De Geest ontvangen
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
De Geest ontvangen
Gemeente des Heren,
Je moet iets schrijven. Een verslag, een artikel. Het gaat lang moeizaam. Misschien wel omdat je drang om het goed te doen, je drang tot perfectie, je blokkeert. Maar ineens vloeit het zomaar uit je pen. Ofwel, ineens krijg je de geest. Je houdt een toespraak. Je zoekt eerst hakkelend naar woorden. Misschien wel omdat je bang bent verkeerde dingen te zeggen, dus door faalangst. Maar ineens stromen de woorden zomaar uit je mond en raken je luisteraars geboeid. Je krijgt de geest.
Je hebt een artistieke hobby. Bijvoorbeeld beeldhouwen met steen. Eerst kijk je peinzend tegen dat stuk steen aan. Wat moet ik daar nou van maken? En ineens zie je er wat in en gaat het beitelen ook perfect. Je krijgt de geest. Je raakt in een flow. Natuurlijk ga je dan door, stop je niet, benut je het feit, dat je de geest krijgt.
Toch een vreemde gewaarwording. Het gevoel dat iets of iemand buiten jou je helpt, het van je overneemt, waardoor het van binnen anders wordt, allerlei remmingen verdwijnen en het veel soepeler loopt.
We kregen als christelijke gemeente ook de Geest. Paulus schreef het immers aan de gemeente van Rome: U hebt de Geest ontvangen. En het werd Gods woord, een woord ook hier en nu tegen ons. We hebben de Geest ontvangen! Nu is dat wel een speciale Geest. De Heilige Geest! Op het Pinksterfeest uitgestort. Die kregen we niet om ineens veel beter, geïnspireerd, te schrijven, te spreken, of te beitelen. Maar waarvoor kregen we die dan wel? En waarvoor juist niet? Dat schreef Paulus er ook bij: U hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt, maar u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door wie wij roepen: 'Abba, Vader'.
In ons hart spoken er allerlei geesten rond. Ze willen er een plekje veroveren, en invloed op ons uitoefenen. Op onze gedachten, onze emoties, onze verlangens, onze wil. Ze fluisteren ons in het oor: luister naar mij, vertrouw mij, laat je door mij leiden. Ze strijden om de overhand bij ons van binnen.
En ze bestrijden zo elkaar. Er zijn immers goede en kwade geesten. Geesten, die ons gelukkig of ongelukkig willen maken.
Daarom moet je die geesten ook leren onderscheiden. Vertrouwt niet elke geest, schreef de apostel Johannes. Onderzoek altijd of een geest van God komt.
Wel, de Geest van Pinksteren komt zeker van God, ja is God zélf bij ons van binnen.
Maar waaraan herken je Hem? En waaraan merk je dat Hij het juist niet is?
Wel, schreef Paulus, u hebt niet de Geest van slavernij ontvangen, die opnieuw tot angst leidt.
De Heilige Geest is dus niet een geest die ons voortdurend angst geeft.
Bestaat zo'n geest, die dat doet, dus niet? Zeker wel. De een kent hem vaag, de ander kent hem maar al te goed. Het is juist zo'n vijandige geest, die Gods Geest in ons hart tegenkomt. En waartegen Hij moet vechten.
Maar die Geest hebben we niet ontvángen, omdat we die al hadden. Hij zit al van het begin af aan in ons hart. Hij wist de weg daar naartoe te vinden door het gat dat het kwaad in ons hart sloeg.
Die geest hebben we ook niet in dít opzicht ontvangen, dat het zo'n fijn cadeau is. Hij is geen lust maar een last. Maar hij zit er. En zijn stem spreekt op ons in. Of we het leuk vinden of niet. En leuk ís het niet. We zijn er tegen wil en dank mee behept.
Met die geest om steeds opnieuw als slaven in angst te leven.
