Ezechiël 2 : 8 - 3 : 3 en Openbaring 10 : 8 – 11
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Eet deze boekrol
Gemeente des Heren,
Papier hier, papier hier, zegt Holle Bolle Gijs met wijd open mond in de Efteling. Dus eten we zelf het snoepje op en stoppen we het papiertje, dat eromheen zat in zijn mond. Niet andersom. Want een sprookjesfiguur mag papier eten maar wij niet. Want wij zijn een mensenkind, zoals Ezechiël steeds tegen zich hoorde zeggen. En die eten geen papier.
Toch lezen we in de bijbel over twee dromen, waarin dat wel gebeurt. Een van Ezechiël en van Johannes. En ze moeten niet maar een stukje papier oppeuzelen, maar nota bene een heel boek, een boekrol. Bij de gedachte alleen al smaakt het pepermuntje onder de preek ineens niet zo lekker meer.
Maar het gaat natuurlijk om het idee achter deze vreemde dromen. Wat willen ze zeggen? Tegen Ezechiël en Johannes, maar ook tegen ons.
En daarvoor moeten we eerst weten wat voor boek het is, dat moet worden opgegeten. Wel, Ezechiël hoort in zijn droom steeds de stem van God. Deze geeft hem de opdracht om zijn woorden tegen het volk Israël te spreken. Je zult tegen hen zeggen: zo spreekt de Here Here. En zo is het ook God, die de boekrol voor hem uitrolt en hem opdraagt die te eten. En Johannes hoort een stem uit de hemel, de woonplaats van God. En hij krijgt de boekrol van een engel, een dienaar van God. In beide dromen gaat het dus om het boek van God. Om het geschreven woord van God. Wij zouden zeggen: de bijbel. Dat boek is door allerlei mensen geschreven. Andere mensen waren er weer bewerkers en redacteurs van. In een eeuwenlang proces. Maar het was uiteindelijk van God afkomstig, werk van zijn heilige Geest door mensen heen. Dat boek is dus Gods cadeau aan ons. Gods teken van leven aan ons. Met dat boek stort God zijn hart uit bij ons. Zijn verdriet en boosheid om wat niet goed is. Zijn liefde voor al zijn schepselen, maar vooral voor ons, mensenkinderen. Zijn plannen om deze wereld te redden van de ondergang en nieuw te maken. Vooral zijn plannen met ons, mensenkinderen. Zo zijn de gelovigen van alle tijden dit boek toch gaan zien bij het lezen. Ik hoop ook wij. God spreekt tot ons, tot mij. In dat boek. Op de man en de vrouw af. Persoonlijk. Hij wil mij naderen, raken, op mijn leven zijn goede invloed krijgen, mijn leven zin en doel geven. Door zijn Woord. Zijn boek. De bijbel.
Er is steeds sprake van een hand. Ezechiël schrijft: zie, een hand was naar mij uitgestrekt, en zie, daarin was een boekrol. In de droom van Johannes ligt het boek in de hand van een engel. En een hand is symbool van daadwerkelijk ingrijpen. Maar grijpt God wel echt in? Zit er wel een goddelijke hand achter alles? Dat vraag je je af, als de natuurwetenschappen ons vertellen hoe alles met alles samenhangt in een gesloten systeem en evolutieproces. Dat vraag je je af bij natuurrampen, oorlogen, tirannieke dictatuur, waardoor mensen zwaar lijden, soms als muggen sterven. Dat vraag je je af als je al zo lang een leven kent vol zorg, verdriet, pijn en er niets verandert. Doet Gods hand wel iets? Jawel, maar er zit geen toverstaf in. God grijpt niet altijd direct in met wonderen en magisch gegoochel. Er zit een boek in.
Dat past ook veel beter bij ons. Want we zijn geen dingen, objecten. We zijn mensenkinderen, subjecten, personen, met lichaam en geest. Met gevoelens, een wil, verstand, verlangens, zelfbewustzijn, verantwoordelijkheid. Dus als de Here met zijn hand reddend ingrijpt, doet Hij dat zó, dat die hand bij ons overal kan komen, ook in ons denkende en gevoelige hart. Juist daar. Daar moet zijn redding beginnen. Want van ons hart gaat alles uit. Hoe kan alles anders en beter worden als onze harten niet anders en beter worden, maar dezelfde blijven? Geen nieuwe wereld zonder nieuwe mensen en geen nieuwe mensen zonder nieuwe harten.
