Efeze 2 : 14
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
De tussenmuur weggebroken
Gemeente des Heren,
We houden tegenwoordig van grote, ruime kamers. Maar vroeger woonde men vaak in een klein achterkamertje, of zelfs in de keuken als die een beetje ruim was. Waar de kachel aan was. En de mooie voorkamer met de nieuwste meubels werd alleen gebruikt als er hoog bezoek kwam, bijvoorbeeld de dominee.
Veel huizen hadden kamers en suite. Twee kamers achter elkaar met een glazen schuifdeur ertussen. Eén kamer was huiskamer. Daar werd in gewoond en brandde de kolenkachel. De andere werd niet warm gehouden en alleen bij verjaardagen gebruikt.
Dat vinden we nu ouderwets en het is met onze centrale verwarming ook niet meer zo nodig. We trekken de kamers bij elkaar. We breken de halve of hele muren ertussen af. Want we willen ruimte en licht.
Het gebeurt ook met boerderijen, waarin het boerenbedrijf is gestopt. De muur tussen woning en stal wordt afgebroken. Men trekt een groot stuk van de stal bij de woning. Dat wordt bijna een paleisje, zo mooi, licht, en groot.
Kijk, schrijft Paulus, zo is ook de tussenmuur weggebroken tussen het joodse volk en de andere volken.
Hoe zag die muur eruit? Uit wat voor stenen was die gebouwd? En wie bouwde die? Je denkt al gauw dat God het deed. Hij heeft immers het joodse volk uitverkoren. Hij sloot er zijn verbond mee van liefde en trouw. Hij gaf hun zijn goede geboden en beloofde hun een rijk van vrede en geluk. Hij wees zélf hun een land toe, waarop het mag samenwonen en een soort proeftuin van dat rijk mag opbouwen. Zo iets deed Hij niet met andere volken. Zorgde God zo zelf niet voor een muur tussen Israël en de rest van de mensheid?
Nee. Want God had nooit de bedoeling, dat er een muur tussen Israël en de volken zou staan, waardoor Israël het zicht op de andere volken zou verliezen en de wereld niets van Israël te zien zou krijgen. Integendeel. Als God Abraham, de aartsvader van Israël, uitkiest en roept, zegt Hij: ik zal je zegenen, én met jou zullen alle volken op aarde gezegend worden. Als God Israël verkiest, verwerpt Hij daarmee rest van de wereld niet, maar wil Hij juist zó, via Israël, de hele wereld graag zijn liefde geven. Israël is de deur, waardoor God reddend het huis van de wereld binnenkomt. Israël is de gang, de hal, waarop alle andere kamers van de wereld uitkomen en God wil die ook allemaal binnengaan. Israël woont wel een poosje in een aparte huiskamer, maar die kamer wordt niet door een muur van de andere kamers gescheiden maar eerder door zo’n glazen schuifwand, die uitnodigt om er doorheen te kijken. Kijk, mensen, kijk wat ik met Israël doe. Ik red ze uit de ellende van een slavenbestaan in Egypte. Ik laat ze dáár doorkomen waar geen doorkomen aan is, door de Rode Zee. Ik baan een pad voor ze, waar geen weg is, in de woestijn. Ik houd ze in leven, waar niet te leven valt, met manna en kwakkels. Ik geef ze mijn geboden, waarmee een prachtige samenleving van recht en liefde valt op te bouwen. Ik geef ze alle ruimte om te leven, in het beloofde land, Kanaän. Ik heb veel geduld met ze. Ze deden me immers verdriet, maakten me boos, eigenwijs en slecht als ze waren. Kijk, zó ben ik, voor iedereen, in alle kamers van het huis van de wereld.
Zo is God dus ook voor ons hier en nu. Bevrijdend. Doorhelpend. De weg banend. Leven schenkend. Geboden gevend. Geduld hebbend. Israël is door God op afstand gezet van de rest, juist om het tot een blikvanger te maken. Zo mogen we het oude testament lezen. Zo mogen we onze troost, hoop, vergeving, raad bij de God van Israël vinden. Ook u en ik vandaag in onze persoonlijke omstandigheden, misschien wel in het verdriet, de pijn, zorgen, conflicten in ons eigen huis.
