Lukas 11 : 23 en Markus 9 : 40
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Voor en tegen
Gemeente des Heren,
Twee uitspraken van Jezus. “Wie niet tegen ons is, is vóór ons.” En: “Wie niet met mij is, is tegen mij.” Ze lijken elkaar tegen te spreken en niet zo’n beetje ook. Wie niet tegen ons is, is vóór ons. Dat klinkt mild, ruim, verdraagzaam, soepel. En inclusief. Het sluit anderen zo veel mogelijk in. Er is een grote speelruimte. Wie niet met mij is, is tegen mij. Dat klinkt juist fanatiek, streng, onverdraagzaam. En exclusief. Het sluit anderen resoluut en absoluut uit. Er is maar een kleine speelruimte. Ben je niet vóór, dan ben je tégen. Ben je niet tegen, dan ben je vóór.
Is Jezus van gedachten veranderd? De ruime woorden heeft hij eerder uitgesproken dan de strenge. Is hij radicaler geworden? Misschien door de omstandigheden gedreven? Omdat hij steeds meer tegenstand kreeg en gehaat werd? Vooral door de geestelijke stand, de priesters en Schriftgeleerden? Daar kunnen we ons wel wat bij voorstellen. Wij denken misschien op bepaalde punten ook anders dan vroeger. Bepaalde ervaringen in ons leven hebben ons dan tot die verandering van gedachten gebracht. Al worden we meestal bij het klimmen der jaren door meer levenservaring milder en verdraagzamer dan andersom.
Toch hebben we er bij Jezus meer moeite mee dan bij ons zelf. Was hij niet volmaakt? Was hij niet de Zoon van God? Onze Verlosser? Als we daaraan denken, begrijpen we het eigenlijk niet goed, dat hij zó totaal van standpunt verandert.
Des te meer omdat Hij beide zinnen sprak bij een vergelijkbare gebeurtenis. Er wordt iemand van een demon, een boze geest, bevrijd. Iemand is helemaal in de macht van het kwaad. Zó, dat zijn lichaam en geest er ziek van zijn. Zijn goede relaties met medemensen naar de knoppen zijn. En hij zijn actieve plek in de samenleving verloren heeft. Maar hij wordt ervan verlost. Hij krijgt zijn menswaardigheid weer helemaal terug.
Zo’n gebeurtenis vertelt ons hoe toen, en nu nog steeds, goed en kwaad met elkaar strijden. Oftewel: hoe het Koninkrijk van God en het Rijk van de boze oorlog voeren. Heftig. Op leven en dood. Maar het vertelt ook dat het Koninkrijk van God uiteindelijk zal winnen. Het leert ons om realistisch te zijn over de verwoestende kracht van het kwaad in de wereld en in ons persoonlijk leven en tegelijk met vertrouwen en hoop uit te zien naar de grote toekomst vol vrede en recht, geluk en blijdschap.
En toch is er verschil tussen beide gebeurtenissen. In het eerste geval verjaagt een onbekend iemand in de naam van Jezus een boze geest, in het tweede doet Jezus het zelf. En dat verschil leidt er ook toe, dat er een verschillend gesprek ontstaat naar aanleiding van beide wonderen. En kijk, omdat er over verschillende zaken wordt gesproken, spreekt Jezus ook deze twee verschillende zinnen uit. Lós van het verband waarin de teksten staan, spreken ze elkaar tegen, is er voor ons gevoel maar één waar, maar ín het verband waarin de teksten staan, zijn ze toch allebei waar, en vullen ze elkaar misschien wel aan.
