De website van Arie Tromp

  • Het laatst gehouden te: 6 december 2020
  • op: Krimpen aan de Lek
Jeremia 31 : 31 - 34 Een nieuw verbond
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Preek voor de adventstijd

Een nieuw verbond

Gemeente des Heren,

Ik heb sigaretten gerookt. Daar wilde ik van af. Omdat steeds duidelijker werd, dat het slecht is voor je gezondheid. Dus zei ik tegen me zelf: nu stop ik. En ik gebruikte al mijn wilskracht om er geen meer op te steken, ook al vroeg mijn lichaam er naar, want bij piekeren gaf de nicotine verdovende ontspanning. Ik deed vijf of zes pogingen. Maar ze mislukten. Na enige dagen begon ik toch weer te roken. De wil van mijn gezonde verstand verloor het dan weer van een andere wil, die dieper in mij lag. Laten we zeggen: de wil van mijn hart. En dat was de wil om verdoofd te worden, vooral bij spanning en onrust.

Maar de laatste poging lukte toch. En er was bijna geen wilskracht meer voor nodig. Of het zomaar gegeven werd. Hoe kwam dat? Ik denk, doordat die dieper liggende wil van mijn hart toch telkens zó bewerkt was, dat ze een keer overstag ging. De zucht naar nicotine was daardoor ineens weg. Zo’n proces noem je met een wetenschappelijke term uit de psychologie of de sociologie: internalisering. Iets wat extern, uitwendig is, wordt intern, inwendig. Men zegt ook wel: het heteronome wordt autonoom.

Hetzelfde gebeurt met het tegengaan van je trek in lekker maar calorierijk eten, waardoor je te dik wordt. De wil van je gezonde verstand weet drommels goed, dat te veel eten slecht is. Maar je kunt het niet laten. Want die wil is nog niet geïnternaliseerd. Zit nog niet in een diepere laag in je hart. En dat hart voelt zich minder leeg en onrustig met een volle maag.

Eigenlijk gebeurt zo iets bij de opvoeding van kinderen ook steeds. Tegen de tijd dat ze zindelijk moeten worden, zet je ze op een potje of het aan hun lengte aangepaste toilet. En je spoort ze aan om daarin te plassen of een grote boodschap te doen. Zacht dring je dat van buiten af aan ze op. Er zijn eerst nog vaak ongelukjes. Maar op een gegeven moment gaan ze uit zichzelf naar het toilet als ze aandrang voelen. Eerst moet je ze steeds vertellen, dat ze hun tanden moeten poetsen, hun handen moeten wassen. Later hoeft dat niet meer. Doen ze dat uit zichzelf. Wat jij als ouder van ze wilde, is bij hen dan hun eigen wil en gewoonte geworden. Het is geïnternaliseerd. Herinnert u zich uw eerste autolessen nog? Je moest bewust aan allerlei nodige handelingen tegelijk denken: meer of minder gas geven, op tijd de koppeling bedienen, op het verkeer letten, sturen. Om in paniek te raken. Nu doe je alles automatisch en onbewust. Zonder problemen. Het autorijden is geïnternaliseerd.

Dat proces van internalisering is in onze samenleving belangrijk. Zo heb je bijvoorbeeld allerlei wetten. Je mag niet stelen, niet bedriegen, niet mishandelen, niet doden. De meeste mensen doen dat uit zichzelf al niet. Dat is bij hen dus voor een groot deel of helemaal geïnternaliseerd. Het maakt het goede samenleven met elkaar mogelijk. Maar bij sommigen is dat niet goed geïnternaliseerd. Door diepe gevoelens van haat, hebzucht, woede, of verslaving, willen ze bijvoorbeeld snel rijk worden met handel in verboden middelen, of willen ze met een mes op iemand af stormen. Ze doen het niet, omdat ze weten, dat ze alle kans lopen om dan gearresteerd en gestraft te worden. Maar ze willen het wel. Weer anderen hebben zo’n boos en ziek hart, dat ze zelfs niet gevoelig zijn voor straf en misdaden bedrijven.