En wees eens eerlijk, er valt niet alleen in deze wereld maar ook in ons hart door de Here toch nog heel wat te doen? En een hart bewerk je, bekeer je geestelijk, met geschreven of gesproken woorden. Je probeert mensen voor je in te winnen en te overtuigen met woorden.
En dus: kijk nooit naar een bijbel, lees nooit een bijbel, zonder daarbij Gods hand te zien, naar jou toegestoken, klaar om in jou zijn werk te doen. En denk nooit aan Gods ingrijpen in deze wereld en in ons leven, terwijl je zijn geschreven of gesproken woord buiten beschouwing laat.
Wat valt er verder in onze dromen te zien? Ezechiël schrijft: die boekrol werd voor mijn ogen open gerold. En Johannes hoort een stem uit de hemel zeggen: neem het boek dat geopend ligt in de hand van de engel. Gods boek is uitgerold. God is een open boek voor ons. Vooral door de Here Jezus Christus. God vertelt open en eerlijk hoe Hij over ons denkt, wat Hij met ons wil, wat Hij van ons wil. Ik vind het altijd goedkoop als recensenten schrijven wat ze in een degelijk studieboek nog missen. Zo kunnen wij ook vooral denken aan wat we in het boek van God missen. Bijvoorbeeld zijn toekomstige plannen met deze wereld en met ons zelf. Hoe de hemel er precies uitziet. Het is vast wel wijs, dat Hij dat voor ons verborgen houdt. Nee, denk er vooral aan, dat de Here verder een open boek is. We kunnen weten hoe Hij denkt over leven en sterven, over recht en onrecht, liefde en haat, vrede en oorlog, vrijheid en slavernij, ziekte en gezondheid, hoop en wanhoop, verdriet en troost, schuld en vergeving. Alles wat te maken heeft met het feit, dat we mensenkind zijn. Het wordt verteld als we de bijbel lezen en met elkaar bespreken in allerlei kerkenwerk. Als we naar een preek luisteren. Heerlijk om in een kerkdienst Gods boekrol als predikant uit te rollen en als gemeente uitgerold te krijgen.
Wat lezen we verder van die boekrollen? Iets over hun omvang. En dan lijken de twee dromen elkaar tegen te spreken. Want Johannes heeft het over een boekje, maar Ezechiël ziet het aan allebei de kanten volgeschreven. Een boekrol is een lange strook perkament, om twee stokken gevouwen, waarbij men al lezende de strook van de ene stok afrolt en aan de andere oprolt. Daarom schrijf je die gewoonlijk alleen aan de binnenkant. Dat is de voorkant. Maar Gods rol is ook aan de buitenkant beschreven. Aan de achterkant. De Here wil zoveel aan ons kwijt. Eén kantje is niet voldoende. Een hele kant zelfs niet. Een zakenbrief is meestal kort en zakelijk. Maar als je een brief schrijft aan iemand, van wie je veel houdt, schrijf je vaak kantjes vol, schrijf je uitvoerig al je belevenissen en gevoelens op. Ik weet het nog goed van mijn eigen verkeringstijd. Wel, God houdt zó van ons, wil zó graag met ons verkeren, dat zijn brief aan ons onmogelijk kort kan zijn. Hij gaat maar door met schrijven. Als de binnenkant vol is, gaat Hij verder aan de buitenkant. Hij geeft ons uitgebreid zijn liefde en aandacht. Hij wil al zijn gedachten en gevoelens aan ons kwijt.
Is de bijbel ons daarom dierbaar? Omdat we die zien als Gods liefdesbrief? Waarschijnlijk bedoelt Johannes dat ook met zijn verkleinwoord: boekje. Want verkleinwoordjes gebruik je om een tere band aan te geven. Nee, de bijbel is geen pocketboekje. Knap dat de drukkers die toch nog in zakformaat kunnen maken, als zijn dan de lettertjes wel erg klein en is het papier erg dun. Maar de bijbel is als het goed is wel een boek, dat ons hart heeft gestolen. Waardoor God ons hart heeft gestolen met zijn uitingen van liefde, geborgenheid, troost, moed, toekomst.