Als Jezus zelf een boze geest uitdrijft, zijn er drie reacties. Eén: de menigte, die er omheen staat, verbaast zich. Dat herkennen we wel. Er gebeurt iets spectaculairs. We zijn erbij. Of we zien het op de televisie. We vergapen ons eraan. Maar meer ook niet. Ons leven verandert er niet door. Twee: Enkelen zeggen: Hij kan demonen uitdrijven dank zij Beëlzebul, de vorst van de demonen. Het uitdrijven van een boze geest was toen wel indrukwekkend, maar niet bijzonder. Meer mensen met buitengewone gaven waren er toen toe in staat. Wel, zeggen ze, Jezus kan het, omdat hij zelf aan de kant van de demonen staat. Dat zijn dus felle tegenstanders van Jezus, die er niet voor terugdeinzen om hem zwart te maken. We moeten aan de geestelijke leiders denken, die bang waren dat Jezus meer greep op het volk zou krijgen dan zij. Als Mattheüs deze geschiedenis vertelt, noemt hij de Farizeeërs. Markus noemt de Schriftgeleerden. Ze haten Jezus. Ook dit herkennen we wel. Je hebt mensen die altijd aanschoppen tegen de kerk, de christenen, tegen elk geloof. Ze schelden op die schijnheilige vromen. Mensen van de kerk doen het altijd verkeerd en nooit goed. Drie: Weer anderen verlangen van hem een teken uit de hemel om hem op de proef te stellen. Er zijn er meer die demonen kunnen uitdrijven, Jezus. Dit is voor ons nog niet het bewijs, dat u gekomen bent om Gods Koninkrijk op aarde te vestigen. Overtuig ons daar maar eens van met een uniek teken uit de hemel. Ook dit herkennen we wel. Als God bestaat, waarom geeft Hij dan geen stopteken uit de hemel, wanneer een leger in een stadswijk vol onschuldige burgers dodelijk gas verspreidt? Waarom vernietigde Hij dan niet de concentratiekampen van Hitler zoals Hij de muren van Jericho liet instorten? Waarom geneest hij mij niet van die nare ziekte?
Drie reacties. Maar van een vierde lezen we deze keer niet. Nu geen mensen die er hun leven door laten veranderen. Geen mensen die ervoor kiezen om echt volgeling van Jezus te worden. Geen mensen die gaan geloven dat in Jezus het Koninkrijk van God dichtbij gekomen is. En dat moet wel. Met een vijandige houding kom je er natuurlijk niet. Maar met bewondering alleen kom je er ook niet. En met een afwachtende houding evenmin. Want wie niet met mij is, is tegen mij.
Het is van tweeën één. Of Jezus drijft door Beëlzebul demonen uit, of hij doet dat dankzij een kracht die van God komt. Een tussenweg is er niet. En er zijn ook maar twee Rijken, die om de alleenheerschappij strijden. Het Koninkrijk van God en het Rijk van de Boze. En niemand kan afzijdig, neutraal blijven. Wie niet met mij is, is tegen mij.
Niet kiezen is ook kiezen. Jezus kende hun gedachten, lazen we. Hij kent ook onze gedachten. Misschien hebben we nog niet echt gekozen. Misschien is ons christen zijn nog niet veel meer dan een kwestie van onze genoten opvoeding en onze gewoontes. We lopen wel mee, maar we lopen niet warm. Want een werkelijk omslag in ons leven, een echte bekering, dat vraagt nog al wat, vraagt offers, en laat geen ruimte voor vrijblijvendheid en gemakzucht.
En toch: wie niet helemaal met mij is, is tegen mij. Je moet er echt voor gaan. Voor Jezus. Voor Gods Koninkrijk. Met minder gaat het niet. Ging Jezus er zelf ook niet helemaal voor? Was zijn héle leven er niet een in dienst van zijn Vader, in dienst van liefde, vrede, recht, en vol strijd tegen zonde, ziekte, dood? Hield Hij dat niet tot het einde toe vol, tot de dood aan het kruis? En bleek door zijn opstanding niet dat Hij juist zo de boze en de dood had overwonnen?
Er echt voor gaan. Er vol van zijn. Met minder kan het zelfs de verkeerde kant op gaan. Ons hart kan door een onreine geest verlaten zijn, maar blijft het daarna leeg en raakt het niet vol van Jezus, dan keert die geest terug met zeven andere demonen en ben je er ten slotte slechter aan toe dan voorheen.