Als sláven. De slavernij is gelukkig afgeschaft. Niemand hoeft meer voor een ander te zwoegen, met schamel onderdak en karig eten, zonder ook maar in íets over zijn eigen leven te beschikken. Met de zweep dreigend achter z'n rug opgeheven. Met de kans als koopwaar op de markt verhandeld te worden.
Toch is er nog wel slavernij. Ik denk aan de manier waarop grootgrondbezitters met arme boeren omgaan. Ik denk aan hoe kinderen werken in mijnen, en vrouwen bij het maken van goedkope kleding, in ontwikkelingslanden.
Maar we kunnen zelf ook nog slaaf zijn. Want het is maar hoe je je voelt. Vrij of gebonden. We kunnen slaaf zijn van ons werk, omdat we van geen ophouden weten en de volle agenda ons opzweept. We kunnen slaaf zijn van allerlei verplichtingen, omdat we zelf vinden dat we ze moeten doen of omdat een ander een beroep op ons doet. Want reken erop, dat ze er misbruik van maken, als we moeilijk "nee" kunnen zeggen. We kunnen slaaf zijn van gewoontes, tradities. Zo hoort het en niet anders. In kleding, doen en laten op zondag, in familiegebruiken. We kunnen slaaf zijn van het verwachtingspatroon, dat anderen ons opdringen of we ons zelf opleggen. Zelfs slaaf van gebrekkige en veeleisende ouders op hoge leeftijd. We kunnen slaaf zijn van ons perfectionisme en onze faalangst. We kunnen ons zelf afhankelijk maken van de dankbaarheid, de complimentjes, de waardering, de bewondering van anderen. We kunnen slaaf worden van ons uiterst nauwgezette geweten. Van allerlei misschien wel niet eens terechte schuldgevoelens. Dan leiden we, zegt de bijbel, een wettisch leven.
Maar er is ook nog een ander soort slavernij. Daar denken wij eerder aan, als we in de brief aan de Romeinen lezen over denken en leven volgens het vlees, volgens onze eigen natuur, zoals de Nieuwe Bijbelvertaling het zegt. Het is een los leventje. Waarin we doen waar we zin in hebben en er alles mee door kan.
Maar dat is toch geen slavernij? Dat is toch vrijheid, blijheid? Dat dacht je maar. Want als je eenmaal iets verkeerds doet, dan word je er gauw slaaf van, kun je er niet meer mee breken. Ja, sterker: je bent al gelíjk slaaf. Zoals Jezus zelf zei: iedereen die zondigt, is een slaaf van de zonde. Je wordt letterlijk verslaafd, aan alcohol, drugs, seks, snel geld verdienen op een verboden manier. En vaak moet je de ene zonde met de andere bedekken, zodat het kwaad je steeds steviger in zijn greep krijgt.
Ik noemde op catechisatie wel eens het simpelste voorbeeld. Je snoept uit de suikerpot. Vraagt moeder later, omdat ze ziet dat er wat gemorst is: wie heeft er uit de suikerpot gesnoept? Je zegt: ik niet. Dat zijn al overtredingen van drie geboden: gij zult niet stelen, geen vals getuigenis spreken, eer je vader en moeder. De zonde is een macht, die je steeds verder insluit. je steeds minder vrij maakt. Die je ook steeds meer werk op levert, slavenwerk, om dingen weer recht te breien of toe te dekken.
En deze slavernij geeft ook veel angst.
Het strenge wéttische leven is een angstig leven. Daarin heerst de angst, dat je het nooit goed doet, je altijd te kort schiet. De angst voor kritiek. De angst om uit de toon en uit de gunst te vallen.
Maar ook het losse leven is een angstig leven. Daarin heerst de angst, dat de zonde uitkomt. Ik heb gestolen. Komt het uit? Krijg ik de politie aan mijn deur? Ik heb overspel gepleegd. Zal mijn man, mijn vouw het ontdekken? Krijg ik een seksueel overdraagbare ziekte? Zondigen levert duizend angsten op. Helemaal de angst van een slecht geweten, schuldgevoel voor God. Dat verdring je. Stop je diep weg. Maar daarmee ben je het niet kwijt.
