Je kunt deze muziek afspelen.
Abraham
Uit "Alles wordt nieuw" dl. II, nr. 3 van Hanna Lam en Wim ter Burg.
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Abraham, Abraham, verlaat je land, verlaat je stam!
Gemeente des Heren, dat wás wat voor de aartsvader! Die vreemde stem in zijn hart. Van een hem nog onbekende God. Die zei: Laat je familie los, je vaste levenspatroon, en gá. Een stem, die hem beval om alle schepen achter zich te verbranden en zich in een onzeker avontuur te storten. Om zich met heel zijn hebben en houden toe te vertrouwen aan slechts het wóórd van een God, die zich nog níet had waar gemaakt. Wat een waagstuk!
Zo begon het bij Abraham, de vader van de gelovigen. En begint het geloven niet nog stééds zo?
Of je nu stréng christelijk, sláp christelijk of ónchristelijk bent opgevoed, ineens word je bij je náám geroepen. Door een stem in je hart. Eén, die je eerst niet thuis kunt brengen. Eén, die van buiten zomaar jouw gedachtewereld binnendringt. Eén, die je in verwarring brengt, maar waar je naar móet luisteren. En al wil je de stem van je eígen hart volgen, die ándere stem is zó sterk, dat je díe volgt. En je begint het te begrijpen: het is de stem van de Hére. Hij kiest mij uit om in mijn leven te komen. Nee, ik heb het niet verdiend. Ik heb God niet zélf naar mij toegehaald met een vrome brave levenswandel. Ik heb God niet zélf naar mij toegeroepen door mijn gebed. Hij dringt zó maar, in zijn overmacht en genade, mijn leven binnen, nadat ik hem in niets de weg heb gebaand, vóórdat ik het goed en wel besef, en terwijl ik Hem eígenlijk wil tegenhouden.
De Here nu zei tot Abraham: ga. Ga gíj, luidt de Statenvertaling. Bent u, ben jij óók al zo persoonlijk toegesproken? De Here kan er verschillende middelen voor gebruiken. Een preek in de kerk, misschien wel déze. Wat een meester of juffrouw op school vertelt. Wat op de zondagsschool, de club, de vereniging, de catechisatie aan de orde komt. Een meditatie voor de radio. Een rake opmerking van iemand. Dan horen we ín en áchter de stem van een méns ineens de stem van de Hére: ja, jíj.
De Here spreekt ons soms ook door ingrijpende gebeúrtenissen toe. Een ziekte. Een sterfgeval. Maar Hij kan 't ook zónder bijzondere omstandigheden doen. Die zijn niet zo belangrijk. Het belangrijkste is, dat die stém klinkt in uw en mijn leven. Zonder dat we íets van de omstandigheden lezen, staat er: de Here nu zei tot Abraham: Ga. Het doet er niet toe hoe de Here het bij Abraham deed. Dus óók niet, hoe de Here het bij óns doet. We hoeven niet allemaal opzienbarende bekeringsgeschiedenissen te kunnen vertellen. Als we maar, net als Abraham, die stem hebben gehoord.
Hoorde u, jij die al? Er komen veel stemmen op ons af. Lokstemmen, die ons willen beïnvloeden. Van reclame. Ophitsende muziek. Seks. Heb je de lokstem van de Hére al vernomen? En kan je voor die stem níet meer doof houden? Wat zou dat heerlijk zijn.
En wat zegt die stem dan tegen Abraham? Ga uit uw land en uit uw maagschap en uit uws vaders huis. Uit uw land, familie, gezin.
