Job 19 : 25a
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Voor 't laatst gehouden op 22 november 2015 in de Hervormde Gemeente "de Rank" te Krimpen aan de IJssel en te Klundert
De laatste zondag van het kerkelijk jaar
Ik weet: mijn redder leeft
Gemeente des Heren,
Het is de laatste zondag van het kerkelijk jaar.
Dan kijken we in de kerk vooruít. Ver vooruit. En denken we na over de láátste dingen die de Here God nog voor ons in petto heeft. De terugkomst van de Here Jezus. De opstanding van de doden. Het einde van de tijd. Het eeuwige leven. Zeg maar Gods finishing touch. Gods laatste aanraking van deze wereld, waarmee Hij ook alles reddend afsluit, afrondt, afmaakt, afwerkt. Het is klaar. Geen ongerechtigheden en rottigheden meer. Geen losse eindjes en gevallen steken meer. Maar ik weet: mijn redder leeft en hij zal tenslótte hier op aarde ingrijpen.
Maar we denken ook terúg. Aan de gelíefden, die wij met name in het afgelopen kerkelijk jaar verloren hebben. We denken aan de laatste dingen, die onze gelíefden zeiden, deden, leden. We denken terug aan ónze finishing touch, onze laatste aanraking van een dierbare. De laatste streling, de laatste kus.
Elk sterven is anders. De een sterft oud, de ander jong. De een sterft plotseling, de ander na een lang ziekbed. De een sterft alleen, de ander om-ringd door geliefden. De een sterft aan een ernstige lichamelijke kwaal, de ander aan een ernstige psychische ziekte. De een slaat een groot gat in zijn gezin, zijn werkkring, de ander stond eigenlijk al helemaal buiten het leven, stierf al jaren lang kleine beetjes in een verpleeghuis. Daarom gaat het ene sterven met méér leed gepaard dan het andere. Meer leed van hem of haar, die héénging. Meer leed van wie hij of zij áchterliet. Maar lijden was er wel. Zoals Job leed. De figuur uit de bijbel, die spreekwoordelijk geworden is om zijn lijden.
Job krijgt de ene na de andere tijding van een ramp. De tijding, dat zijn vee is geroofd. Hem zijn knechten zijn ontnomen. Zijn kinderen zijn gestorven. En zo hebben wij juist in het afgelopen kerkelijk jaar misschien ook wel zo’n Jobstijding gehad. Je geliefde is niet meer. Is van je weg geroofd, gestorven.
Job wordt op die manier zo arm als Job. En zo voelen wíj ons misschien óók wel. Niet álles is van ons afgenomen. We hebben nog veel, waar we dankbaar voor zijn. Het is niet eerlijk tegenover God om dat allemaal te vergeten. Maar toch, zo vlák ná die zware slag, en ook nú nog in onze zwakke momenten, is het net of we zo arm zijn als Job en we werkelijk álles verloren hebben. Is het of ook ons eígen leven met onze geliefde meeging in het graf. We zeggen daarvan: dat is geen léven meer. Met zóveel gemis, eenzaamheid, verdriet.
Job worstelt ook met de grote vraag: waarom? Het brengt hem tot zó’n opstandigheid tegen Gods leiding in zijn leven, dat hij de dag van zijn geboorte vervloekt. O God, waarom hebt u mij in de steek gelaten in mijn leed? Waarom is dit nodig? Wat heeft dit voor zin? Kon u het écht niet tegenhouden, Here? En als u zo machtig bent, dat u het wèl kon verhinderen, waarom wílde u het dan niet? En zo hebben ook wíj onze ‘waaroms’. Waarom moest ik mijn vader, moeder, man, vrouw, levenspartner, zoon, dochter, verliezen? Waarom de dood van een voor mij eigenlijk onmisbare geliefde? Wat heeft het voor bedoeling? Kon u het nu écht niet tegenhouden, Here? En als u het kón, waarom wílde u het dan niet? U bent zo verbórgen voor mij!
Job heeft moeite met de tróóst van zijn vrienden. Ze lijken meer op officiers van justitie dan op bemoedigende kameráden. Als God je zulke zware slagen geeft, Job, dan zal je wel zwáár tegen Hem gezondigd heb-ben. Belijd je zonden maar. Dan komt het wel goed. Maar alles in Job protesteert hier tegen. Ik ben niet beter dan een ander, maar óók niet slechter. Vertel nou maar ‘s, waar ik dít aan verdiend heb. En zo zitten ook wíj in ons verdriet soms met allerlei schuldgevoelens. Ze worden ons niet door mensen aangepraat, maar wel in ons hárt. Had je je geliefde tóch niet een gelukkiger kunnen maken? Had je je geliefde in zijn psychische nood tóch niet beter kunnen begrijpen, helpen, tegen zichzelf beschermen? Had je je geliefde tóch niet vaker kunnen bezoeken? Er zijn weinig sterfgevallen, waarbij nabestaanden geen énkel schuldgevoel moeten verwerken.
