De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: Ouderkerk aan den IJssel
  • op: 22 maart 2020
Hebreeën 4 : 15 Onze Hogepriester
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Onze Hogepriester

Gemeente des Heren,

Soms heeft ons geloof een zetje nodig, een duwtje in de rug. Het moet nieuw leven worden ingeblazen. Want het dreigt een zachte dood te sterven.

Het kan met ons gezámenlijk geloof als gemeente gebeuren. We slapen met elkaar in, veel vacatures, weinig activiteiten. En met ons persóónlijk geloof als christen. Dat brandt nog maar op een heel laag pitje. Om het met een ouderwetse uitdrukking te zeggen, ook in het boek Hebreeën te vinden: we kunnen verachteren in de genade van God. We lopen dan achter, raken achterop. En dan dreigen we de boot te missen. De boot van Gods redding en liefde.

Het kan verschillende oorzaken hebben. Een zwakte bij ons van binnen. Een verzoeking van buiten.

Het kan zijn dat ons leven een sleur is geworden. Alles gaat op dezelfde voet door, zonder hoogtepunten of dieptepunten. Niets daagt ons uit om in geestelijk opzicht bij de les te blijven. Geloven wordt gewoonte, traditie, maar wordt niet meer echt beleefd, niet met hoogtepunten van blijdschap en dankbaarheid tegenover God, en ook niet met dieptepunten van klagen en kermen tot God. We dreigen langzaam maar zeker terug te glijden in het oude en tegelijk weer zo moderne heidendom om ons heen.

Het kan ook zijn dat ons geloof ons weinig vreugde geeft, maar wel veel verzoekingen en aanvechtingen. Ondanks ons bidden om genezing blijven we ziek. Ondanks ons bidden om werk blijven we werkeloos. Ondanks de christelijke opvoeding, die we hun gaven, dwalen onze kinderen af. Ondanks de pogingen tot verzoening blijft er onenigheid en ruzie in de familie. Ondanks onze kerkelijke activiteiten blijft de onkerkelijkheid toenemen. Met je geloof stuit je op veel onbegrip, veel weerstand. Helpt geloven wel? Helpt God wel? Je wordt er moedeloos van. Je ziet het nut van geloven niet meer zo in. Langzaam maar zeker dreig je terug te glijden in het oude en tegelijk weer zo moderne heidendom om je heen.

Het Bijbelboek Hebreeën is een laat geschrift. Bestemd voor christenen, bij wie na jaren het eerste enthousiasme van het geloof óók is verdwenen, het eerste vuur van de hoop is gedoofd, de eerste warmte van de liefde is bekoeld. Ze zijn moedeloos. Waarom? Wel, ze worden tegengewerkt in hun geloof, onderdrukt om hun geloof. De Romeinen zien hen als staatsgevaarlijk, omdat ze de keizer niet als god willen vereren. De joden zien hen als een wonderlijke sekte, die bestreden moet worden. Ze krijgen daarom geen werk. Of er komt geen klant in hun winkel. Hun kinderen vallen daarom buiten goede opleidingen. Vindt er een misdaad plaats, dan krijgen zij de schuld, worden ze opgehaald en in de gevangenis geworpen. Bij een volksoproer worden de onlustgevoelens op hen afgereageerd.

Hun geloofsreserves raken op door al die tegenstand en tegenslag. En daarom dreigen ze ook weer terug te vallen in het oude, nee niet het oude heidendom, maar het oude jodendom, waaruit ze waren gekomen. Want de titel van het boek: Hebreeën, zegt het al. En de hele inhoud van het boek wijst erop. Het is geschreven voor joden, die christen waren geworden. En die in de verleiding komen om maar weer opnieuw jood te worden.

En daar wil de schrijver van dit boek hen voor behoeden. Daarom doet hij niets anders dan hun geloof aansporen en aanmoedigen, opwekken en oppeppen. Hij maakt ze duidelijk, dat er alle reden is om trots te zijn op het christelijk geloof en het niet los te laten. En hij gebruikt daarbij juíst hun joodse verleden, waar ze nog zo vertrouwd mee zijn en dat weer zo’n grote aantrekkingskracht op hen heeft. Dat merken we in onze tekst natuurlijk aan het woord ‘hogepriester’. Want wij hebben geen hogepriester, die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden. Het verband maakt duidelijk, dat hier Jezus Christus mee is bedoeld. Straks vertellen we waarom. Maar eerst willen we nadruk leggen op wat nadruk krijgt omdat de zin ermee begint: want wij hebben.