Dat is toch, hoop ik, bij ons zo? Want het is niet een boek dat je vrijblijvend kunt lezen, als een gemakkelijk romannetje in de vakantie. Niet alleen omdat het Gods liefdesbrief is maar ook omdat het aanspraak maakt op ons hele bestaan. Volgens Johannes ligt het in de hand van de engel die op de zee en het land staat. Die overwinnend zijn voet op alles heeft gezet. De Here claimt ons bestaan, wil er macht over uitoefenen, zijn stempel op drukken. Hij wil Koning over ons zijn via zijn Woord.
En eerlijk gezegd zijn we daar niet zo van gediend, net zo min als het volk Israël ervan gediend was in de tijd van Ezechiël. We willen ons eigen leven leiden, ons vaak egoïstische, materialistische leven. Daarom kunnen we ook wel begrijpen, dat volgens Ezechiël op de boekrol klaagliederen, gezucht en gejammer stond te lezen. De Here moet klagen dat zijn liefde met zoveel gebrek aan wederliefde wordt beantwoord, met zoveel afgoderij, onrecht en zedeloosheid. Ja, God doet in zijn boek ook een boekje open over ons. En dat valt niet mee. Zijn geklaag klaagt ons aan. Wat hebben we er met elkaar een potje van gemaakt op deze aarde. Wat zit er ook in ons eigen leven veel scheef. Om je rot te schamen. Maar gelukkig, de Here schrijft ons nog een brief, al moet hij daarin veel zuchten en jammeren. Hij heeft ons nog niet afgeschreven. Hij heeft zijn hand nog naar ons uitgestoken. Hij komt nog vol liefde naar ons toe. En het komt erop aan, dat we dat ter harte nemen.
Daarmee zitten we ook bij de kern van de dromen. Ezechiël en Johannes moeten Gods boek opeten. Wat dat wil zeggen, is niet zo moeilijk te begrijpen. Van iemand die knap is, omdat hij veel boeken heeft bestudeerd, zeggen we: die heeft veel letters gegeten. En als we een spannend boek in één adem uitlazen, zeggen we: ik heb dat boek verslonden.
Stellen we ons hart voor Gods Woord open zoals we onze mond opendoen om te kunnen eten? Laten we het heel bewust bij ons binnenkomen? Maken we het ons eigen? Laten we het helemaal door ons zelf heengaan? Willen we dat het helemaal één met ons wordt? Dat het als het ware ons vlees en bloed wordt?
Tegenwoordig hebben we het in de kerken vaak over spiritualiteit. Vroeger heette het bevinding. Het is misschien niet helemaal hetzelfde maar in de kern wel. In deze materialistische, oppervlakkige, geestelijk arme tijd is er behoefte aan een diep, warm, persoonlijk geestelijk beleven. Velen komen er niet toe, maar het verlangen is er wel. Je merkt het ook aan de grote belangstelling voor bepaalde spirituele lectuur, zoals die van Henri Nouwen en Anselm Grün. Wel, ik kan u de bijbelse spiritualiteit warm aanbevelen. Lees niet onnadenkend, uit sleur, uit de bijbel. Luister niet onnadenkend, uit gewoonte, naar een preek. Neem ook heel bewust een stille tijd. En eet dan Gods boekrol. Neem Gods Woord tot je. Proef het. Herkauw het. Verslind het. Verwerk het zo in je denkend hart.