Job heeft ook het probleem, dat iedereen hem in zijn nood in de steek laat. Door zijn lijden rust er een taboe op hem. Of hij besmettelijk is. Mensen, met wie hij voorheen zo’n goed contact had, mijden hem. En misschien hebben wíj dat ook ervaren. Vrienden in góede tijden blijken ineens géén vrienden in sléchte tijden. Ze ontvluchten het leed en het verdriet. Ze hebben niet de moed en de liefde om de pijn met ons te delen. Wat een teleurstelling. Leed kan éxtra zwaar zijn omdat het je ook in een isolement brengt.
Ook ziet Job in zijn zwaar lichamelijk lijden zijn einde naderen. Zijn lichaam is uitgeteerd. Hij is al vel over been. Binnenkort zullen de levensgeesten wel wijken. Zal hij dan heengaan als iemand naar wie God niet heeft omgezien? Zal hij dan heengaan, zoals zijn vrienden hem zien? Als een zwaar gestrafte zondaar? Zal dát zijn definitieve einde zijn? Zal de dood geen overlijden zijn, hem niet over het lijden heen tillen, maar voor hem eeuwige duisternis betekenen? De kille finishing touch van de dood?
Dit confronteert ons ermee, dat wij mensen ten diepste allemáál bang zijn voor het lijden. Het lijden aan pijn, een handicap, rouw, eenzaamheid. Het confronteert ons ermee, dat ook diep in ons állemaal de angst voor de dood rondspookt. En het besef nogal eens gefaald te hebben, de gevoelens van schuld, kunnen die angst heftig aanwakkeren.
Nee, van de kant van ons mensen bekeken zien de laatste dingen er niet zo rooskleurig uit. De finishing touch, het afronden en afsluiten van ons leven is op zich niet zo fraai. Eigenlijk is daarbij aan alles te zien, dat we buiten het paradijs zijn terecht gekomen. Ver van de boom van het leven. In het dal waar de schaduw van de dood heerst.
Maar gelukkig is dit níet het enige. Want daar zijn ook de laatste dingen, die Gód voor ons in petto heeft. Daar is zijn finishing touch, zijn laatste aanraking van ons bestaan. En Job mocht ervan vertellen. Want het díeptepunt van Jobs lijden is tegelijk het geestelijk kéérpunt van zijn lijden. Ineens, zonder duidelijke reden of aanleiding, komt er een geweldige spróng in zijn gedachten. Er komt iets in hem op, wat hij van nog véél meer gewicht vindt dan al wat hij heeft doorstaan, ja dan heel zijn leven. Iets, wat hij zó belangrijk vindt, dat het altijd bewaard moet worden. Voordat hij die nieuwe gedachten bekend maakt, zegt hij dan ook tegen zijn vrienden: mochten mijn woorden worden opgeschreven, sterker: vastgelegd in een inscriptie, sterker: met een ijzeren stift gegrift, met lood gevuld, sterker: voor altijd in de rotsen uitgehouwen. Het moet voor alle tijden zwart op wit staan, niet uit te vegen, uit te wissen, uit te stuffen, uit te wassen, uit de branden. Iedereen moet het voor altijd weten.
Wat? Ik weet: mijn redder leeft! Mijn Goël, staat er letterlijk. En dat is in Israël een familielid, een bloedverwant van iemand die in de problemen zit. Hij heeft de taak om te helpen. Als iemand door armoede gedreven genoodzaakt was een stuk land, door God geschonken familie-erfgoed, te verkopen, rust op de Goël de taak dat stuk land terug te kopen en weer in het bezit van de familie te brengen. Als iemand uit armoede zichzelf als slaaf aan een heer heeft moeten verkopen, heeft de Goël de opdracht om zijn familielid weer vrij te kopen. Als iemand kinderloos sterft en zo zijn naam en geslacht van de aarde dreigt te verdwijnen, hoort de Goël, vaak een broer van de overledene, met zijn weduwe te trouwen en zo tóch nog voor nageslacht te zorgen, het zogenaamde zwagerhuwelijk. Kortom, de Goël is de redder. Ik weet: mijn redder leeft!