Maar als God die muur niet bouwde, moeten mensen het gedaan hebben. Wie gingen metselen? De joden. Zo ben je geneigd te denken. Want als je gelooft dat je Gods eigen volk bent, dus anders dan anderen, is het wel zo prettig als dat te zien is. Bijvoorbeeld aan een leven volgens allerlei speciale wetten en gebruiken. Wetten over de besnijdenis. Over reinheid en onreinheid van het lichaam. Spijswetten over wat je wel en niet mag eten. Wetten over de sabbat. Over allerlei offers. Over de godsdienstige feesten. Noem maar op. De wet, de Thora, met zijn geboden en inzettingen, schrijft Paulus in onze brief. En dat waren geen vensters van glas die zicht gaven op een leven, dat gedragen werd door Gods wil en liefde, maar stenen, waarmee een muur werd opgebouwd die het zicht op elkaar, joden en niet-joden, ontnam.
De besnijdenis is een heerlijk bewijs van Gods verbond, zijn verbondenheid met mensen, maar zodra het een muur tussen mensen wordt, is het werk van mensenhanden. De Thora is een verzameling heerlijke voorschriften van God, die heil en vrede in de samenleving bevorderen, maar zodra ze een muur tussen mensen gaan vormen, worden ze onzuiver mensenwerk, dat een keer buiten werking moet worden gesteld.
Zo gingen de joden immers denken, dat ze het alléénrecht op God hadden. Ze hadden geen boodschap aan de andere volken, en helemaal niet Gods boodschap vóór de andere volken, heidenen, die ze hooghartig voor onreine honden uitscholden. Zoals Jona liever niet als profeet van God naar het heidense Ninevé ging. En dat was Gods bedoeling juist niet.
Jaren geleden bezocht ik samen met collega’s een synagogedienst in Amsterdam tijdens het Loofhuttenfeest. Wat komen de heren doen? Zo werden we wantrouwend begroet. We stelden ons voor en vertelden wat we kwamen doen. We konden op een bankje tegen de muur gaan zitten om de dienst bij te wonen maar in een gesprek met ons had men geen zin. Er was hooghartige afstand. Ik weet dat het ook anders kan maar toen beleefden we het zo. We voelden de koude muur van scheiding, vijandschap.
Nu is er aan de andere kant ook altijd hard aan die muur gemetseld en daar woonden ook geen lieverdjes. Maar mensen die voor zichzelf goden maakten, Griekse, Romeinse, Oosterse, en in onze streken Germaanse goden, projecties, verlengstukjes, van onze menselijke begeerte naar macht, rijkdom, genot, van ons ik vol levensdrift. Projecties van onze menselijke angsten, angsten voor het natuurgeweld, honger, ziekte, de dood. Goden die daarom niet veel hadden met zo iets als goed en kwaad, recht en onrecht, liefde, vrede. En mensen die zulke afgoden dienen, voelen intuïtief, onbewust, aan dat ze zo aan de verkeerde kant van de muur zitten, de kant van het geweld en de vernietiging, de kant zonder reinheid en zuiverheid, zonder geboden, zonder recht en liefde, zonder toekomst. De kant van de wereld, die niet betrokken was bij Gods verbondssluiting met ons mensen en de beloften van heil, die daarbij hoorden. De wereld zonder hoop en zonder God. De wereld ver weg van God en van zijn volk. En de mensen in zo’n wereld voelen ook aan, dat er maar één manier is om gered te worden: door belijdenis van schuld en bekering, radicale levensverandering. En daar verzet je je natuurlijk tegen, dat wil je niet. En komt daar niet de Jodenhaat, het antisemitisme vandaan? Die blinde harde muur van vijandschap? Ook het christelijk Europa werkte helaas aan de bouw van die muur mee. Onder het voorwendsel dat de joden Jezus aan het kruis hadden gebracht en daarom het oordeel verdienden. De Jodenvervolging ten tijde van de kruistochten. De pogroms, de georganiseerde Jodenmoord in Oost-Europa. De poging tot vernietiging van het joodse ras door Hitler. Daarnaast is er de grenzeloze Jodenhaat onder Arabieren en Islamitische volken nu. Wat een harde muur, nog steeds, tussen dat ene volk van God en de rest. Een muur waaraan eeuwenlang is gemetseld, die almaar dikker en hoger is gemaakt.
