De website van Arie Tromp

Psalm 56 : 4 en 5a Angst

Psalm 56 : 4 en 5a


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   

Voor 't laatst gehouden op 21 augustus 2016 in Ouderkerk aan en IJssel

Angst

Ten dage dat ik vrees, vertrouw ik op U; op God, wiens woord ik prijs. Op God vertrouw ik, ik vrees niet;

Gemeente des Heren,

Met de regelmaat van de klok schrikken we op van een terroristische aanslag. Een met een bom, een bomgordel, een bijl, een vrachtwagen, een automatisch vuurwapen. Op een vliegveld, in een vliegtuig, op een druk bezocht feest, in een winkelcentrum, in een toeristisch gebied. En daardoor is toch angst ontstaan in Europa. Ook bij ons. De politici zeggen: We moeten onze manier van leven met veel vrijheid en mobiliteit ons niet laten afnemen. En we geven ze gelijk. Maar was jarenlang Tunesië of Turkije je vakantieland, dan maak je misschien nu een andere keuze. En heb je een vliegreis geboekt en hoor je dat de controle extra streng is omdat de veiligheidsinstanties vage aanwijzingen hebben dat er iets kan gebeuren, dan ga je niet alleen veel eerder van huis, maar ook met andere gevoelens.

Want angst is een sterke emotie. Die kan veel invloed op ons leven hebben. Die ligt ook altijd op de loer.

Een onderzoeker op dit terrein schreef: wij leven slechts négen maanden zonder angst. Zodra we uit de warme en veilige moederschoot zijn, begint het. Honger en kou geven dan angst omdat het de prilste beginnetjes zijn van levensbedreiging. Psychologen gaan nog vérder: heeft een zwangere vrouw vaak angstaanjagende ervaringen, bijvoorbeeld in oorlogsomstandigheden, dan krijgt haar kind stofjes van haar mee waardoor het zijn leven lang méér dan een ánder met stress te kampen heeft.

Gelukkig zijn we niet steeds angstig. Dan hadden we geen léven. We kunnen blij zijn, liefhebben, genieten, aandachtig met iets bezig zijn. Bijvoorbeeld met ons werk, een gesprek, lezen, luisteren naar muziek. Dan is er geen ruimte voor angst. Die heeft zich dan teruggetrokken in een plekje in ons onderbewuste. Maar ineens steekt die de kop weer op. Bij een pijntje. Bij een rare manoeuvre van een automobilist vóór je. Als het vliegtuig veel turbulentie heeft.

En het is wijs om angst niet te verdringen. Dan bouw je van binnen teveel spanning op. Kijk je angst maar eerlijk in de ogen. Hé, je bent bang hè, klein kindje in mij? Dat is de eerste stap om angst een goede plek te geven.

David doet dat ook in psalm 56. In mijn bangste uur, zo schrijft hij. Als ik angst heb. David wéét en wíl ook weten dat hij soms angstig is.

Eén van die momenten herinnert hij zich bijzonder. Hij heeft die als ópschrift boven de psalm gezet. Toen de Filistijnen hem in Gat hadden gegrepen.

Wat kan ons angst geven? Veel. Laat ik beginnen met waar David óók mee begint. Andere ménsen kunnen ons angstig maken. Wees mij genadig, God, want ze bedreigen, bestoken, bestrijden mij. Hun woorden krenken mij. Hun boze plannen zijn tegen mij gericht. Ze loeren op mijn leven.

Je bent op de vlucht voor koning Saul. Je loopt zóveel gevaar, je ziet geen andere uitweg dan de toevlucht te zoeken bij de Israëls aartsvijand, de Filistijnen. Zóver reikt de lange arm van Saul toch niet? Maar dan moet je natuurlijk niet herkend worden. En dat gebeurt wél. Nota bene in het stadje Gath, waar ze weten dat David eígenlijk de koning is van Israël, dat Saul wel bij duizenden versloeg, maar David bij tienduizenden, en waar ze zich vast ook nog herinneren hoe de reus Goliath, destijds inwoner van Gath, door David was geveld. David zit als een rat in de val.