En dan begrijpen we allemaal wie Job daarmee bedoelt. Gód. Job weet, dat hij in de grond der zaak, in de díepste grond van de érgste zaak, tóch met een genadige en reddende God van doen heeft. Voor dít leven heeft hij geen hoop meer, maar toch komt het met onweerstaanbare kracht in zijn hart naar boven: er is zelfs nog hoop over dit leven heen, over de dood heen. God zal mij uiteindelijk te hulp komen, verlossen, gelukkig maken. Want God kan zich wel voor een tijd verbergen, maar Hij kan zichzelf niet verloochenen. Hij kan dus zijn liefde en goedheid niet verloochenen. Uiteindelijk zal Hij mijn Redder zijn. Al zal het aan de andere kant van de doodsgrens wezen, de Here zal mij niet loslaten. Hij zal mij uiteindelijk vastpakken en vasthouden met zíjn reddende finishing touch.
Ik wéét. Een wonderlijke wetenschap, gemeente. Dit weten van Job. Een wetenschap die níet op feiten berust, zelfs door de feiten wordt tégengesproken. De feiten zijn: een man die niet méér is dan een hoopje ellende met de dood voor ogen. Over en uit. En die feiten kennen we allemáál. We weten het met ons gezonde verstand. We zagen het misschien zelfs met onze eigen ogen in het afgelopen jaar. Een mens krijgt de gevreesde ziekte en sterft. Een mens krijgt een hartinfarct en sterft. Een mens raakt psychisch in de duisternis en sterft. Een mens verliest op hoge leeftijd de ene na de andere functie en sterft. Een harde wetenschap. Temeer als de natúúrwetenschap er nog een schepje bovenop doet en ons ervan wil te overtuigen: de dood is écht de finishing touch. Als de dood je aanraakt is alles afgelopen is: over en uit. Het lichaam verteert in de aarde of verbrandt in het crematorium en dat is het laatste. Dood is dood. Troosteloos maar waar.
En toch is er ook nog een ándere waarheid, een ándere wetenschap. Die níet op zichtbare feiten berust, maar wèl op wat Gód je in je hárt ingeeft, dwars tegen die feiten in. Door zijn Woord in je oren en door zijn geest in jouw geest. Dat Hij jou tenslotte niet laat vallen. Hij jou tenslotte opvangt. Hij tenslotte jouw Redder is. Dat aan de finish van jouw leven God jou staat op te wachten en je voor eeuwig aanraakt met zíjn finishing touch.
Ík weet. Ik. Jobs vrouw mag hem opwekken om God de rug toe te keren. Jobs vrienden mogen zijn leed nog zwaarder maken met hun schijnvrome boekenwijsheid over het lijden. Ja, zegt Job, al is er op de hele wereld niemand die zo denkt als ík, ík weet toch, dat het wáár is: mijn Redder leeft. Niets en niemand kan me daar van af brengen. Wat een zegen om dát te mogen zeggen, om dát onuitroeibare geloof van de Here ontvangen te hebben. Héél persoonlijk en zó sterk, dat je het zèlfs niet verliest als je de énige lijkt te zijn die het gelóóft.
Ik wéét. Job vermoedt het niet vaag. Hij hoopt het niet ergens. Het is geen 'misschien'. Geen 'wie weet'. Het is: ik weet. Hij is er díep van overtuigd. Het werd in hem tot een váste zekerheid. Vreemd dat juist in de hevigste stormen en aanvechtingen deze zekerheid geboren wordt. God geeft dan tóch kracht naar kruis. Is het kruis zwáár, dan is de kracht van het geloof stérk. Dat heeft ook Paulus ervaren. Die schreef: Want ik ervan over-tuigd dat dood noch leven, engelen noch machten, heden noch toekomst, krachten, hoogte noch diepte, noch enig ander schepsel ons zal kunnen scheiden van de liefde van God, die hij ons gaf in Christus Jezus, onze Here.
En zo weten we als christenen ook heel concreet, door wíe God ons redt. Door Jezus Christus. Hij kwam naar onze aarde om mens onder mensen te worden. In alles aan ons gelijk. Om het menselijk lot met ons te delen. Om mee te voelen met onze zwakheden. Hij kwam naar ons om onze naaste bloedverwant te worden, onze grote oudste broer. Onze Goël. Om alles wat door de zonde en het kwaad verloren ging, terug te winnen en te herstellen. Om zo helemaal voor ons in te staan. Hij heeft het zware reddingswerk volbracht aan het kruis van Golgotha. Hij heeft daar de losprijs van zijn eigen leven betaald. Omdat wij door onze zonden het leven voor Gods aangezicht hadden verloren. Hij heeft ervoor gezorgd, dat we niet alleen de eerste twee, maar ook de laatste twee regels van psalm 130 vers 2 kunnen zingen: Zoudt Gij indachtig wezen al wat een mens misdeed, wie zou nog kunnen leven in al zijn angst en leed? Máár Gij wilt ons vergeven, Gij scheldt de schulden kwijt, opdat wij zouden vrezen uw goedertierenheid. Wat een liefde. Barmhartigheid. Solidariteit. Wat een heerlijke Redding.