En maak het zo tot voedsel voor je geest, zoals wat we eten voedsel is voor ons lichaam. Want, zo zei Jezus: De mens leeft niet van brood alleen, maar van elk woord dat klinkt uit de mond van God. Een dier heeft geen verstand en zelfbewustzijn, maar slechts instinct, puur gericht op eten, voorkomen dat je gegeten wordt, en je voortplanten. Een dier, zegt Darwin althans, is geen doel op zich, maar slechts een middel, een kort schakeltje in het altijd doorgaande spel van de genen. Maar een mensenkind is toch veel meer? Een mens heeft niet alleen voedsel nodig. We hebben ook liefde nodig, warmte en geborgenheid. We hebben het nodig, dat we gezien, begrepen, geaccepteerd, gewaardeerd worden. We hebben het nodig, dat we als uniek, onschatbaar ervaren worden. We hebben het nodig dat ons leven een zin en een doel en een bestemming heeft. We hongeren naar een antwoord op onze diepe existentiële eenzaamheid en leegte. Naar een antwoord op ons falen, ons schuldbesef. Naar een antwoord op onze angst voor de dood. We hongeren naar geluk, vrijheid, vrede.
En kijk, dat wil God ons allemaal geven door zijn woord. En de mens leeft pas echt als mens als hij dat ook allemaal geestelijk tot zich neemt. Nee, het is niet alles even licht verteerbaar. Het zijn niet altijd hapklare brokken. Het smaakt wel eens zoet, maar ook wel eens zuur. Maar we hebben het wel nodig om echt als mensenkind te leven en niet als een veredeld dier.
Ook in de dromen lezen we trouwens iets over de smaak van Gods Woord. Nee, het is geen flauwe, smakeloze kost. Het roept bepaalde gevoelens, emoties, bij ons op. Aangename maar ook onaangename. Zoete en zure, bittere, brandend in de maag, zoals het in Openbaring staat. Dat bittere ervaar je al, als je net als Ezechiël tussen mensen woont, die er maar op los leven, die zich aan God noch gebod houden, die wel mensenkinderen zijn, maar onmenselijk leven, dierlijk leven, die verloren dreigen te gaan, die jouw waarschuwingen en jouw wijzen op Jezus in de wind slaan. Dat bittere ervaar je helemaal als je net als Johannes, met je medegelovigen wordt vervolgd en verdrukt, als de wereld je discrimineert, je uitspuwt, je haat. Dat bittere ervaar je ook als je net als Johannes de wereld naar rampen en ondergang ziet ijlen, omdat we God loslieten. Dat bittere ervaar je ook wel eens binnen in jezelf, want met een onbekeerd hart kunnen we Gods Woord, vooral Gods wet, Gods waarschuwende en oordelende woord, niet door de keel krijgen of ligt het zwaar op de maag.
Maar aan de andere kant is Gods woord zoet, als honing. Heerlijk, aangenaam, om niet genoeg van te krijgen. Sommige mensen zijn verslaafd aan zoetigheid omdat ze zo de lege en eenzame gevoelens in hun hart kunnen vergeten. Maar dat lukt alleen met de zoetheid van Gods woord, het woord van liefde, medelijden, ontferming, begrip, warmte, vergeving. Van hem die het grote subject dicht naast ons wil zijn. De Here. Wat is het zoet en goed om hem heel dicht bij je te voelen, vol te raken van zijn liefde door het werk van de Heilige Geest. Dat zijn geweldige hoogtepunten in het leven van een gelovig mensenkind.
Nu nemen we met zoet voedsel ook veel calorieën tot ons. Tegenwoordig denken we vooral aan de negatieve kant ervan. Het maakt ons dik en is daarom slecht voor hart en bloedvaten. Maar het heeft ook een positieve kant en die speelde vroeger een grote rol. Het is geweldige brandstof voor ons lichaam. Als je erg moe bent, je ergens niet meer mee door kunt, maar het toch moet, dan geeft het je een stoot nieuwe kracht en energie. Je kunt ineens weer verder. Daar zorgt de Here ook voor via zijn evangelie. We kunnen weer verder. Ondanks onze zwakheid en vermoeidheid. We krijgen weer nieuwe kracht en moed. Heerlijk om dat te ervaren, rijke momenten in het leven van een gelovig mensenkind.