Abraham moet gaan emigreren. Veel Nederlanders zíjn geëmigreerd. Naar Australië of Nieuw-Zeeland, Canada of de Verenigde Staten. Een beslissende gebeurtenis. Wat lieten ze allemaal achter om een onzekere toekomst tegemoet te gaan. Hun landje, dat wel niet álles bood, wat ze wilden, maar hun tóch dierbaar was. Hun familie. Ze hadden niet met alle ooms en tantes, neven en nichten evenvéél contact, maar het idee ze nooit meer te zullen zien. En hun gezin. Vader en moeder, broers en zussen. Het afscheid van hén gaf het meeste verdriet. Met de tranen en omhelzingen op de kade. Het was echter hun eígen keus. Maar bij Abraham kiest de Hére voor hem. En het waagstuk is voor hem veel groter. Wie vroeger uit de veilige bescherming van zijn stamverband wegtrok, was zijn leven niet meer zeker. Direct kwamen de gevaren op je af: honger en dorst, wilde dieren, volken die je als een indringer zagen en probeerden te doden. Je was voor je gevoel ook de bescherming van je familie-god kwijt, die bij de stam achterbleef en niet met je meeging. God vraagt véél van Abraham, alles. Hij moet alle banden die zekerheid, vertrouwen, liefde geven, losscheuren. De Here begrijpt dat ook best, gaat er niet achteloos aan voorbij, maar noemt ze met name, de cirkels om Abraham, die naarmate ze kleiner worden, ook hechter en intiemer zijn: je land, je stam, je gezin. En tóch moet Abraham ermee breken. Want alleen zó kan hij echt kennis maken met de níeuwe God. Alleen zó kan de Here hem in zijn dienst gebruiken en tot een zegen stellen voor alle geslachten van de aardbodem. Alleen zó kan de Here iets nieuws beginnen, de mens uit zijn zondeval gaan oprichten. Alleen zó kan Abraham zich ook losmaken van de verkeerde macht van mensen en afgoden om zich vol vertrouwen aan de Hére over te geven. Ga d'r uit.
Klinkt zo de stem van de Here ook tot óns? Níet 't bevel om ons boeltje te pakken en te emigreren, maar wél om uit te gaan uit allerlei verbanden, die ons in de ban van zonde en afgoderij houden. Om te breken met alles wat ons verkéérde zekerheid biedt en váls vertrouwen. Om alles los te laten, wat ons léven met God in de weg staat,'t avontùùr met God, de grote tóekomst met God. God roept tegen Abraham: ga uit. En zo is het nog steeds, ook in het nieuwe verbond van de Here Jezus. Het woord "gemeente" in 't Grieks betekent: uitgeroepen gemeenschap. De door Jezus uit deze duistere wereld tot zijn licht geroepen schare. Dat is geestelijk in ieder geval wèl een hele emigratie. Het is een complete bekering. Het is alles achter je laten wat tot de van God afgedwaalde wereld behoort. En dat is héél veel. Ook veel, waar we aan gehecht zijn. Je zo los te scheuren, doet pijn, maar 't moet. We moeten onze wortels uit deze zondige aarde trekken om op weg te gaan met de Here.
Wat een zegen als we de roep mogen horen, net als de discipelen aan het meer: laat alle netten en schepen achter je en volg mij. Direct. Onvoorwaardelijk. Dan word je niet op een makkelijke weg gezet. Het is een weg van zelfverloochening en kruis dragen achter de Here Jezus aan. Maar het is de énige weg, die níet dood loopt, die toekomst heeft.
Jongelui, misschien ben je in de leeftijd, waarop je er wel eens aan denkt, om op te breken uit je ouderlijk huis, op eigen benen te gaan staan, zelf een toekomst te zoeken. Dat is normaal. Dat is de natuurlijke weg. Maar wat zou het fijn zijn, als het óók de bóvennatuurlijke, gééstelijke weg voor jullie is. Als je daarin niet alleen de stem van je eigen verlangen volgt, maar ook de stem van de Here, je hem voortaan wil volgen en dienen.
En ga naar het land, dat Ik u wijzen zal, zegt de Here tegen Abraham. U wijzen zál In de tóekomst. Dus Abraham krijgt niks concreets in handen. Er komt geen uitgebreid reisplan met een wegenkaart en routebeschrijving uit de hemel. Hij moet maar wegtrekken in blindelings vertrouwen, dat de Here zijn beloften wáár maakt, hem in het goede land brengt en hem op dát moment ook laat weten. Abraham, trek maar weg, op de bonnefooi, letterlijk, want dat is frans, bonne foi, en betekent: in goed vertrouwen, in goed geloof. Vertrouw maar op Mij, je God, al heb je niets anders als mijn woord alleen. Sla de volstrekt onbekende weg maar in, in het geloof, dat Ik meega en je de weg zal wijzen.