Wij zijn sociale wezens. We hebben geméénschappen nodig waarin we geaccepteerd worden, we ons veilig voelen. We hebben ménsen nodig die van ons houden, ons warmte, geborgenheid, vertrouwen geven. En als dat níet zo is, we ons éénzaam voelen, alléén, niet gekénd, niet begrépen, dan hebben we angst. En als iedereen onze vijand is, zoals toen bij David, hebben we helemáál angst. Angst om gek van te worden. David deed of hij gek was toen ze hem beetpakten. Maar radeloze angst en razernij liggen dicht bij elkaar. Soms dénken erg depressieve en paranoïde mensen, dat alle andere mensen hun vijanden zijn. Ze kennen daardoor angsten die een psychose kunnen oproepen, gekte.

Wat een zegen dat het bij ons geen oorlog is en we geen gevaarlijke vijanden hebben. Want juist dat roept enorme angsten op. Daar krijgen mensen trauma’s van die ze soms nooit meer te boven komen. Leef maar eens onder de terreur van IS, de Taliban, Boko Haram. Leef maar eens met het dodelijk geweld van vallende bommen, schietende mitrailleurs, zich opblazende terroristen om je heen. In Irak. Syrie, Afganistan, Nigeria, Zuid-Soedan.

Maar ook onder veel veiliger omstandigheden kan er angst voor andere mensen zijn. We kunnen erg verlegen zijn, geremd als het om sociale contacten gaat. We krijgen het benauwd in een drukke winkelstraat, een volle trein, een volle kerk. Of we zijn bang van onze strenge, autoritaire, weinig liefde tonende vader. Bang van de directeur die grof in de mond is als we iets niet goed deden en ons kan ontslaan. Bang van onze oude moeder die nog zo’n claim op ons legt, commandeert, jammert als we één dag niet bij haar geweest zijn. Bang dat we er uit liggen bij de buren, in de familie.

Je houdt al je angsten voor je. Net als David zijn mond moest houden in Gath. Maar als je ze niet kunt uiten, je je hart niet kunt luchten, dan groeit de angst soms tot het ondragelijke toe.

Ons zonnestelsel is er maar één van de ontelbare in het uitdijende heelal. De aarde is er maar een stipje in. Wij zijn maar een stipje op die aarde. De krachten van materie en energie moeten precies in evenwicht blijven, want anders? Om bang van te worden.

We gebruiken de drukke verkeerswegen. We nemen het vliegtuig. Om bang van te worden.

We kunnen ziek worden, zelfs ongeneselijk. Wat dat betreft is de natuur onverschillig en willekeurig. Het kan iedereen overkomen. En het kan met veel lijden gepaard gaan: zwakheid, misselijkheid, benauwdheid, pijn. Om angstig van te worden.

En dan is er ook de angst voor de dood. Davids vijanden loeren ook op zijn leven. Doodsangst is een biologisch gegeven. Bij mens en dier. In wezen een positief gegeven. Hadden we het niet, dan brachten we ons zelf constant in gevaar. Doodsangst bewaart ons voor roekeloosheid en verwaarlozing van ons lichaam, houdt ons waakzaam. Maar een dier kan niet vooruítdenken, wij ménsen wel. En daarom hebben we niet alleen op het gevaarlijke moment zelf, maar ons leven lang doodsangst.

Ik denk aan de existentiefilosofie waarvan de franse filosoof en schrijver Sartre een vertegenwoordiger was. De mens is zomaar in het bestaan geworpen, leert hij. Hij hangt als een vlekje boven het niets. Hij ziet zijn medemens als gevaarlijke concurrent en is van binnen diep eenzaam. De mens is er voor de dood, leeft in een ‘sein zum Tode’, zei Heidegger. Allemaal levensbesef om angstig van te worden.

