tot de heidenen gekomen om Israël tot jaloersheid te wekken, opdat zo ook Israël weer in het heil zal gaan delen. De golf van Israël naar de volken zal ook weer terugslaan naar Israël.

13.

Uit het nieuwe testament blijkt verder ook, dat zending geen hobby is van enkelingen, maar zaak van de hele gemeente. Die gemeente is a de zendende gemeente. Paulus en Barnabas werden uit de gemeente uitgezonden. Het ging met vasten, gebed en handoplegging gepaard. Ze brachten na hun terugkeer ook verslag uit van hun bevindingen aan de gemeente van Antiochie. De gemeente is b de meelevende gemeente. Met zorg en belangstelling denkt men aan de zendingsarbeiders. Paulus denkt met vreugde aan de morele steun van de gemeente van Filippi. Er is vreugde over de bekering van heidenen tot het christendom. De gemeente is c de biddende gemeente. Bidden voor het zendingswerk is ook een wijze van deelnemen aan het zendingswerk. Zendelingen kunnen in de strijd niet alleen staan, maar moeten worden gedragen door het gebed. Voorts, broeders, bidt voor ons opdat het Woord Gods zijn loop hebbe. De gemeente is d de helpende gemeente. Paulus rekent op en verheugt zich over financiële steun. Het zendingswerk vraagt concrete offers. De gemeente is e de getuigende gemeente. Aan alle gelovigen is de zendingsroeping toevertrouwd, omdat allen geroepen zijn om van het heil van Christus te getuigen. We moeten de voeten geschoeid hebben met de bereidheid van het evangelie des vredes. Weest altijd bereid tot verantwoording aan ieder die u rekenschap vraagt van de hoop, die in u is. De gemeente is f de exemplarische gemeente, de gemeente die door haar leven het goede voorbeeld geeft. Woord en daad zijn één. Een goede levenswandel kennen is ook een vorm van zending bedrijven. Het doet de laster van de heidenen verstommen en brengt hun tot verheerlijking van God. Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn. Ook de gemeente is, net als Israël, door God verkoren en apart gesteld. Ze mag zich in een bevoorrechte positie verheugen. Ze is ekklesia, zoals zij in het grieks heet: de uit de duistere wereld geroepen gemeenschap. Ze is voorwerp van Gods bijzondere bemoeienis. Zij is Gods eigen volk. Ze draagt geweldige erenamen. Maar zij vergrijpt zich aan het heil, wanneer zij er alleen zichzelf mee dient. Zij heeft die zegeningen ontvangen met het doel om anderen tot zegen te zijn en het licht van het evangelie met woord en daad uit te stralen. Gij echter zijt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterschap, een heilige natie, een volk Gode ten eigendom, waarom? om de grote daden te verkondigen van Hem, die u uit de duisternis geroepen heeft tot zijn wonderbaar licht (1 Petr. 2 : 8 en 9). God heeft ons in zijn lichtkring geroepen door de dienst van anderen, nu roept Hij anderen door de dienst van ons. Gij zijt het zout der aarde. Gij zijt het licht der wereld. Wij zijn geroepen om te roepen en gered om te redden.

14.

Dat alles met de bedoeling, dat er nieuwe gemeentes worden gesticht. In de moderne zendingstheologie heerst de tendens om de betekenis van de christelijke gemeente te onderschatten. Men zegt: het gaat om het Koninkrijk Gods, om de heerschappij van God, die alomvattend is en zich niet tot de gemeente beperkt. Ook in het strijden voor gerechtigheid en vrede, in ontwikkelingshulp, in onderwijs en medische zorg worden tekenen van dat Koninkrijk opgericht. Natuurlijk vallen koninkrijk Gods en christelijke kerk niet samen. Het Rijk is meer. De hele schepping zal in de vrede van dat Rijk delen. Maar we mogen het Rijk en de kerk niet uit elkaar trekken of zelfs tegenover elkaar stellen en de kerk onderwaarderen. De komst van het Rijk blijkt zich na de opstanding van Christus en het Pinksterfeest te realiseren op de wijze van de gemeente. De gemeente is de belangrijkste gestalte van het Rijk, al is het nog een voorlopige gestalte. De Geest stichtte gemeentes door het werk der apostelen. De gemeente is het volk Gods, dat al tot het Koninkrijk behoort. De gemeente is het centrum van het Rijk. Ze is ontvangster en draagster van het heil op aarde. Haar zijn de schatten van het Rijk toevertrouwd. Buiten de kerk is er geen heil. De bijbel spreekt niet van een anoniem, verborgen christendom buiten de kerk, zoals tegenwoordig wel wordt geleerd. Als je maar goed doet, bewandel je onbewust ook de weg van Jezus en dan doet het er niet toe, dat je geen kerklid bent en het evangelie niet of nauwelijks kent. Want Christus regeert wereldwijd en zijn Geest werkt ook wereldwijd. Zo krijgen we de indruk, dat het nog nauwelijks nodig is, zending te bedrijven. Bewust of onbewust is ieder, die het goed bedoelt in het heil opgenomen. Men kan aansluiten aan wat bij de mensen aan positiefs voor handen is, hem in dat positieve bemoedigen en hem eventueel vertellen, dat de Geest van Christus zo in hem bezig is.