Ook dát is geloven. God op zijn woord vertrouwen. De Here geeft geen andere garantie dan die Hij ons in zijn woord geeft. Ik zal het u wijzen. Ik zal bij u zijn. Ik zal u helpen. Ik zal u redden. Ik zal u in 't beloofde land brengen. Wat staan onze vragen en onzekerheden ons daarbij in de weg. We zouden er zo graag van tevoren al iets van zien. En toch is geloven altijd weer: het waagstuk ondernemen, zoals Abraham deed. Wat de toekomst brengen moge, mij geleidt des Heren hand. Moedig sla ik dus de ogen naar het onbekende land. Leer mij volgen, zonder vragen, Vader, wat gij doet is goed. Zalig hij die durft geloven, ook wanneer het oog niet ziet. Gaan we zo op reis met God? Op de bonnefooi?
Maar al zijn 't dan alleen nog beloften, zónder rijke beloften spreekt God niet. Aan zijn geboden zijn altijd zijn beloften gekoppeld. Ga uit, en Ik zal u tot een groot volk maken en u zegenen, en uw naam groot maken, en gij zult tot een zegen zijn. Wat de Here doet, gemeente, dat is nóóit klein, maar áltijd groot. Ik zal u tot een gróót volk maken en uw naam gróót maken. Zong Maria 't ook niet: Want gróte dingen heeft aan mij gedaan Hij die machtig is? We denken vaak nog zo kleín van de Here. We durven hem geen grote wonderen toe te schrijven. We twijfelen aan zijn macht, vooral bij tegenslag. Maar toch, de Here doet gróte dingen. We hebben 't aan de Here Jezus gezien, aan zijn wonderlijke geboorte uit Maria, zijn dood tot vergeving van de zonden, zijn opstanding, zijn hemelvaart. We kunnen de Here nóóit overschatten. En we zijn altijd weer bezig hem te ónderschatten, in ongeloof en twijfel.
En zo belooft Hij Abraham: Ik zal u tot een gróót volk maken. En die belofte moeten we zien in het licht van wat in het vorige hoofdstuk staat, in de stamboom van Sem: Sarai nu was onvruchtbaar, ze had geen kinderen. En we weten hoe ook verder Abrahams geloof en geduld juist op dit punt op de proef zijn gesteld. De Here kan niet alleen iets gróóts doen, ook iets onmógelijks. En als het om zijn verlossende daden gaat, is het altijd iets onmogelijks, wat niet van ons mensen kan komen, wat in strijd is met onze regels en wetten, met onze mogelijkheden, onze verwachtingen, is 't altijd een wonderlijke nieuwe schepping uit onze onvruchtbaarheid. Hij doet wonderen, Hij alleen. Wonderen van heil.
En hèt grote wonder is, dat Hij voor een volk zorgt, dat Zijn volk is, dat Hij al zijn trouw en liefde geeft en eeuwig zal behouden, dat Hem mag kennen en dienen. Het volk van zijn verbond, van het oude én het nieuwe verbond. Uit Israël én de heidenen. Maar toch beiden kinderen van Abraham, de vader van alle gelovigen. En 't wordt een gróót volk, een schare die niemand tellen kan, overal vandaan. Tel de sterren in de nacht, zó groot wordt jouw nageslacht. Wat een rijke belofte. De Here begint klein. Hij begint hier met één mannetje, dat Hij uit de immense massa van 't heidendom roept om op weg te gaan met Hem. Maar het zal gróót eindigen. Heerlijk, om er bij te zijn als gelovige christenen.
"En Ik zal uw naam groot maken". Ook déze belofte moeten we zien in het licht van wat in het vorige hoofdstuk staat. De torenbouwers van Babel zeiden tegen elkaar: Laten wij ons een náám maken. Wie voor zichzélf naam wil maken, uit is op eígen eer en macht, die zal neergeslagen en verstrooid worden, maar wie in alle eenvoud en zelfverloochening de stem van God in zijn leven volgt, zijn naam zal met eerbied worden vermeld. In de hemelen. In 't boek des levens. Maar God geeft aan sommige van zijn kinderen, dat ze ook op de aarde een grote naam krijgen. En Abraham is zeker één van hen. Al moet je er óók bij zeggen, dat Abrahams naam groot geworden is dank zij de naam van die ene uit zijn geslacht, de naam die hemel en aarde verenigt te saam, de naam van Jezus.