En blijf je maar afwachten en uitstellen in de hoop op een nieuw en overtuigend teken, dan gaan op de dag van het oordeel de inwoners van Ninevé je voor, omdat ze zich door het teken van Jona en zijn boodschap lieten bekeren. En meer dan Jona is Jezus.
En ook tegen de steden, waar Jezus bijna al zijn wonderen deed en waarvan de inwoners toch niet tot bekering kwamen, zegt Hij: wee Chorazin, Betsaïda, Kapernaüm, want op de dag van het oordeel zal het lot van Tyrus en Sidon, ja zelfs het lot van Sodom draaglijker zijn dan dat van jullie.
Dus: ga er voluit voor. Alle hens aan dek. Totale mobilisatie. Alle krachten bundelen. Want de strijd is hevig. Iedereen is nodig, ook ik, u, jij. Niemand is overbodig.
Staat op en strijdt de goede strijd, tot al wat God u vraagt, bereid. Staat op en richt het aangezicht tot God omhoog en doet uw plicht.
Ervaar het evangelie als de aanstelling van Jezus, waarmee u met heel uw leven met Hem zal zijn, als zijn volgeling, zijn discipel. Zo staat het er ook: en Jezus klom de berg op en riep bij zich wie Hij wilde, en zij kwamen naar hem toe. En Hij stelde er twaalf aan om bij Hem te zijn. Hij roept u. Hij wil u. Kom naar Hem toe. Wees met hem.
Want wie niet met mij is, is tegen mij. Wat zou het fijn zijn als we ook nu een gemeente zijn met alleen maar echte discipelen. Die helemaal met Jezus zijn. Die Hem in alles volgen en dienen. Die echt het verschil maken in hun gezin, familie, op hun werk. En Hij stelde er twaalf aan om bij hen te zijn. En, zo staat er zelfs bij: ze kregen de macht om demonen uit te drijven. Wat zou het fijn zijn als wij als gemeente, met Jezus, en met de aanstelling en de macht van Jezus, bezig zijn om medemensen van allerlei kwaad te reinigen, ze van allerlei vormen van gebondenheid en slavernij te bevrijden, ze van hun zonden en wonden te genezen, ze weer tot vrije, blije, geheelde mensen te maken. En als we zo, als gemeente, met Jezus, actief toeleven en toewerken naar de overwinning van het Koninkrijk van God.
Enthousiasme gevraagd. IJver. Haast op het fanatieke af.
Hoewel daar een gevaar in schuilt. Het kan namelijk tot een gemeenschap leiden, die exclusief wordt, anderen uitsluit. Tot een wij-gevoel, dat zich tegen anderen opstelt. De twaalf volgelingen van Jezus liepen in die val. Vooral één van hen: Johannes. Hij zei eens tegen Jezus: Meester, we hebben iemand gezien die in uw naam demonen uitdreef en we hebben geprobeerd hem dat te beletten, omdat hij zich niet bij ons wilde aansluiten. Maar Jezus zei: Belet het hem niet. En dan volgt de tweede tekst: wie niet tegen ons is, is vóór ons.
Dus: ook al zijn we nog zulke gedreven enthousiaste christenen, we hebben daarom nog niet het alleenrecht om in de naam van Jezus te spreken en te handelen. Ook al zijn we nog zo’n ideale gemeente – en waar is die? – we hebben daarom nog geen monopolypositie.
Geleidelijk kan er bekrompenheid, kleingeestigheid, insluipen in een gemeente. Dat gebeurt als de allereerste aandacht niet meer naar Jezus uitgaat, maar naar de gemeenschap, waar we bij horen. Jezus sprak de eerste tekst in het enkelvoud: wie niet met mij is, is tegen mij. Maar nu doet hij het in het meervoud: wie niet tegen óns is, is vóór óns. Het gaat nu om de gemeenschap van zijn volgelingen, niet om hem alleen. Volgens Lukas neemt hij zelfs wat afstand van zijn discipelen en zegt hij: wie niet tegen jullie is, is voor jullie.