Wanneer heeft de bijbel het voor het eerst over angst? Direct na de zondeval. God riep de mens. Waar ben je? En hij zei: ik hoorde u in de tuin en werd bang omdat ik naakt ben. Daarom verborg ik me. Dat is de geest van slaafse angst bij ons van binnen. Vraag het ook maar aan de psychologen. Het gevoel van schuld, schaamte, angst inéén en dat in wezen voor God. Het is de bron van veel leed, verwarring, frustraties in het leven en samenleven van ons mensen, psychische kwalen.
U hebt niet de Geest van slavernij ontvangen die opnieuw tot angst leidt. Wat bedoelt Paulus met dat "opnieuw". Wel, wij christenen zijn van die geest bevríjd. Vertrouw daarop. Geloof dat. En val niet terug in ongeloof of bijgeloof, waarin die angst weer zo'n grote plaats inneemt.
We denken aan de gemeenteleden van Rome toen. De jóódse christenen onder hen dreigden soms terug te vallen in het wettische jodendom. Met een strenge straffende God, die eist dat je je precies aan allerlei regeltjes houdt. Over wat niet mag op de sabbat, over wat je niet mag eten, niet mag aanraken wil je niet onrein worden. En de niet-joodse christenen van die gemeente dreigden soms terug te vallen in het heidendom, met angst voor allerlei goden en machten, die met offers tevreden moeten worden gesteld. Godsdienst is dan in wezen niet anders als het bezweren van de geest van slaafse angst.
Nee, zegt Paulus, zo niet. U hebt de Geest niet ontvangen om als slaven in angst te leven, u hebt de Geest van aanneming tot kinderen ontvangen, door wie wij roepen: ‘Abba, Vader’.
En hoe anders is dat! Een slaaf is onvrij, een kind is vrij. Een slaaf heeft te maken met de macht van zijn heer, een kind met de liefde van zijn vader. Een slaaf kent angst, een kind vertrouwen. Een slaaf denkt dat het allemaal van hem zélf moet komen, een kind kan het in de handen van zijn vader leggen. Een slaaf is daardoor ongelukkig, gespannen, gestrest, een kind is gelukkig, blij, ontspannen. Wat een tegenstelling! Wat heerlijk als die Geest om Gods kinderen te zijn in ons is. Nee, dát die Geest in ons is. Vertrouw daarop. Het is Pinksteren geweest.
De nieuwe vertaling luidt en dat staat er ook oorspronkelijk: de Geest van het zoonschap. Wat bedoelt Paulus daarmee? Natuurlijk níet, dat hij de zusters van de gemeente uitsluit. Ook vrouwen mogen kinderen van God zijn en ‘Abba, Vader’ tegen hem zeggen.
Nee, als Paulus het heeft over de geest van het zoonschap legt hij duidelijk een link naar de ware zoon van God, de Here Jezus Christus. Die daalde naar ons neer. Werd aan ons gelijk. Ja, nam de gedaante van een slaaf aan. Droeg zo de doem die op ons rust door het kwaad. Hij liet ook vrijwillig alle angst over zich heenkomen, die met ons falen en schuldig zijn te maken heeft. In de hof van Gethsemane en aan het kruis van Golgotha.
En toch bleef hij daar dwars tegen in leven vanuit een diep, wel aangevochten maar nooit verloren, vertrouwen in zijn Vader. Mijn Vader, zegt Hij steeds.
En dáárom, om Hem, om zijn geest, zijn instelling en manier van leven, wil God ons tot zijn kinderen aannemen.