En Ik zal u zegenen, zegt God tot Abraham en om er nadruk op te leggen, wordt 't woord "zegen" vijf maal achter elkaar gebruikt. Wat is dat, de zegen van de Here? Is dat 't zelfde als succes, voorspoed, rijkdom? Nee. De zegen van God kán daar wel in zichtbaar worden. Dat Abraham de rijke eigenaar wordt van een grote veestapel is een teken, dat Gods zegen op hem rust. Maar je kunt arm en eenvoudig zijn en tóch door de Here gezegend. En je kunt rijk zijn en machtig, en tóch door God vervloekt. Als je Gods zegen mag ontvangen, dan stromen alle goede krachten van de Here naar jou toe. Zijn liefde, troost, vrede, barmhartigheid. Zijn bemoediging en wijze raad. En daar word je geestelijk in ieder geval wel rijk van, gelukkig, blij, hoopvol. Ook al heb je tegenslagen, je leven kan dan toch níet beter zijn. Wat is 't toch telkens weer geweldig, als aan 't eind van elke kerkdienst Gods zegen mag worden gegeven en ontvangen en de Here zo tegen ons zegt: Ik zal 't góed met je maken. Wees daar maar zeker van. Mijn handen rusten op je hoofd. Mijn sterke handen. Tedere handen. Warme handen.
Maar dat ontvangen we niet alleen voor ons zélf, om er alleen zélf van te profiteren. We worden gezegend om tot een zegen voor anderen te zijn. God zegt het ook tegen Abraham: en gij zult tot een zegen zijn. Of: wéés een zegen. Stralen wij om ons heen iets uit van het licht en de warmte die we van boven ontvangen hebben? Kunnen anderen het van ons zeggen: wat die man, vrouw, die jongen, dat meisje voor mij heeft gedaan, dat kwam werkelijk als een zegen van boven, zo verrassend, fijn, oprecht, zonder show? We worden gered om te redden. We worden bemind om lief te hebben. We worden gezegend om te zegenen.
Ik zal zegenen wie u zegenen en wie U vervloekt, zal Ik vervloeken. Als Abraham de weg van het geloof gaat, zal hij met zijn héle bestaan het teken van Gods reddend ingrijpen in deze wereld zijn en zal het lot van de mensen dáárvan afhangen hoe ze tegenover hem en zijn levensweg aankijken. Prijzen ze hem gelukkig, dan zullen zij door God gelukkig geprezen worden. Willen ze niet van Abraham weten en werken ze hem tegen, dan zullen zij door God worden genegeerd en tegengewerkt. En zo is het nóg. Ook bij ons christenen. Zijn we échte volgelingen van de Heiland, dan zijn we voor God een reuk van Christus, schrijft Paulus, voor dezen een reuk des levens ten leven, voor anderen een doodslucht ten dode. God stelt zich volkomen achter zijn volk op aarde. Wie vóór dat volk is, God is vóór hem. Wie tégen dat volk is, God is tégen hem. Dat is een hele eer, en ook een hele troost en bescherming.
En met u zullen alle geslachten van de aardbodem gezegend worden. Alle geslachten. Dus over alle tijden. Van de aardbodem. Dus op alle plaatsen. Gods zegen breidt zich steeds verder uit, vanuit Abraham, via hen die Abraham gelukkig prijzen en volgen, tot over de hele mensenwereld. Dat is het zendingsperspectief van onze geschiedenis.
En dat wordt vooral waar bij die ene zoon van Abraham, de Here Jezus Christus. Bij Hem, die de wáre vader van de gelovigen is, de leidsman en voleinder van het geloof. Bij Hem, die volkomen de weg is gegaan, die zijn Vader hem wees, vol gehoorzaamheid en vertrouwen, zelfs door de diepste diepten heen. Hij werd echt tot een groot volk gemaakt, kreeg en krijgt overal zijn kinderen en onderdanen. Hij kreeg echt een grote naam, boven alle naam. En Hij is helemaal de beslissende factor. God is vóór wie in Hem gelooft. God is tégen wie Hem afwijst. Door Hem mag de hele wereld Gods zegen ervaren. Och, wat lopen alle lijnen, ook van dit schriftgedeelte, toch weer duidelijk naar de Here Jezus toe. De mens geworden zegen van God voor u en jou en mij. En wat is het dan belangrijk of we voor Hém kiezen. Heb jij die keus al gemaakt? Of draai je er nog steeds omheen? Het is van tweeën één: óf zegenen óf vloeken. Daar zit niks tussen. En dan is het weer van tweeën één. Of gezegend wórden, of vervloekt wórden. Ook dáár zit niets tussen. Kies nu wie u dienen wil. Zoals ook Abraham deed.