Het lijkt wel of het in ons moderne leven meer om hebben gaat dan om zijn. We hebben een huis, een auto, een eigen zaak. Wat is bezitsvorming belangrijk. Het begint al bij kleine kinderen en hun speelgoed. Ze weten precies wat ze hebben. En ze gunnen het broertjes, zusjes of vriendjes eigenlijk niet dat die er ook mee spelen. Dat is van mij. Daar mag jij niet aankomen. Later gaat het om het hebben, en willen hebben van andere dingen. We zijn erg hebberig ingesteld.

Als keerzijde wordt het daardoor al snel een obsessie als je iets niet hebt. Hoe minder je hebt, hoe minder je bent. Voor het gevoel van de massa en je zelf. Je bent een loser. Soms ben je ook als christen wel eens jaloers op wat anderen wel hebben en jij niet. En zo was Asaf, de dichter van psalm 73, jaloers op de goddelozen, want zij hadden voorspoed en hij niet. Zo kun je uit christelijke overtuiging niet aan loterijen meedoen en toch jaloers zijn op hen, die er een miljoen mee winnen.

De christenen uit de joden dreigden toen ook alleen maar te denken aan wat ze niet hadden vanwege hun geloof. Geen voorspoed. Geen vrienden. Geen maatschappelijke erkenning en waardering. En dikwijls ook geen duidelijke tekenen, dat God helpt en redt. Het lijkt of ze Hem ook niet meer hebben.

Christus als Hogepriester
Christus, de grote Hogepriester
Iconen van dit type worden ook wel ‘Koning der Koningen’ genoemd.
Afbeeldingen van Christus als hogepriester komen voor het eerst voor in de 14e eeuw in Bulgarije en Macedonië.
In de 17e eeuw werd dit type iconen populair in Rusland, Griekenland en op de Balkan. Vaak maken deze iconen deel uit van een Deësis, waarbij Christus wordt geflankeerd door Maria en Johannes de Doper.
Iconografie
De voorstelling is onder invloed van het Byzantijns hofceremonieel ontstaan. Christus is in vol ornaat afgebeeld in kledij die zowel koninklijk als bisschoppelijk kan worden genoemd. Over zijn schouders ligt het omoforion, het karakteristieke onderscheidingsteken van de liturgische kleding van een bisschop. Het is een lange zijden of lamswollen strook stof, vaak bestikt met drie kruisen, in Y-vorm gedragen. Op zijn hoofd draagt hij een ‘mitra’ (bisschopsmuts) of ‘ ‘kamelaukion’ (Byzantijnse keizerskroon). In zijn linkerhand draagt hij een kruis. Om zijn hals een medaillon (enkolpion) aan een gouden ketting. Hier is het medaillon bezet met een carneool.
Inscripties
In zijn aureool staat: HO OO N ( Ό ω N), hetgeen betekent: ‘Hij die is’ of ‘de Zijnde’. (Hiervan zijn 2 letters te zien)
IC XC staat voor ‘Jezus Christus’
De inscriptie op de rand luidt: АРхнєрєн ВєлнкІн (Archierej Velikij) , De Grote Hogepriester
Liesbeths_Iconen Hebreeën 4 : 15 Onze Hogepriester Liesbeth's Iconen - Klooster St. Agatha
Maar lieve mensen, zegt onze schrijver, we hébben toch die bijzondere hogepriester van ons? We hebben toch Jezus? Als iemand gezondigd heeft, dan hébben we toch een voorspraak bij de Vader, Jezus Christus? Wij dan, gerechtvaardigd door het geloof, hébben toch vrede bij God door onze Here Jezus Christus? We hébben toch in Jezus Christus de verlossing door zijn bloed? We hébben toch een geweldige troost? We hébben toch een anker voor onze ziel? Jezus Christus? En hebben we Hém dan zijn we toch schatrijk? Dan hebben we toch alles? Zijn we toch geborgen voor tijd en eeuwigheid?

Alle andere godsdiensten, ook het jodendom, zijn bezig met zoeken en jagen, met wensen en hopen, met onvervulde verlangens, maar we belijden als christenen toch dat alles door Jezus Christus vervuld is? Dat we dank zij Hem de verlossing áchter ons, binnen in ons en vóór ons hebben? Daar mogen we toch best trots op zijn?

Ook wij in 2020. We hebben Jezus, gemeente. En dat weegt op tegen alles wat we niet hebben. Laten we daarmee ons geloof oppeppen.