Maar hoe geef je die angst een plek? Hoe kun je die angst overwinnen? Gelukkig hebben we veel wat ons angst geeft voor een groot deel weg kunnen werken. Uit angst voor gevaarlijk weer bouwen we huizen. Uit angst voor water maken we dijken. Uit angst voor de vijand richten we bondgenootschappen op. Uit angst voor ziektes hebben we een kundige medische wetenschap ontwikkeld. Angst is in veel opzichten de mótor van de cultuur, de beschaving. Zelfs is angst voor de dood de verborgen drijfveer voor iemand om zich in zekere zin onsterfelijk te maken door een prestatie die hem voor altijd een plek in de geschiedenisboeken geeft. De auteur schrijft boeken die jaren na zijn dood nog gelezen worden. De geleerde krijgt de Nobelprijs en blijft jaren na zijn dood een bekende naam op zijn vakgebied.

Maar we begrijpen wel dat zo al onze angsten niet echt overwonnen worden. Wat blijft er over als het werkelijk ernst wordt? Als alles waarop wij steunen wegvalt? Niets. Wat kun je dan nog doen om je angst te bestrijden en te overwinnen?

David geeft het antwoord: In mijn bangste uur vertrouw ik op u. We begrijpen wie dat is. Geen mens, maar God. En het helpt, want al gauw volgt er: op God vertrouw ik, angst ken ik niet.

Hier lijkt David zich tegen te spreken, helemaal in de oorspronkelijke taal. Als ik angst heb, vertrouw ik op God. Ik vertrouw op God, ik heb geen angst. Dat gaat toch niet samen?

Maar is dat juist niet de erváring van Gods kinderen? Als ze angst hebben, vertrouwen ze biddend op God. En dat vertrouwen verjaagt de angst. Komt die angst om wat voor reden ook terug, dan zoeken ze opnieuw hun vertrouwen bij God.

Wíj mogen dat ook doen, met David. Naar Gód gaan. Bij Gód onze vastheid, zekerheid, geborgenheid zoeken. Bij Gód onze redding zoeken. Bij Gód een niet te verbreken vriendschap zoeken. Bij Gód een alles overwinnende liefde zoeken. En dan zullen we dat ook vinden. Zó, dat we geen angst meer kennen.

Een oude Griekse filosoof heeft eens gezegd: de vrees heeft de góden gemaakt. De mensen zagen zich zó door machten bedreigd, die ze niet de baas konden, dat ze daarom goden verzonnen als bondgenoten. Ook de moderne atheïsten verklaren het bestaan van religies zo. Een mens zoekt in zijn angstaanjagend leven, waarin hij onderdeel is van een onverschillige meedogenloze natuur, nu eenmaal een houvast dat daarbovenuit stijgt.

Mag het? Geloof dat het er is! Vertróuw erop, dat Híj er is. Gód. Wat heeft het leven anders voor zín? Het is toch niet te drágen als het puur natuurlijk is, er geen God zou wezen? Het vertrouwen op Gód is toch een enorme kracht en steun om je staande en gaande te houden, óók, ja juíst in bange uren? Dan heeft een mens toch véél aan zijn geloof? Ja, alles? Dan kan dat geloof, al is het met strijd en aanvechting, ons geestelijk toch zó ver brengen dat we zeggen: ik ben niet bang meer? Ja, geloof, vertrouwen, dat verjaagt alle angst.

Hoe kríjgen we dat vertrouwen, dat uiteindelijk alle angst weg kan nemen? Niet zo maar. Het wordt je door de Here in je hart gegeven, maar je moet er wél wat voor doen. Vooral twéé dingen.