En intussen staat er helaas letterlijk een muur van vijandschap. Een hoge betonnen muur tussen Joods en Palestijns gebied. Een monument van haat, aanslagen, zelfmoordterrorisme.
Het is trouwens niet de enige in onze wereld. Aan weerszijden van die bijzondere muur, waar Paulus over schrijft, staan talloze andere. Letterlijke en figuurlijke. De muur tussen streng orthodoxe Joden en de rest van de Israëli’s. De muur tussen Zuid- en Noord-Korea. Die tussen blank en zwart in Zuid-Afrika en de Verenigde Staten. Die tussen West-Europa en het Rusland van Poetin. Tussen Koerden en Turken. Tussen soennitische en sjiitische moslims. De muur tussen arm en rijk. De muren van gaas, prikkeldraad, scheermesjesdraad om vluchtelingen tegen te houden.
In ons land ook de muur tussen autochtoon en allochtoon, tussen liberaal en socialist. In de kerk de muurtjes tussen modaliteiten, tussen wijken.
Eigenlijk bouwen we allemaal graag onze muurtjes op. Het geeft rust als je verschil kunt maken tussen wij en zij, wij aan deze kant, en zij aan de andere, de verkeerde kant van het muurtje. Het geeft een soort vertrouwdheid, veiligheid, knusheid. Ons kent ons. En toch is het niet goed. Want dan hoeft er niet veel te gebeuren of het worden muren van vijandschap. Die ons doen vergeten, dat God ons allemaal in hetzelfde huis van deze wereld een plekje om te wonen heeft gegeven.
Maar, heerlijk, Jezus Christus kwam elke muur van vijandschap wegbreken. Hij brak de muren binnen zijn eigen volk af. Die tussen de farizese Schriftgeleerden en de eenvoudige mensen, de schare die de wet niet kent. Hij durfde kritiek op hoogmoedige geestelijken te leveren en duidelijk te kiezen voor de tollenaar en zondaar. Hij brak de muur van vijandschap af tussen hele en halve joden, Samaritanen. Hij durfde te spreken met een Samaritaanse vrouw bij een bron. Hij vertelde een de joden ergerende gelijkenis van de onbarmhartige priester en leviet en de barmhartige Samaritaan. Hij reinigde tien melaatsen. Eén kwam er terug om God te loven. Dat was een Samaritaan. Jezus zei hem: je geloof heeft je gered. En Hij brak ook de muur af tussen jood en niet-jood, heiden. Hij daagde de Kanaänitische vrouw wel uit, die genezing vroeg voor haar door een boze geest gekwelde dochter. Ik ben alleen gezonden voor de verloren schapen van Israël. Het is niet goed om de kinderen het brood af te nemen en het aan de honden te geven. Maar toen ze aanhield: Heer, ook de honden eten van de kruimels die van de tafel van hun baas vallen, genas hij de dochter, en zei tegen de vrouw: groot is je geloof. Ook genas Hij de slaaf van de Romeinse officier, van wie hij ook uitdagend zei: bij niemand in Israël heb ik zo’n groot geloof gevonden. En hij voegde er de woorden aan: Velen uit oost en west zullen komen en met Abraham, Izaäk en Jakob aanliggen in het Koninkrijk van de hemel.