Kunnen we het zeggen: ik heb Jezus? Je hebt er, die dat nooit in het geloof durven aanvaarden. Je hebt er, die het vanzelfsprekend vinden. Maar het zit er tussen in. Als een reden tot verwondering en blijdschap, tot nieuw vertrouwen, en nieuwe geestelijke kracht.

En die Jezus wordt tegenover jóódse christenen de hogepriester genoemd. Het woord priester is in het Latijn: pontifex. En dat betekent: bruggenbouwer. Want de priester is de bruggenbouwer tussen God en mens.

Hij is de vertegenwoordiger van het volk bij God. Hij moet voor het volk de kastanjes uit het vuur halen. Hij brengt namens het volk de offers van verzoening aan God en vraagt God zo om vergeving van de zonden. Maar hoe ver komt hij van de mensen naar God toe? Niet zó ver. Hij mag hoogstens één keer per jaar op Grote Verzoendag in de tempel even achter het voorhangsel gaan, in het Heilige der heiligen staan, waar de kist, de ark van het verbond zich bevindt als symbool van Gods aanwezigheid op aarde. Maar dan moet hij eerst behalve voor het volk ook nog voor zichzelf een offer van verzoening hebben gebracht, want ook hij is zondaar. En hij blijft mens onder mensen. Jézus echter kwam verder, ver genoeg om de echte bruggenbouwer te zijn. Denk maar aan Hemelvaartsdag. Hij is als mens helemaal naar Gods hemel gevaren. Dat kon Hij omdat Hij als mens niet gezondigd had. Hij is alle hemelen doorgegaan. Tot de troon van God, tot God zelf. Ja, Hij ís ook God zelf. Nu wij dan een grote hogepriester hebben, die de hemelen is doorgegaan, Jezus, de Zoon van God, laten wij aan deze belijdenis vasthouden. Houd vast. Zak niet terug in het jodendom. Want er is geen betere hogepriester dan Jezus.

De priester is ook de vertegenwoordiger van God bij het volk. Hij is Gods ambassadeur op aarde. Hij zegent het volk namens God. Hij spreekt de woorden van God. Geeft de geboden en de beloften van God aan de mensen. Maar hoe ver komt Hij van God naar de mensen toe? Niet zo ver. Want hij komt niet echt van God vandaan. Hij is zelf ook maar een zondig en nietig mens. En hij komt ook niet helemaal naar alle mensen toe. Want hoe herinnerden deze christelijke joden zich de hogepriester? Hij woonde in een prachtig paleis. Had schitterende gewaden aan. Kwam uit een voornaam geslacht. Had grote politieke invloed. Ze zagen tegen hem op. Net of hij iets van goddelijke glans uitstraalde. Eigenlijk is hij zo veel aantrekkelijker dan Jezus. Die was maar een timmermanszoon uit Nazareth. Hij was sober gekleed. Zwierf rond, vaak zonder dak boven het hoofd. Werd gehaat, vervolgd, gevangen genomen, en kwam op een smadelijke manier aan zijn einde, werd gekruisigd. Zo stel je je toch niet een priester voor? Ze gaan aan Jezus twijfelen. En nu ze allerlei tegenslag en tegenwerking krijgen vanwege hun geloof in Hem helemaal. Houdt toch maar aan deze belijdenis vast, beste geloofsgenoten, zegt de schrijver van Hebreeën. Want Jezus kwam werkelijk van God vandaan. Is zelfs de Zoon van God, God zelf in de tweede persoon. En Hij daalde werkelijk naar alle mensen neer, alle mensen in de diepte van hun nood en ellende, hun strijd en aanvechtingen. Daar denken we aan in deze Lijdenstijd. Want wij hebben geen hogepriester die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden, maar een die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde. Hij kwam van ver genoeg en Hij ging ver genoeg. Hij is de enige ware hogepriester, verzoener tussen God en mens, bruggenbouwer tussen God en mens. Omdat Hij in alle onze zwakheden is neergedaald.

Hoe kan een aardse hogepriester in zijn paleis weten wat het is om dakloos te zijn? Hoe kan hij, in kostelijke kleren, weten wat het is om naakt te zijn? Hoe kan hij, elke dag overvloedige maaltijden genietend, weten wat het is om hongerig te zijn? Hoe kan hij, meester van slaven, weten wat het is om slaaf te zijn? Hoe kan hij, alom geëerd, weten wat het is om veracht en verworpen te zijn? Maar Jezus kan dat wel. Want Hij is als de ware hogepriester in alles op dezelfde wijze als wij verzocht. Hij is de hemelen doorgegaan, maar Hij is ook de verloren mensheid doorgegaan.