Israël had ook zijn wetten, als elk volk. Maar die wetten hadden toch een andere oorsprong. Het waren Gods wetten. Israël was immers het volk van God. God had hen bij de hand genomen om hen uit Egypte weg te leiden. Om hen te bevrijden en zelfstandig te maken. Om hen naar het beloofde land te brengen. Waar ze in liefde, vrede en recht onder Gods heerlijk koningschap zouden gaan leven met elkaar.

Onderweg daarnaartoe, in de woestijn, bij de berg Sinaï, ging God daarom een duurzame relatie aan met zijn volk. Hij sloot een verbond met hen. Hij beloofde plechtig, dat Hij ze zou helpen, beschermen, heil geven. Als zij van hun kant zich aan zijn geboden zouden houden, zijn aanwijzingen om goed te leven. Met de tien geboden als grondwet, door Hem zelf op twee stenen platen gebeiteld. Was dat niet mooi, veelbelovend? Dan zal ik hun God zijn en zij mijn volk. Zo luidde de officiële formule bij het sluiten van het verbond. Geweldig!

Maar het pakt anders uit. Israël overtreedt Gods geboden. Er komt corruptie in de handel. Beroving van oogst en vee. Uitbuiting van de armen. Misbruik van macht. Verwaarlozing van de eigen godsdienst. Seksuele losbandigheid. Wat te maken had met het feit, dat men buitenlandse afgoden gaat dienen, zoals Baäl en Astarte, goden die beter zouden zijn in het leveren van vruchtbaarheid aan land, vee en mensen.

Hoewel ze God toebehoren, verbreken ze het verbond. En het wordt in de loop van de geschiedenis van kwaad tot erger.

Zeker, onder koning Josia was er in Juda en Jeruzalem een hervorming. Men probeerde de dienst aan afgoden uit te roeien. Men verklaarde het verbond met God opnieuw van kracht. Men las het boek met al Gods geboden voor aan het hele volk, van groot tot klein. Waarschijnlijk herinnert Jeremia daar ook aan, als hij schrijft: eens zal iedereen, van groot tot klein, mij kennen, spreekt de Heer. Maar die hervorming bleef toch oppervlakkig, drong niet tot in het hart van de mensen door, werd niet geïnternaliseerd. De volgende koning, Joachaz, deed al weer wat slecht is in de ogen van de Here, precies als zijn voorouders.

En er zit voor God niets anders op dan dat Hij hen daarvoor straft. Dat hoort immers ook bij dat verbond. God had gezegd: als je mijn geboden gehoorzaamt, zegen ik je, maar als je mijn geboden niet gehoorzaamt, treffen mijn vervloekingen je.

Maar denk eens aan een puber, die het verkeerde pad op wil. Ouders kunnen wel duidelijke regels afspreken met hun kind en het straf geven als het die overtreedt, maar het werkt averechts. Het bevordert de weerstand en opstandigheid van het kind. En het gaat juist stiekem of openlijk nog meer doen wat het van de ouders niet mag. Want het ziet de wil van de ouders als van buitenaf opgelegd, het heeft die wil niet geïnternaliseerd in het eigen hart. Jeremia moet namens God waarschuwen met zijn profetieën van onheil: als jullie zo doorgaan wacht jullie een naar lot. De koning van Babel zal met zijn leger komen. Hij zal Jeruzalem en de tempel met de grond gelijk maken. En jullie zullen allemaal als ballingen worden weggevoerd. Maar ook deze waarschuwing is net als die vele daarvóór, van andere profeten, in de wind geslagen.