Zoals Jezus zijn discipelen waarschuwde, waarschuwt Hij nu ook ons: verabsoluteer de eigen christelijke mening niet. Verabsoluteer de eigen manier van gemeente zijn niet. Verabsoluteer de eigen modaliteit of richting niet. Heb het niet te vaak over ónze kringen, ónze gezindte, óns soort. Verabsoluteer de vertrouwde liturgie in de kerkdiensten niet, het liedboek, de Bijbelvertaling. Denk niet dat de enige juiste manier van kerk zijn die van ons is.
En Hij waarschuwt ook: zet je niet af tegen andere christenen en kerken. Zie die niet als concurrenten. Kom niet te gauw met kritiek op hen. Belet hen helemaal niet om op hun eigen manier christen te zijn, ook al is die manier anders dan die van jou. Ga niet op ketterjacht.
Wees ook niet jaloers op gemeentes, waarmee het voor het oog beter gaat. Die groter zijn, actiever. Die meer slagkracht hebben, meer kerkgangers. Misschien waren de discipelen ook wel jaloers op deze man die in Jezus’ naam demonen uitdreef, terwijl ze dat zelf niet altijd konden.
Zei Jezus niet: elk koninkrijk dat innerlijk verdeeld is, wordt verwoest en houdt geen stand? Dat geldt voor het rijk van de boze. Maar menselijk gesproken ook voor het Koninkrijk van God. Christenen en gemeentes moeten hun energie niet tegen elkaar, maar met elkaar gebruiken.
Ook al in het Oude Testament vinden we trouwens een waarschuwing tegen deze ongezonde clubgeest. Mozes stelt op een gegeven moment zeventig oudsten aan om het volk te leiden. Eens verzamelen ze zich rond de tent der samenkomst. Op twee na. Eldad en Medad. Die blijven ergens anders hun werk doen. Zeg dat ze daarmee ophouden, zegt Jozua tegen Mozes. Maar die antwoordt: Denk je soms dat jij voor mijn belangen moet opkomen? Legde de Heer zijn geest maar op heel het volk! Profeteerde iedereen maar!
Wie niet tegen ons is, is vóór ons. We moeten er voor oppassen, dat we meer voor ons zelf opkomen dan voor Jezus. Laten we ruim durven denken.
God heeft ons mensen met een grote variatie geschapen. Wat is er veelkleurigheid in huidskleur, talenten, taal, kleding, cultuur. En dat zal in het Koninkrijk van God ook zo zijn. Het wordt een grote schare, die niemand tellen kan, uit alle natie, geslachten, volken, en talen. En ónze club is maar één van die alle.
Wij trekken onze menselijke grenzen, maar God trekt zijn eigen grenzen, en breekt door onze grenzen heen. Wij trekken onze eigen vaste lijnen, maar God treedt vaak buiten die lijnen. Wat een zegen, dat God zich in Jezus ook niet aan de grenzen hield, die de joden trokken, maar ons uit de heidense volken net zo goed bij zijn heil betrok. Dan kunnen wij Gods heil toch onmogelijk voor anderen afgrenzen?
Wij geloven toch in God, de Almachtige, de Schepper van hemel en aarde? Wij geloven toch dat Hij daarom overal en altijd regeert? Dan kan Hij toch overal tekenen van zijn komende Koninkrijk van vrede en recht geven? Dan kan hij toch overal door mensen boze geesten verjagen, het kwaad nederlagen bezorgen en het goede laten overwinnen? Niet alleen bij ons? Waarom zouden we dan zo snel kritisch en achterdochtig zijn, als ergens anders in kerken mooie en wonderlijke dingen gebeuren, ook al zijn het dingen, die vanuit onze cultuur bezien vreemd zijn? Ook in dit opzicht geldt het woord van God bij monde van Jesaja: Mijn plannen zijn niet jullie plannen, en jullie wegen zijn niet mijn wegen. Want zo hoog als de hemel is boven de aarde, zo ver gaan mijn wegen jullie wegen te boven en mijn plannen jullie plannen.