15.

Maar volgens de bijbel liggen de mensen verloren in zonde en schuld, dwalen zij in complete duisternis. Wat zij schepselmatig aan Godskennis hebben, besef van een hogere macht, een geweten, een gevoel voor rechtvaardigheid, gebruiken zij verkeerd, verdraaien zij tot afgoderij en onrecht, zodat zij niet te verontschuldigen zijn. Zo laden zij Gods toorn op zich. Zij kunnen alleen zalig worden door bekering. Doordat Gods Geest hen te machtig wordt. Doordat zij wedergeboren worden, denk aan Nicodemus, en een volkomen nieuw leven ontvangen. Zij kunnen alleen zalig worden door schuldbelijdenis en verootmoediging. Door het geloof in het verzoenend werk van de Here Jezus. Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, die zal zalig worden. Alleen, wanneer ze bewust het heil bij Jezus vinden en bij Hem alleen, is er redding voor tijd en eeuwigheid. Jezus zei: Ik ben de weg, de waarheid en het leven. Dat wil zeggen: Ik ben de waarachtige weg naar het eeuwige leven. Niemand komt tot de Vader dan door mij. Zonder bekering en bewust geloof gaat het niet.

16.

Daarom is ook de eerste zendingstaak de verbreiding van het evangelie van Jezus Christus. De verkondiging van het Woord. Zeker kunnen daarbij de daden van barmhartigheid niet gemist worden. Niet het Woord zonder de daad. Maar ook niet de daad zonder het Woord. Was het eerste vroeger een gevaarlijke bedreiging in het zendingswerk, het tweede is het nu. De dienst der verzoening is boven alles het brengen van het woord der verzoening. En daar zijn we allemaal toe geroepen. We zenden de zendelingen uit naar verre landen, maar laten we niet vergeten, dat wij in onze eigen omgeving getuigen hebben te zijn van Jezus Christus. In onze straat, in onze familiekring, in onze vriendenkring, in onze werksfeer. Dat roept weerstanden op en we zullen er onder moeten lijden.

17.

Getuige is in het grieks martus en daar is ons woord martelaar van afgeleid. Getuige zijn en martelaar zijn is onlosmakelijk met elkaar verbonden. Paulus heeft ook veel moeten lijden om wille van het evangelie. En we denken aan de vele christenen, die nog heden ten dage om hun getuigenis worden vervolgd in landen waar het christendom onder zware druk staat. Het laatste bijbelboek, Openbaring, is ook tot troost en bemoediging geschreven voor de gemeentes, die door de romeinse keizer werden vervolgd, omdat ze beleden: Jezus is Kurios. Jezus is Heer en niet de keizer. Zo'n belijdenis wordt niet geduld omdat het de wereldmachten ondergraaft. De kerk leeft hier op aarde nog midden in de strijd der geesten en der machten. Maar het bloed der martelaren is het zaad der kerk. Jezus' macht breekt op verborgen wijze door. Zijn Koninkrijk is bezig nabij te komen. De Here talmt niet, al zijn er die aan talmen denken, maar Hij is lankmoedig, geduldig, daar Hij niet wil, dat sommigen verloren gaan, maar allen tot bekering komen. (2 Petr. 3 : 9). En eens, ja spoedig, zal dwars door het grote oordeel heen, waarin het kwaad definitief wordt weggezuiverd, de grote eeuwige heilstijd aanbreken. Voor een vernieuwde schepping. In een nieuwe hemel en op een nieuwe aarde. Dan is het zendingswerk ten einde, maar het getuigen en belijden niet, want dan zal Gods volk voor eeuwig getuigend zingen tot eer van God en het Lam. Vóór het zo ver is, geldt de troostvolle belofte van de Here Jezus: wie mij belijden zal voor de mensen, zal Ik belijden voor mijn Vader, die in de hemelen is.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4