Toch zijn zulke fijne geestelijke belevenissen geen doel op zichzelf. Net zo min als deze dromen. Het waren immers roepingsvisioenen. Ezechiël hoorde een stem zeggen: Mensenkind, begeef u naar de Israëlieten en breng hun mijn woorden. Hij werd zo tot profeet van de Here, de God van Israël, geroepen. Johannes kreeg te horen: Je moet opnieuw profeteren over veel natiën en volken en talen en koningen. Hij werd zo gesterkt in zijn roeping als apostel van de Here Jezus. En profeten en apostelen waren verkondigers en vertolkers van Gods Woord. In woord en daad, met inschakeling van heel hun leven, met ook grote gevolgen voor hun levensweg.
Dat brengt mij op twee gedachten. De eerste is: als we Gods woord in ons hart mochten sluiten, als we er echt mee bezig zijn, we er uit leven, het om zo te zeggen bij ons verinnerlijkt is, dan is het niet de bedoeling dat het daarbij blijft. Ook al zijn we geen profeet of apostel, dominee of ouderling, het is onze taak om dat woord niet voor ons zelf te houden maar over te brengen aan anderen. Aan onze kinderen, familieleden, buren, collega’s. Laat het maar merken dat je leeft met een droom, een visioen. Laat het maar merken wat voor jou het brood voor het leven is, geestelijke teerkost voor je bestaan als mensenkind. Beveel het geloof maar warm bij anderen aan. Dat kunnen we allemaal. Daar hoeven we geen speciale roeping als profeet of apostel, dominee of ouderling voor te hebben gekregen. Vertel maar van de bitterheid van het kwaad en de zoetheid van Gods liefde en trouw.
De tweede gedachte volgt de omgekeerde weg. Sommige mensen krijgen een bijzondere roeping. Zoals Ezechiël door God tot het bijzondere werk van een profeet werd geroepen en Johannes de bijzondere taak van een apostel had. Ik denk aan de predikanten. Ik ben de Here dankbaar dat Hij me heeft geroepen om dat te zijn en mijn leven daardoor is gestempeld. Maar ik denk ook aan zendingsarbeiders, ouderlingen. Als zij Gods woord aan anderen overbrengen, is het niet bedoeling, dat het voor hen een van buiten geleerd lesje is, alleen maar vakmatige routine. Hoe belangrijk studieboeken ook zijn, je maakt geen preek uit boeken, maar uit je hart. Anders is het geen preek. Gods woord moet eerst helemaal door je zijn heengegaan, moet doorleefd zijn, moet je vlees en bloed geworden zijn, voordat je het vertolkt. Alleen zó wordt het een preek. Alleen zo kan de horende gemeente ook merken dat het geheim van Gods Geest er achter zit. Mensenkind, eet deze boekrol, want mijn woorden via jou moeten wel bezield zijn. Met andere woorden: ambt en persoon moeten één zijn, niet gescheiden.
En zo kom ik ook bij hem die tussen Ezechiël en Johannes in staat en boven hen uitstijgt. De Here Jezus Christus. Hij bracht ten volle aan ons over welke gedachten God over de wereld en over ons koestert. Door Hem heeft God zich helemaal uitgesproken tegenover ons. Door Hem heeft God zijn boekje helemaal opengedaan. Door Hem heeft God echt zijn liefdesbrief naar zondige mensen geschreven.
Hij heeft ook Gods boekrol helemaal gegeten en zich eigen gemaakt. Hij maakte met zijn leven waar dat de mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord dat klinkt uit de mond van God. Hij maakte ook waar wat Hij tegen zijn discipelen had gezegd: Mijn voedsel is: de wil doen van hem die mij gezonden heeft en zijn werk voltooien. Hij heeft Gods woorden helemaal in zijn leven in laten gaan en van zijn leven uit laten gaan. Bij Hem was er geen enkel verschil tussen ambt en persoon. Daar kon niemand wat tussen krijgen, zelfs niet bij de grootste beproeving aan het kruis van Golgotha. Zo is Hij de hoogste profeet. Gods Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.
Zo is Hij onze Verlosser. Zo is Hij zelf het centrum van Gods reddende boodschap.
Mensenkind, daar is Gods liefde tot jou in de Here Jezus Christus. Verzadig je ziel er mee, krijg er nooit genoeg van.
Amen.
Rapporteer
My comments