De Statenvertaling luidt en ook dat staat er oorspronkelijk: Maar gij hebt ontvangen de Geest van de áánneming tot kinderen. Om Jezus' wil worden we tot kinderen van de hemelse Vader geadopteerd. We zijn het vanuit ons zelf niet, omdat het kwaad ertussen is gekomen, maar we mogen het tóch weer worden. Uit liefde. Zoals een echtpaar een vreemd kind in een ver weeshuis kan kiezen om te adopteren. Omdat het de ouderliefde graag kwijt wil en een ongelukkig kind er gelukkig mee wil maken.
Ja, wat heerlijk. het geloof een kind van God te mogen zijn. Een oude schrijver, Hugo Binning, zegt in een preek over onze tekst: Een kind van God te zijn is van oneindig hoger waarde dan dat iemand u zijn geslachtsregister zou kunnen verhalen, waaruit blijkt, dat hij in een onafgebroken lijn afstamt van duizend koningen en prinsen. Een kind van God te zijn is een groot voorrecht, een enorme rijkdom, een hoge status.
Als kind van God mag je weten: God beschermt mij hier en nu vaderlijk. Hij helpt mij vaderlijk in nood en zorgen. Hij geeft vaderlijk raad, leidt me, waarschuwt tegen gevaren. Hij geeft vaderlijk rust als ik onrustig bent, wil me vaderlijk troosten als ik verdrietig ben, wil me vaderlijk omarmen als ik bang ben. God wil me vaderlijk van alles geven in mijn bestaan: het dagelijks brood, een dak boven het hoofd, gezondheid, gaven om te ontplooien, geluk in het leven, zin in het leven. Hij wil me ook vaderlijk vergeven als ik Hem ongehoorzaam was. En ik mag aan het eind van dit leven bij Hem komen in het Vaderhuis. Want als wij kinderen zijn, dan zijn wij ook erfgenamen, erfgenamen van God en mede-erfgenamen van Christus.
En wat doet nu de Heilige Geest? Die geeft en versterkt het geloof in ons hart, dat we om Jezus' wil Gods kinderen zijn. Dat bedoelt Paulus als hij verder schrijft: De Geest zelf getuigt met onze geest, verzekert ónze geest dat wij kinderen van God zijn. Die Geest maakt dat tot werkelijkheid bij ons. Tot iets wat steeds dieper in onze ziel post vat en steeds meer onze hele kijk op het leven bepaalt. Die Geest zorgt ervoor, dat we met wat we in het evangelie horen verkondigen: je mag door Jezus kind van God zijn, instemmen, het overnemen, het beamen. Met de heerlijke gevolgen van rust, vrede. Het kómt van buiten, maar het wórdt iets van binnen. En we gaan het zo van bínnen uit zeggen: Vader. Om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’.
Abba. Het is ons Nederlandse woordje: pappa. De eerste woordjes, die peuters uit kunnen spreken zijn mamma en pappa. De eenvoudigste klanken. Tegelijk de warmste, intiemste klanken. Ze vertellen van de liefdevolle band tussen ouder en kind. En zo is het ook in het gééstelijk leven. De Heilige Geest schenkt ons een nieuwe geboorte, een wédergeboorte, en een nieuw leven, en de eerste zinnige geluidjes, die we dan laten horen zijn: Abba, Vader.
Hoe durf je het te zeggen tegen de hoge, heilige God? Hoe krijg je daar de moed, de vrijmoedigheid, het vertrouwen voor? Dat geeft nu juist de Heilige Geest. Je hebt de Heilige Geest ontvangen om Gods kinderen te zijn. Misschien komt het er de eerste keer hortend en stotend uit. Mag ik dat zómaar zeggen? Ik, falend nietig mensje? Maar we worden er door de Geest toe gedreven. En het wordt op het laatste een kreet van heerlijke verwondering. Het wordt ons hart uitgeperst als hét verlossende woord. Het wordt een zalig aanroepen. Om hem te kunnen aanroepen met ‘Abba, Vader’. En in dat ene woordje leggen we dan alles, wat ons hart aan gevoelens heeft tegenover God.