Het werd hem allemaal niet in dank afgenomen, dit afbreken van muren, deze dienst van verzoening, maar Hij hield die toch vol, omdat Hij wist dat het de weg was, die God wilde. We weten waar het eindigde: aan het kruis. Waar Hij door God en mensen werd losgelaten, maar zelf aan beide vasthield. Vader, vergeef het hun, want ze weten niet wat ze doen. En die dood aan het kruis promoveerde God als beloning tot het grote offer van verzoening. Het offer, waardoor de muur van vijandschap tussen de heilige God en de falende mens werd weggebroken. Hij is onze vrede, onze vrede met God. Ook ónze vrede met God. Want tegelijk breekt Jezus ook de muur tussen jood en niet-jood weg. En maakt God waar, wat Hij via de profeet Jesaja over zijn Knecht, de Messias, voorspelde: Dat je mijn dienaar bent om de stammen van Jakob op te richten en de overlevenden van Israël terug te brengen, is te gering: Ik zal je maken tot een licht voor alle volken opdat mijn redding tot aan de einden van de aarde reikt.
Wie ver af waren, niet-joden, ook wij dus, zijn in Christus Jezus, dichtbij gekomen. De twee werelden, het gebied binnen en buiten het burgerschap van Israël, binnen en buiten de verbondssluitingen en de beloften die daarbij hoorden, zijn één gemaakt. Christus schept uit die twee één nieuwe mens.
Hij stelde allerlei joodse ceremoniën, ook die van de vele offers, buiten werking door zelf hun diepe betekenis en bedoeling te vervullen door het offer van zijn leven aan het kruis. Hij maakte alle joodse reinheidswetten overbodig, omdat God in hem de volmaakt reine vond. Hij verving alle uiterlijke sabbatswetten door de ware innerlijke rust in het hart.
Zo brak Jezus de muur weg tussen Israël en de andere volken.
Voor wie zonder Jezus leeft, zonder geloof, staat die tussenmuur er nog. Zolang de joden de Messias niet aanvaarden en zo lang de wereld haar Redder niet aanvaardt, blijft men aan weerszijden het hoofd tegen die muur stoten. Blijft er antisemitisme bestaan. Blijven de joden zich tegen een vijandige wereld afschermen, op niemand vertrouwend, alleen op zichzelf. Zolang blijven er helaas misschien ook letterlijk hoge betonnen muren in het Midden-Oosten staan. Waar wel geen zelfmoordterrorist doorheen komt om zichzelf in een bus vol joden op te blazen, maar waar overheen men wel raketten naar elkaar toe kan afschieten.
Maar wie in Jezus als de gezalfde redder van God gelooft, Jezus Christus in de Griekse taal van de volken, Jezus Messias in de Hebreeuwse taal van de Joden, die ziet geen muur meer.
Dat is het grote geheim van de christelijke gemeente. De brief van Paulus aan de Efeziërs is vooral een gemeentebrief. Daarin schrijft hij over allerlei aspecten van het gemeente-zijn. En ook over het feit, dat in het huis van de gemeente, gebouwd op het fundament van de apostelen en profeten en met Jezus zelf als hoeksteen, de tussenmuur is uitgebroken.
En dat betekent een en ander. In de eerste plaats, dat God op aarde niet is verhuisd. Hij verliet het joodse huis niet. Hij verstootte zijn volk niet. Hij verbrak zijn bijzondere band met dat volk niet en wat Hij het volk beloofde, nam Hij niet terug. Om vervolgens in het huis van onze christelijke kerk in te trekken. De kerk is niet in de plaats van Israël gekomen. Eeuwenlang was dat de theologische opvatting. Maar na de tweede wereldoorlog zijn ons de ogen ervoor opengegaan dat wij onopgeefbaar met het volk Israël verbonden zijn, zoals onze kerkorde zegt.