Hoe kwam dat? Het zat in het hart van de mensen niet goed. Jeremia had het ook al eens gezegd: Niets is zo onbetrouwbaar als het hart, onverbeterlijk is het, wie zal het kennen? En: kan een Ethiopiër zijn huid veranderen, of een panter zijn vlekken? Zouden jullie, vergroeid met het kwaad, dan iets goeds kunnen doen? Hun hart was onveranderlijk uit op verkeerde dingen. En daardoor bleven Gods tien geboden wel geschreven op stenen platen, en alle andere geboden in dikke boekrollen, maar daar bleef het bij. Gods wil werd niet hun eigen wil. Gods wil en wet kwamen niet in hun binnenste terecht, werden niet in hun almaar zondige harten geschreven, werden niet geïnternaliseerd.

In het orthodoxe jodendom is het nog steeds belangrijk, dat de jeugd grote delen van het oude testament uit het hoofd leert. Met prevelen en het hoofd schudden wordt het erin gestampt. Toch is dat niet voldoende. Het moet dan nog een el dalen, werd mij vroeger geleefd, van het hoofd naar het hart.

Ja, en dan ontkomen we er niet aan ons zelf eerlijk af te vragen: hoe is het met ons eigen hart? Zit daar nog een heel eigen wil in? Misschien wel een egoïstische wil, een hebzuchtige wil, een heerszuchtige wil, een wellustige wil, een agressieve wil, een hatende wil? Doen we niets met die wil, omdat we beseffen dat ons dat duur komt te staan, maar is die er wel? Of kunnen we het soms zelfs niet laten om die wil te volgen?

Of is er in ons hart toch iets gebeurd, wat Jeremia voorspelt? Hij doet dat in een reeks profetieën van heil, die we in de hoofdstukken 30 en 31 kunnen lezen en die het troostboekje voor Efraïm worden genoemd. De woorden van onze tekst zijn daarin te vinden als een hoogtepunt. De dag zal komen, spreekt de Heer, dat ik met het volk van Israël en Juda een nieuw verbond sluit, een ander verbond dan ik met hun voorouders sloot toen ik hen bij de hand nam om hen uit Egypte weg te leiden. Want dat hebben ze verbroken. Dit is het verbond dat ik in de toekomst met Israël zal sluiten: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven.

De dag zal komen. In de adventstijd denken we aan de komst van die dag. De dag van Gods nieuwe tijd. De dag van Gods nieuwe heil. De dag van Gods nieuwe verbond. De dag van Gods nieuwe koning. De dag van de komst van de beloofde Messias.

En dat is voor ons de Here Jezus Christus. En weet u, wat zo bijzonder is met Hem. Hij is de enige, bij wie Gods wet helemaal in zijn binnenste gelegd en in zijn hart geschreven. Bij wie Gods wil is geïnternaliseerd. Hij zei: mijn voedsel is: de wil doen van Hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. Hij zei: De Vader en ik zijn één. Ik ben in de Vader en de Vader is in mij. Hij zei ook in de Bergrede: Ik ben niet gekomen om de wet en de profeten af te schaffen, maar om ze juist tot vervulling te brengen. Dus met hart en ziel te doen wat ze namens God vragen. Hij leerde ook anderen dat je Gods wet pas werkelijk gehoorzaamt als die gehoorzaamheid niet tot het uiterlijke beperkt blijft, maar echt innerlijk wordt, iets van je eigen hart, je eigen wil en je eigen verlangen, dus geïnternaliseerd wordt. Hij zei daarom verder in de Bergrede: Er is gezegd: pleeg geen overspel. Maar wie naar een vrouw kijkt en haar begeert, heeft in zijn hart al overspel met haar gepleegd. Er is gezegd: leg geen valse eed af. Maar laat altijd je ja ja zijn en je nee nee. Hij zei: let op dat jullie de gerechtigheid niet beoefenen voor de ogen van de mensen, alleen om door hen gezien te worden. Geef je aalmoes, je gift, in het verborgene. Want het moet uit je hart komen en niet van buiten.