En dat is vooral het gevoel van kinderlijk vertrouwen. Vertrouwen in Gods liefde, in een vaak zo liefdeloze wereld. Vertrouwen in Gods liefde, juist wanneer je je geliefde op aarde, van wie je zoveel liefde mocht krijgen en aan wie je zoveel liefde mocht geven, aan de dood bent kwijt geraakt. Vertrouwen in Gods bescherming, in een wereld vol gevaren, het gevaar in het verkeer en op het werk, het gevaar van ziekte, zoals kanker. Vertrouwen in Gods vergeving, als je Hem tot je spijt verdriet deed. Vertrouwen in Gods leiding en raad, als deze ingewikkelde moderne wereld je radeloos maakt en het moeilijk is beslissingen te nemen. Ja, zoals een vader liefdevol zijn armen slaat om zijn kind, omringt ons met erbarmen God, onze Vader, want wij zijn van Hem.
Wat doet de Geest zo dus heerlijk werk bij ons van binnen. Hij geeft vertróuwen en verjáágt de angst.
Abba, dat is Aramees, de taal van de joden toen. Vader, dat staat er in het Grieks, de internationale taal van de heidenen toen. Het joodse vrome, strenge, wettische leven geeft angst. Het heidense losbandige leven geeft angst. Maar de christelijke kinderlijke liefde tot God de Vader neemt de angst weg. De angst om te falen, te mislukken, tekort te schieten. De angst om uit de toon, de boot, de gunst te vallen. De angst om macht, invloed, aanzien, eer, rijkdom kwijt te raken. De angst van schuld en wroeging. Zelfs de angst voor het lijden en de dood. Het gaat niet altijd vanzelf. Het is soms een strijd bij ons van binnen. De Heilige Geest moet er vaak heel wat werk voor verzetten om onze eigen geest te overtuigen en allerlei onheilige geesten van slaafse angst te verjagen. Maar Hij doet het.
Dat verlost ons zó van krampachtigheid en geeft zó'n geweldige ontspanning, dat er daardoor er ook veel meer vanzelf gaat in ons leven, we misschien ook wel bij schrijven, spreken, beitelen, veel eerder in een flow terecht komen. Ook zó de geest krijgen.
Er is misschien nóg een reden, waarom Paulus het woord "Abba" hier onvertaald opschrijft. Het is te vergelijken met andere woorden als: Hosanna, Halleluja, Amen. Hebreeuwse of Aramese woorden, die al snel in de liturgie, de eredienst van de christelijke gemeente, een vaste plaats kregen. Het woord "roepen", of ook aanroepen doet ook duidelijk denken aan het gezamenlijk aanroepen van God in het gebed van de gemeente. Je zegt het persoonlijk vanuit het diepst van je hart. Je zegt het ook als christenen met elkáár. Als gemeente van Rome en van Daarle. In de samenkomsten, waarin je met elkaar bidt en je geloof belijdt. Als broeders en zusters. Als kinderen van één en dezelfde Vader. Abba. De samenkomsten van de gemeente zijn de werkplaatsen van de Geest om ons tot Gods kinderen te maken. Naast de persoonlijke stille tijden met God de vaste tijden van de geméénte met God. Laten we die tijden zoeken en er trouw gebruik van maken.
Niet twijfelend dat de Geest er gebruik van maakt. Want Hij is er. Hij werkt. We hebben Hem immers echt ontvangen. Want het is Pinksteren geweest. Toen werd Hij uitgestort. Toen werd Hij aan ons gegeven door de Vader en de Zoon. Paulus drukt het de gemeente van Rome op het hart. Want u hebt ontvangen. En dat mogen ook wíj weten, tot onze troost. We hebben de geest gekregen, we hebben Gods Geest gekregen, die niet rust tot heel ons zijn God kent en roemt, tot heel ons hart Hem Vader noemt.
Amen.
Rapporteer
My comments