Toen ging Abraham, zoals de Here tot hem gesproken had. We lezen niet dat Abraham vragen stelt, hij mopperend gaat of onder protest, hij de beslissing nog een poosje uitstelt. Nee, Abraham is gelijk strikt gehoorzaam. En wat doen wij? "Here, wilt u eerst nog dit vragenlijstje van me invullen, want ik wil vooraf toch nog wat meer van u weten". "Here, wilt u eerst een nauwkeurige routebeschrijving geven, want ik wil weten, wat ik mee zal maken". "Here, wilt u eerst mijn verlanglijstje zien, want ik wil toch nog wel wat op reis meenemen". Maar dat is natuurlijk níet geloven. Geloven is: "Here, ik ga al. Op uw Woord." Abraham, Abraham, verlaat zijn land, verlaat zijn stam. Met een woord gaat hij het wagen. Zonder verder iets te vragen staat hij op en gaat op reis langs de weg, die God hem wijst. Hebben wij dit geloof van Abraham? Complete gehoorzaamheid en volledig vertrouwen? Dat geloof is hem tot gerechtigheid gerekend. Dat wil zeggen: dat geloof maakte hem zalig. Door dat geloof alleen kunnen ook wij zalig worden.
Na deze beslissende roep van God en dit beslissende antwoord van Abraham volgen we de aartsvader nog even verder op zijn weg. Hij gaat die met zijn vrouw Sara en zijn neef Lot. En ook met al hun bezit, hun slaven en slavinnen. We kiezen nooit alleen maar strikt voor ons zelf. We nemen anderen, die met ons verbonden zijn, mee op de weg van 't geloof. Wat heerlijk als de invloed, die wij op mensen in onze omgeving hebben, Góds invloed is. Als we zo vooral als mannen en vaders een Abraham mogen zijn voor onze vrouw, ons gezin. Het was Gods stem tot Abraham en Abrahams antwoord, maar er ging toch maar een hele stoet mee op reis naar het beloofde land. Wie nemen wij mee?
Abraham nam ook zijn vee en zijn knechten mee. Geloven is niet als kluizenaar leven, maar met God op weg gaan in je werk, je middel van bestaan, je dagelijkse activiteiten. Heel nuchter, met gewone menselijke meevallers en tegenvallers, maar met de zegen van de Here. En dat geeft hoop en perspectief. Dan kom je toch een keer aan, waar je wezen moet.
En zij kwamen in het land Kanaän. En Abraham trok het land door. Eerst tot aan Sichem, tot de terebint Moré. Later slaat hij zijn tenten op tussen Bethel en Ai. En daarna trekt hij het zuiderland in, de Negebwoestijn. Hij is nog een rondtrekkende vreemdeling. Gods beloften gaan nog niet écht in vervulling. Veelzeggend is de opmerking: de Kanaänieten waren toen in het land. Het heidendom heerst nog volop. Zoals wij dat óók nog kennen. Op de plaatsen die genoemd zijn, worden ook heidense afgoden vereerd. Maar de Here verschijnt er aan Abraham en herhaalt de belofte: aan uw nageslacht zal ik dit land geven. En Abraham dankt de Here, die hem verschijnt, en belijdt de naam van de Here door overal, waar hij zich voor een poosje vestigt een altaar voor de Here te bouwen en er de naam des Heren aan te roepen. Het is allemaal nog maar een klein en zwak begin, maar het begin van iets groots, het begin van de volkomen vervulling van al Gods beloften.
Zwoegend volk van zwervelingen,
die de hand van God vertrouwt,
weldra zult ge vrolijk zingen
als het land van zegeningen
wordt ontvouwd.
Wie als Abraham geloven
komen alle leed te boven,
reis ernaar en droom ervan:
Kanaän.
Reis je mee? Droom je mee?
Amen.
Rapporteer
My comments