Allereerst bidden. Deze psalm is een grotendeels een gebed. God wordt direct aangesproken. Wees mij genadig, God. In mijn bangste uur vertrouw ik op u. Bidden is je vertrouwen bij God zoeken en tegen Hem uitspreken. Bidden is al je aandacht aan de Here geven. Bidden is al je zorgen en angsten bij de Here neerleggen. Met bidden wordt al heel wat angst overwonnen. Doe het maar váák.

Ten tweede zingt David meer dan eens: Op God wiens woord ik prijs. David geeft zijn vertrouwen aan het wóórd van de Here. Hij gelooft de Here op zijn woord. Hij klampt zich vast aan wat de Here in zijn woord heeft beloofd aan zijn kinderen. Genade, vergeving, redding, heil, zegen, eeuwig leven. Hij prijst dat Woord omdat er zoveel heerlijks in staat, dat elke angst kan verjagen. Laten we dat Woord dus ook maar vaak vertrouwend lezen en overdenken.

En wát in dat Woord geeft David dan vertrouwen? Hij belijdt, dat staat er eigenlijk: u vangt mijn tranen op in uw kruik. Er wordt een leren zak bedoeld, waarin toen wijn, water, of melk werd bewaard. God weet alles. Hij weet ook onze gevoelens en emoties. God weet van elke traan, die we hebben geschreid, in het bijzijn van anderen of alleen. God weet van ons verdriet, onze onrust, angst. En Hij vangt onze tranen niet alleen op, Hij bewaart ze ook. Anders is dat opvangen voor niets. Hij vergeet ze niet. Onze bange uren, benauwde momenten, verdrietige tijden. Hij houdt ze in herinnering. En iets bewaren doe je ook niet voor niets. Daar dóe je later nog wat mee, anders heeft bewaren geen zin. De Here komt er op terug. Al die tranen zijn niet voor niets van onze wangen afgedropen, al lijkt het soms van wel. Eens doet Hij met die tranenplas wat Hij er altijd al mee van plan was. Wát, dat weten wij nog niet. Maar het zal goed zijn, heilzaam, reddend. Het zal zin aan ons leven geven. In zijn eeuwig Koninkrijk van vrede en recht.

Dat geldt ook van het volgende beeld. Mijn omzwervingen hebt u opgetekend. Staat het niet allemaal in uw boek? Heel onze levensweg, al onze ervaringen, ze zijn door de Here genoteerd. Juist mijn omzwervingen, zegt David, veroorzaakt door de dreiging van Saul, van de Filistijnen. Onze levensweg loopt vaak anders dan we planden en verwachtten. We maken nogal eens wat ongewilde omzwervingen. Die van werkeloosheid. Van een echtscheiding. Van een ernstige ziekte. Van het vroege verlies van je man of vrouw. Soms létterlijk de omzwerving als vluchteling, asielzoeker. Hoeveel zijn er niet op de wereld? Tijden waarin het je bang te moede is. Maar de Here heeft alles opgetekend. Hij houdt er een boekhouding van bij. En ook aantekeningen maak je niet voor niets. Je doet het om er op terug te komen. Al onze omzwervingen, ze verdwijnen niet in de eeuwige vergetelheid. De Here gaat er wat mee doen. In de nieuwe tijd van zijn Koninkrijk. Als alle omzwervingen ten einde zijn, we voorgoed zijn thuis gekomen.

In dat licht moeten we ook de volgende woorden van onze psalm lezen: Gaan zij, Davids vijanden, hun straf ontlopen? Toon uw toorn God, en sla dat volk neer! Stel je voor, dat er na zoveel onrecht van mensen en na zoveel willekeur in het leven, uiteindelijk geen gerechtigheid zal zijn? Definitieve gerechtigheid van een rechtvaardige God? Ja, daar bid David om en het vertrouwen daarop houdt hem overeind. Kan ons ook overeind houden. Eens krijgen de rechtelozen hun recht. Eens moeten de onrechtvaardigen te recht staan. Dan komt alles terecht. Wat heeft het leven voor zin als er nooit recht gedaan wordt? Ook aan al wát en al wíe ons angstig maakte? Maar de Here gaat dat doen. Dan gaan de boeken open. Johannes ziet het al in een visioen, we lezen het in het laatste Bijbelboek: Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden.