Nee, God is niet verhuisd, maar Hij pakte in Christus de sloophamer en brak de tussenmuur weg. Hij vond de kamer die Hij met de joden alleen deelde, te klein en te benauwd. Het was ook nooit zijn bedoeling om zo klein behuisd te blijven. Hij wilde via Israël alle volken zegenen. En daarom ging Hij zijn woning intern verbouwen. Hij trok twee kamers bij elkaar. Zo mogen jood en niet-jood, samen bij Hem wonen, samen huisgenoten van God zijn en genieten van zijn liefde en goedheid.
Dat is nog een zaak van geloven. Wij zien dat nog niet. Er zijn maar weinig joden die Jezus als hun Messias belijden, en meestal vormen die een aparte christelijke gemeente. Er zijn maar weinig christelijke gemeentes met wat anders levende joodse leden.
Maar in de tijd van Paulus was het ook niet altijd zo zichtbaar. Want toen maakten wel joden en niet-joden deel uit van dezelfde gemeente, maar door die verschillende afkomst was er toch vaak een muur van spanning tussen beiden. En Paulus moet al zijn theologische argumenten uit de kast halen om gedaan te krijgen dat men elkaar respecteert en niet buitensluit vanwege de verschillende tradities en gewoontes.
Zolang het echter nog een zaak van geloven is en niet zo zichtbaar, moet het ons verlangen, ja ons streven blijven om het wel zichtbaar te maken. Door het gesprek met Israël te zoeken. Voor Israël te bidden. Door het antisemitisme te bestrijden. We hoeven niet alles goed te keuren wat Israël in politiek en militair opzicht doet. Maar we moeten ze wel steunen. En vooral de Messias belijdende joden.
Want we mogen nooit vergeten, dat God tegen ons zei: trek maar bij me in. Ik heb al wat huisgenoten, maar jullie kunnen er nog wel bij, hoor. Ik heb extra ruimte voor jullie gemaakt door een binnenmuur weg te breken.
Zo ben je nooit meer zonder mij en dus ook nooit meer zonder hoop. Zo ben je altijd dicht bij me en nooit meer ver weg. Zo ben je geen vreemdeling of gast meer, maar mijn huisgenoten. Zo ben je voortaan altijd kind aan huis bij mij. Dat maakt je tot een nieuw mens. Dat geeft je vrede.
Paulus formuleert het zo prachtig. Je hoort er de leer van de drie-eenheid in: door Hem, Christus, hebben wij allebei door één Geest toegang tot de Vader. Toegang, letterlijk in het grieks: prosagoge. De synagoge, de joodse samenkomst, is prosagoge geworden, de gezamenlijke toegang van jood en heiden tot de Vader.
De deur is open, zegt de Here tegen ons. En er is extra ruimte gemaakt. Kom maar binnen. In mijn huis. En dat is op aarde de christelijke gemeente. Welkom. Het is er warm van liefde en vrede. Er is huiselijke rust en geborgenheid. Je kan er helemaal jezelf zijn. Mijn vaderlijke liefde verdraagt en vergeeft heel veel. Mijn stem klinkt er met woorden van troost, raad, bemoediging. Mijn tafel staat er steeds gereed om je geloof te versterken. Je krijgt bij mij ook steeds nieuwe schone kleren, want je mag de nieuwe mens aandoen, rein, zuiver, rechtvaardig, liefdevol.
Ja, je komt er mijn oude volk ook tegen. Maar dat kan toch geen punt zijn? Je bent immers geen vijanden meer maar huisgenoten. Leef trouwens met iedereen die je in mijn huis tegenkomt in vrede en liefde onder één dak, ook al heb je een andere achtergrond, andere tradities en gewoontes.
Zo zal ik jullie als gemeente maken tot een tempel die gewijd is aan mijn Zoon, de Heer. Tot een plaats waar Ik woon door mijn Geest. Bij mij ben je onder de pannen. Bij mij heb je samen met anderen alle ruimte. Bij mij geen muren meer die scheiding maken. Bij mij is het voor iedereen goed toeven. Bij mij kom je allemaal thuis. Voorgoed.
Amen.
Rapporteer
My comments