Maar is iedereen die in zijn land tegen uitbuiting en onderdrukking protesteert een burger van Gods Koninkrijk? Hoort iedereen die ontwikkelingshulp of medische zorg verricht in ontwikkelingslanden er bij? Of iedere fantastische mantelzorger? Zijn zij ook christen, zonder dat ze het zelf beseffen?
Jaren geleden werd er in de kerken soms zo over gedacht. Men had het over anonieme christenen.
Toch moeten we zo niet denken. Want wat zegt Jezus? Iemand die een wonder verricht in mijn naam kan onmogelijk het volgende moment kwaad van mij spreken. In mijn naam. Dat betekent vooral: op mijn gezag, met de door mij gegeven macht. Maar dat betekent toch ook dat bij die wonderdaad de naam van Jezus wordt genoemd. Dat betekent toch ook dat het evangelie van Jezus daarbij klinkt, al is het nog zo eenvoudig, of beperkt, of eenzijdig, of nóg zo anders dan wij het gewend zijn. Het Koninkrijk van God daalde door Jezus op aarde neer en zal eens door Jezus volkomen werkelijkheid worden. Buiten Jezus en zijn evangelie is dat ondenkbaar.
Maar áls het in de naam van Jezus gebeurt, dan moeten we er niet te gauw negatief over doen. Wie niet tegen ons is, is vóór ons. Waar de naam van Jezus wordt genoemd, moeten we niet al te kritisch zijn, voor misbruik vrezen. Voor ketterij. Voor sensatiezucht. Of voor verheerlijking van de wonderdoener.
Waar de naam van Jezus wordt genoemd, waar ook, door wie ook, daar is veel eerder een medestander van ons te verwachten dan een tegenstander. Het Koninkrijk van God kan niet innerlijk verdeeld zijn. Wie in mijn naam een wonder verricht kan onmogelijk het volgende moment kwaad van mij spreken.
En als men de naam van Jezus tóch misbruikt? Voor eigen eer en macht? In het boek Handelingen staat daarover een duidelijk verhaal. Enkele rondtrekkende Joodse geestenbezweerders, de zeven zonen van Skevas, proberen boze geesten uit te drijven door het uitspreken van de naam van de Here Jezus. Ze zeggen: ik bezweer jullie bij Jezus, die door Paulus wordt verkondigd. Maar de boze geest geeft hun ten antwoord: Jezus ken ik, en Paulus ook, maar wie zijn jullie? En de man die door de boze geest bezeten is, springt op hen af en gaat hen met zoveel geweld te lijf dat ze naakt en gewond uit het huis wegvluchten. De demon is zonder de macht van Jezus niet te verjagen, blijkt veel sterker dan mensen. En God zelf zorgt er wel voor, dat de naam van zijn Zoon niet misbruikt wordt, en zij die dat doen, schade en schande oplopen. Dat hoeven wij niet te doen.
Wie niet met mij is, is tegen mij. Wie niet tegen ons is, is vóór ons. Deze woorden van Jezus spreken elkaar toch niet tegen, maar vullen elkaar aan. We gaan helemaal achter de naam van Jezus staan. We gaan die naam groot maken met al onze woorden en daden, vol overgave. Samen met anderen, ook met anderen die vreemden voor ons zijn, die we niet kennen en mogelijk ook een heel andere vorm van christenzijn in de praktijk brengen dan wij, maar zijn naam ook noemen.
Daar ruist langs de wolken, overal, een lief'lijke Naam, die hemel en aarde verenigt te zaam, Geen naam is er zoeter en beter voor 't hart, Hij balsemt de wonden en heelt alle smart. Kent gij, kent gij, die Naam nog niet? Die Naam draagt mijn Heiland, mijn lust en mijn lied!
Amen.
Rapporteer
My comments