Hij had moeite met de Schriftgeleerden die aan de uiterlijke kant van veel wetten bleven steken, strenge reinheidswetten en sabbatswetten, en daar de mensen zwaar mee belastten. Wee huichelaars, jullie versperren de mensen de toegang tot het koninkrijk van de hemel. Maar jullie gaan er zelf niet binnen. Wee, jullie geven tienden van munt, dille en komijn, heel precies tien procent van de oogst van de allerkleinste kruiden als tempelbelasting, maar jullie veronachtzamen wat in de wet zwaarder weegt: recht, barmhartigheid en trouw. Wee jullie, de buitenkant van bekers en schalen spoelen jullie af, met je overdreven strenge reinheidswetten, maar de binnenkant blijft vol roofzucht en onmatigheid. Niet wat de mond ingaat maakt een mens onrein, maar wat de mond uitkomt, dat maakt een mens onrein. Wat de mond ingaat komt in de maag terecht en verdwijnt in de beerput. Wat daarentegen de mond uitgaat komt uit het hart, en die dingen maken een mens onrein. Want uit het hart komen boze gedachten, moord, overspel, ontucht, diefstal, valse getuigenissen en laster. Dat maakt een mens onrein, niet eten met ongewassen handen.

Ook over de bedoeling van de sabbat had Hij onenigheid met hen. Eens letten de Schriftgeleerden op hem. Geneest Jezus een man met een lamme hand op de sabbat? Dan kunnen we hem aanklagen. Want dat is werken op de rustdag, dat mag niet! Zijn reactie: Wat mag men op sabbat doen: goed of kwaad? Een leven redden of het vernietigen?

Kortom, juist omdat Jezus zelf Gods wil helemaal in zijn binnenste had, in zijn hart had geschreven, had geïnternaliseerd, kon Hij door de schijn heen prikken. De schone schijn van een voor het oog goed, rechtzinnig, vroom leven, waarbij het hart toch zondig is.

Dat wordt hem natuurlijk niet in dank afgenomen. Iemand die zelf met een zuiver hart leeft, en bij anderen de grote kloof tussen hun uiterlijk gedrag en hun innerlijke gedachten aan de kaak stelt, maakt zich gehaat. Jezus beseft steeds meer dat men het daarom op zijn leven gemunt heeft. Maar Hij beseft ook, dat Hij juist dan zijn eigen hart trouw moet blijven. Zijn Vader in de hemel wil dat. Die was immers juist met Hem, zijn eigen Zoon, zijn nieuwe verbond met Israël begonnen. Die had immers zijn wil in het binnenste van Jezus gelegd en in zijn hart geschreven.

En zo komt Jezus aan het kruis terecht. En daar hebben we gelijk de oplossing voor het probleem, waar we het nog niet over hadden. Want in het oude verbond van God met Israël zou wie God gehoorzaamt beloond worden, maar wie Gods wetten overtreedt en het verbond verbreekt, zou toch veroordeeld en gestraft worden? Dat staat toch zo vaak in het oude testament? Hoe kan God dan zo maar een nieuw verbond beginnen, alsof er niets kapot gegaan was tussen Hem en zijn volk? Dat kan Hij, omdat bij dat nieuwe verbond nog iets heel bijzonders hoort, wat Jeremia ook mag voorspellen: Ik zal hun zonden vergeven en nooit meer denken aan wat ze hebben misdaan. Want die zonden werden aan het kruis door de Here Jezus gedragen en verzoend. Jezus wist dat Hij daartoe door zijn Vader was geroepen. Om het nieuwe verbond in te luiden met zijn zondeloos leven en mogelijk te maken met zijn sterven als zondaar. Nam hij bij de instelling van het Heilig Avondmaal vlak voor zijn lijden en sterven niet de beker wijn, en zei hij niet: Drinkt allen hieruit. Dit is mijn bloed, het bloed van het nieuwe verbond, dat voor velen wordt vergoten tot vergeving van zonden? Maar de Here Jezus werd opgewekt uit de dood en vol glorie in de hemel opgenomen. Hij werd verheerlijkt. Het bewijs, dat zijn reddend werk door zijn Vader werd goedgekeurd en geprezen. Jezus, zeggen we dan in de kerk, is de Middelaar van het nieuwe verbond. Heel de Hebreeënbrief, waaruit de tweede lezing kwam, gaat daar eigenlijk over.