Onze tekst heeft een dubbele ontkenning. We hebben geen hogepriester die geen medelijden kan hebben met onze zwakheden. In die dubbele ontkenning zit een tegenstelling. Elke andere hogepriester kan niet volledig meevoelen en meelijden, schiet daarin tekort. Maar Jezus niet. Blijf daarom in Hem geloven. In deze unieke bruggenbouwer tussen God en mens. In die dubbele ontkenning zit ook een bevestiging en accentuering. Wij hebben een hogepriester, die drommels goed, beter dan wie ook, met ons mee kan voelen en lijden. Wat een troost.

Wij hébben een hogepriester. Niet: wij hádden. Want de glorie van de joodse aardse priesters is inmiddels verleden tijd. Daar kunnen de joodse christenen in hun aanvechtingen wel met enige heimwee naar terugverlangen. Maar dat is vergeefs. Want in het jaar 70 na Christus was de tempel door de Romeinse legeraanvoerder Titus plat gebrand. Er waren geen offers van verzoening meer mogelijk. Heel het priesterlijke geslacht, de hogepriester incluis, was verjaagd. Daar konden ze niet meer op terugvallen. Maar Jezus leeft nog. Voor eeuwig. Hij is opgestaan uit de dood en naar de hemel gegaan. Op Hem kunnen we altijd weer terugvallen. We hébben een hogepriester die kan meelijden.

Veel vertalingen hebben: meevoelen. Maar dat is toch te zwak. Er staat letterlijk: meelijden. We kunnen wel troostend tegen elkaar zeggen: ik voel met je mee. Maar dat kunnen we eigenlijk niet zonder letterlijk mee te lijden of eens mee te hébben geleden. Als we gelukkig getrouwd zijn kunnen we wel tegen een vrouw, die pas weduwe is, zeggen: ik voel met je mee. Maar we kunnen niet werkelijk voelen wat zij voelt. Dat kan alleen een vrouw die ook haar man verloor. Als we altijd kerngezond zijn geweest, kunnen we wel tegen een ernstig zieke zeggen: ik voel met je mee. Maar we kunnen het toch niet echt meevoelen. Tenzij we zelf ooit ernstig ziek te bed lagen. Echt meevoelen kun je alleen als ervaringsdeskundige, als je hetzelfde hebt geleden. En dat deed Jezus. Helemaal. Tot in de diepste diepte van het menselijk lijden. In Gethsemane. Aan het kruis van Golgotha.

Want we hebben geen hogepriester, die niet kan medelijden. Letterlijk staat er in het Grieks: sympathiseren. De stoïcijnse wijsgeren uit die tijd leerden de apathie. De gevoelloosheid. Je moet de kunst leren om onverschillig te zijn tegenover het leed van je zelf en van anderen. De kunst om gewoon maar als een boom met de stormwind mee te buigen en zwiepen. De kunst om geestelijk een dikke olifantenhuid te hebben. Veel mensen hebben deze stoïcijnse apathische gevoelloosheid en onverschilligheid aardig geleerd. Ze kijken ongestoord naar de verschrikkelijkste dingen op de televisie: de ellende van een zelfmoordaanslag met tientallen doden, van de vluchtelingen op zee en in kampen. Maar Jezus brengt de sympathie in de praktijk. Hij lijdt mee met ons. Helemaal.

Hij lijdt mee met onze zwakheden. Zwakhéden. Meervoud. Want wij hebben er nogal wat. Bijvoorbeeld de zwakheid van een lichamelijke ziekte, die ons aan bed kluistert, ons koorts geeft of pijn. De zwakheid van een blijvende handicap die ons hindert, waardoor we slecht zien, slecht horen, niet kunnen lopen. De zwakheid van verstandelijke beperkingen waardoor we moeite hebben met lezen en schrijven, leren. De zwakheid van onze zenuwen, waardoor we onrustig zijn, angstig, depressief. De zwakheid in de sfeer van relaties, waardoor we eenzaam zijn, een gebroken huwelijk achter de rug hebben, verlegen zijn. De zwakheid als een gevoeligheid voor verslaving aan alcohol, een slecht eetpatroon. Een gevoeligheid voor seksuele verleidingen. Daar zijn de speciale zwakheden van de jeugd: onevenwichtigheid door de hormonen, puberen, de ouders het leven zuur maken, graag meedoen met anderen, erbij willen horen, stoer doen, de gevaren nog niet zien in het verkeer en bij overmatig alcoholgebruik. Daar zijn de zwakheden van de volwassenheid. Te veel zorgen, spanningen, verantwoordelijkheden, werkdruk. Daar zijn de zwakheden van de ouderdom, de dagelijks plagende kwaaltjes, het geestelijk afstompen, vereenzaming. Zo hebben we allemaal onze zwakheden. We hebben er moeite mee. Worstelen ermee. Soms ons leven lang. We lijden er aan. Zichtbaar voor anderen of verborgen in stilte.