Maar vóór het zover is, moeten we nog door dit leven. Het leven vol angsten. Maar ze kunnen echt worden overwonnen door het vertrouwen in God. Dat David ook verder nog uitspreekt: want dit weet ik: God staat mij terzijde. God is met mij, staat er letterlijk. De Here zegt als het ware tegen ons wat een vader of moeder zegt tegen het kind: wees maar niet bang, ik ben bij je.

God is met ons. Onherroepelijk denken we als christenen dan aan Hem, door wie God helemaal met ons was en is. Jezus Christus, de zoon van God en de zoon des mensen. De Immanuël, God met ons. In alles. In het lijden van onrecht van de kant van mensen. Denk maar aan zijn kruisdood op Golgotha. In het doorstaan van al onze angsten, ook onze doodsangsten. Denk maar aan zijn worsteling in de hof van Gethsemane. We zijn niet alleen, nooit alleen, ook niet in ons bangste uur. Vertrouw daar op. Zeg het ook maar met die diep innerlijke niet te bewijzen maar ook niet uit te roeien wetenschap van het geloof: dit weet ik: God is met mij.

Tegenwoordig moet je zóveel weten. Dán bereik je pas iets in de maatschappij. Maar dít weten van het gelóóf wordt juist zo verwaarloosd in deze tijd. Het weten dat God met mij is.

Je kunt ook vertalen: God is vóór mij. Hij is niet alleen altijd bij mij in de buurt, wat de angst verjagen kan, maar Hij staat ook altijd aan mijn kant, wat de angst nog méér verjagen kan. Want als God vóór ons is, wie zal tegen ons zijn? Hoe zal Hij die zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard heeft, maar voor ons allen overgegeven heeft, ons mét Hem ook niet alle dingen schenken? Ja, ik ben verzekerd dat niets mij kan scheiden van de liefde van God, die is in Christus Jezus, onze Here.

En als God zó voor ons is, de hoogste en sterkste, dan hoef ik toch voor niets en niemand bang te zijn? Op God vertrouw ik, angst ken ik niet, wat kan een mens mij aandoen? Wat kunnen nietige, kwetsbare, zwakke, sterfelijke mensen nog tegen mij uitrichten?

En weet u, dan rest ons nog maar één ding. De Here prijzen om zijn woorden en daden van liefde en genade, waarop al ons vertrouwen rust. Ik prijs zijn woord. Ook zijn woord in deze preek. Aan u, God, heb ik geloften gedaan. Met dankoffers wil ik u betalen. We mogen hem loven om alles, waarin wij Hem ons vertrouwen kunnen geven. En zolang we daarmee bezig zijn, is er geen ruimte voor angst in ons hart. Dankbare lofprijzing en angst zijn niet met elkaar te combineren.

We leven slechts negen maanden zonder angst. Weet u waar die angst begon? En wie we ten diepste vrezen? Die angst begon toen we op Gods allereerste woord al niet vertrouwden maar het ongehoorzaam werden. Die angst begon bij de zonde en het besef van onze schuld. Toen werden we ten diepste bang voor God. En de Here riep de mens: waar ben je? Hij antwoordde: Ik hoorde u in de tuin en werd bang. Maar toen al zocht de Here ons mensen tóch op in onze angst. Dat is Hij blijven doen. En Hij heeft de verbinding hersteld door de Here Jezus Christus. Voor God hoeven we geen angst meer te kennen. En daarom hoeven we uiteindelijk voor niets en niemand meer angst te kennen, zelfs niet voor de dood. Op God mogen we vertrouwen. En daarom: In mijn bangste uur vertrouw ik op u. Op God vertrouw ik, angst ken ik niet.

Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4