En om het mogelijk te maken dat zijn nieuwe verbond echt werkelijkheid wordt onder de mensen, mocht Hij de Heilige Geest over de aarde uitstorten. Denk maar aan Pinksteren. En die Geest is aan het doen wat God via Jeremia beloofde: Ik zal mijn wet in hun binnenste leggen en hem in hun hart schrijven. Wat Hij trouwens ook via Ezechiël beloofde: Dan zal ik Israël een nieuwe geest geven; ik zal hun versteende hart uit hun lichaam halen en hun er een levend hart voor in de plaats geven. Dan zullen ze mijn wetten gehoorzamen en mijn regels in acht nemen. Zij zullen mijn volk zijn en ik zal hun God zijn. Die Heilige Geest werkt als een vernieuwende kracht in onze geesten, zó, dat we de Here niet tegen onze wil gehoorzamen, maar dat van harte gaan doen, enthousiast, omdat we de Here hebben lief gekregen. We gaan het kwade niet alleen laten, min of meer onder druk van buiten, uit angst voor straf, maar ook echt haten. We gaan het goede niet alleen doen, min of meer onder druk van buiten, omdat de maatschappij het van ons vraagt, maar ook echt liefhebben.

Eigenlijk wist Jeremia zelf daar ook al iets van. Hij schreef in een eerder hoofdstuk: Telkens als ik uw woorden hoorde, nam ik ze als voedsel tot mij. Uw woorden gaven mij een diepe vreugde, want U behoor ik toe, o Heer. Maar nu, in het nieuwe verbond, is het helemaal zo. Paulus schrijft: God heeft ons geschikt gemaakt om Hem in het nieuwe verbond te dienen: niet het verbond van een geschreven wet, maar dat van zijn Geest. Want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.

We leven in een gezegende tijd, gemeente. We leven in de tijd van het nieuwe verbond. In de tijd van Gods volle genade en liefde. In de tijd dat God zelf ons leven nieuw en rein wil maken. Van binnen uit. Door de Heilige Geest. We hoeven ons niet zelf met eisen en wetten van buiten af onder druk te zetten, we hoeven zo niet ons zelf te veranderen, want dat lukt toch niet en bij elke mislukking wordt het schuldgevoel alleen maar groter. We mogen eenvoudig vertrouwen op de Here Jezus Christus, ons open stellen voor alles wat over Hem gezegd wordt. De rest komt vanzelf. De rest doet God. Hij schrijft zijn wil op de wanden van ons hart, zodat die helemaal in ons leven wordt opgenomen. Hij zorgt zelf voor deze internalisering.

Nee, volmaakt worden we hier op aarde nog niet. Er woedt ons leven lang in ons hart een strijd tussen de Geest en ons oude zelf, ons vlees, zoals Paulus het noemt. Van binnen blijven de oude en de nieuwe mens met elkaar in oorlog. Maar er is wel wat veranderd. We zeggen niet meer: het kwade dat ik wil, doe ik niet en het goede dat ik niet wil doe ik. Maar we zeggen: het kwade, dat ik niet wil, doe ik en het goede, dat ik wil doe ik niet. Onze diepste wil is veranderd, door de Heilige Geest.

En nog even, dan is ook die strijd voorbij. Eens neemt de bruidegom, Christus, zijn bruid, de gemeente, in al haar luister bij zich, zodat ze zonder vlek of rimpel zal zijn, heilig en zuiver. Maranatha. Kom, Here Jezus. Kom spoedig!

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4