Maar Jezus voelt met ons mee. Lijdt met ons mee. Gód voelt en lijdt met ons mee. Via deze grote hogepriester, bruggenbouwer. Het is toch heerlijk om dat te geloven, te belijden en aan deze belijdenis vast te houden? Het geeft troost, rust, vrede, kracht, moed. Omdat we weten, dat in alle leed God toch heel intens met ons is, ons begrijpt, ons aanvoelt, ons helpt. We staan er niet alleen voor. Nooit. Blijf dat geloven. Blijf daarop vertrouwen. Laat dat geloof niet los. Ondanks alle aanvechtingen en verzoekingen. Om maar terug te vallen in het moderne heidendom. Om maar te verachteren in de genade, achterop te raken in ons geloof. Dat is ook de kern van onze tekst. Want wij hebben geen hogepriester die geen medelijden kan hebben onze zwakheden, máár een, die in alles op dezelfde wijze als wij is verzocht, maar zonder zonde.

In je eenzaamheid bid je om liefde en begrip van iemand anders, maar niemand die jou aandacht geeft. In je ziekte bid je om genezing, maar het wordt alleen maar erger. In je werkeloosheid bid je om werk, maar al weer een sollicitatiegesprek dat niets oplevert. In je depressiviteit bid je om meer zin in het leven, meer lust, ontspanning, vrolijkheid, maar je gevecht tegen sombere gedachten lijkt niets te helpen. Je wil meer diepgang in je leven, maar je werk slokt je steeds op. Je komt op voor je christelijke overtuiging, maar je collega’s lachen erom. Je wilt wat vaker naar de kerk, wat meer over het geloof weten, je bij een kring aansluiten, maar het is net of er een duiveltje is dat je almaar tegenhoudt. Je wil gelukkig zijn in je huwelijk, maar het is net of er een duiveltje is, dat steeds weer voor onderlinge irritaties zorgt, boosheid, ruzie. Je betrapt jezelf op roddel, een leugen, op jaloezie, op ontuchtige gedachten. Terwijl je toch graag rein en heilig wil leven. Dan kan je met Paulus roepen: ik ellendig mens, het goede, dat ik wil, doe ik niet en het kwade, dat ik niet wil, dat doe ik.

Je kunt moe en moedeloos worden van deze strijd van het geloof, waarin je vaak verliezen lijdt. Van de aanvechtingen en verzoekingen. Je kunt daardoor geestelijk verslappen en verzwakken. Dat almaar strijden tégen zonde en verliezen ván zonde. Geef het maar op. Nee, houd het vol. Jezus lijdt mee, leeft mee, vecht mee. Hij is verzocht in de woestijn. Hij is verzocht door de Farizeeërs en schriftgeleerden. Hij is verzocht om de weg van het geweld te zoeken, door Petrus bijvoorbeeld. Hij is verzocht om het lijden uit de weg te gaan, in de hof van Gethsemane. Hij is verzocht in de Godverlatenheid aan het kruis.

Hij is in alles op dezelfde wijze als wij verzocht. In alles. Dat is de kwantiteit. Geen beproeving of Hij kende die ook. Geen aanvechting of die kwam ook op Hem af. Op dezelfde wijze als wij. Dat is de kwaliteit. Hij was in alles mens als wij met onze menselijke zwakheden. In niets was Hij anders, leefde en leed Hij anders.

Behalve in het falen. Maar zonder zonde. Hij bleef in alles staande. Hij heeft zich overal doorheen geloofd, zo las ik in een overdenking, misschien geen goed Nederlands, toch raak gezegd. Hij heeft zich overal doorheen geloofd. Om ons reddend nabij te zijn. Om verlossend met ons mee te leven en mee te lijden. Om zo onze zonden te vergeven en ons het eeuwige leven te schenken.

Houdt aan dat heerlijke evangelie vast. Het wil je geloof vanmorgen weer een duwtje in de rug te geven. Het weer nieuw leven inblazen. Oppeppen. Het wil voorkomen dat je in je geloven achterop raakt en terugvalt in het moderne heidendom. Vergeet het niet: ten troon verheven en toch ons nabij, staat Jezus ons in de strijd terzij. Onze kracht is Hij.

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4