En deze Redder lééft. Is de Levende, staat er in de oorspronkelijke taal. Niet alleen leeft God de Váder eeuwig. En kan Hij ons dus altijd weer reddend aanraken, zelfs na onze dood. Maar ook God de Zoon is op het Paasfeest uit de dood opgestaan na zijn verzoenend sterven. En Hij is sinds die tijd de Levende. Hij kan dus levend, actief, zijn reddend werk aan óns doen. Hij ging zélf over de grens van de dood heen en kan er ook óns over heen leiden. Het staat in het begrafenisformulier in het dienstboek van de hervormde kerk: Daar het de almachtige God behaagd heeft onze thans gestorven broeder, zuster tot zich te nemen, zo bestellen wij zijn, haar lichaam ter aarde, ziende op Hem die gesproken heeft: Ik ben de opstanding en het léven; wie in Mij gelooft zal léven, ook al is hij gestorven, en een ieder, die lééft en in Mij gelooft, zal in eeuwigheid niet sterven; En: Wees niet bevreesd, Ik ben de eerste en de laatste, en de lévende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben lévend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk. Jezus Christus is de grote Redder, die ons door dood en graf heen draagt het eeuwige leven in.
Ik weet: mijn Redder leeft. Míjn. Niet een Redder, maar míjn Redder. Job mag Gods heerlijke boodschap op zichzelf van toepassing achten. Hij mag Gods Redder “mijnen”, zoals het in bevindelijke kringen wordt gezegd. Wat een heerlijk persoonlijke betrokkenheid, dit geloof. Wat een geestelijke rijkdom, dit geloof. Zeg het Job maar na. Verjaag alle angsten en twijfels door middel van dit rádicale vertrouwen in God. God is ook míjn Redder in leven en in sterven, dóór de Here Jezus Christus.
Maar ik weet, mijn Redder leeft. Hij zal tenslotte hier op aarde ingrijpen. Letterlijk staat er: op het stof der aarde optreden. Dat wijst op wat wij worden na onze dood: stof van de aarde. Hoeveel mensen liggen al in het stof van de aarde? Zijn in het stof van de aarde opgegaan? Van hoeveel mensen is het stoffelijk overschot - geen fraaie maar wel duidelijke uitdrukking - in de aarde neergelegd of over de aarde uitgestrooid? Het is korter of langer geleden ook met onze geliefden gebeurd. Het zal na lange of korte tijd ook met ons zelf gebeuren. Maar de kerk mag vertellen van de laatste dingen die God voor ons in petto heeft. Tenslotte zal de Redder van God op het stof optreden. Hij zal zich op het stof van deze aarde laten zien. Hij zal daarover opstaan, zegt de statenvertaling, met een hint in de richting van Christus’ opstanding. Het is een beschermend en reddend optreden als een Goël dat in Israël deed.
Hij zal uiteindelijk de machtige Redder zijn voor zijn kinderen, die in het stof van de aarde liggen. En Job belijdt dit ook weer heel persoonlijk, echt op zichzelf betrokken. Hoezeer mijn huid ook is geschonden, tóch zal ik in dit lichaam God aanschouwen. Hier verga ik met huid en haar, maar dat is wèl het vóórlaatste. Tenslotte zal ik in een nieuw verheerlijkt lichaam, in de nieuwe hemel en op de nieuwe aarde, God aanschouwen. Ik zal aan den lijve Gods eeuwige zegen ondergaan.
En ik zal Hem ten goede aanschouwen, zegt hij. Niet tot een eeuwig oordeel, maar tot een eeuwig voordeel. Mij tot grote baat, zaligheid, eeuwig geluk. Ik zal het met mijn eigen ogen zien.
Naar dat grote ogenblik verlang ik vurig. Tot in mijn binnenste, letterlijk, mijn nieren smacht ik ernaar. Tot in het diepst van mijn verdrietig hart en lijdend lijf.
Ik denk aan het wonderlijke levenslied van de bekende theoloog Kohlbrugge, dat wat inhoud betreft zo wonderlijk aansluit bij de woorden van Job:
Wanneer is eens gestorven ben,
- maar ik zal nimmer sterven -
en iemand vindt mijn schedel dan
die alle licht moet derven
dan predike die schedel nog:
ik zie Hem zonder ogen,
ik mis verstand, toch grijp ik Hem,
zal eeuwig Hem verhogen.
Ik heb geen lippen en geen tong
maar kus Hem, mag Hem loven
met de belijders van zijn naam
op aarde en hierboven.
Ik, hard en dood, ben wonderbaar
versmolten in zijn liefde;
wat Hij ging uit naar Golgotha
waar 't zwaarste leed hem griefde.
Ik ben hier ver van 't paradijs
op sombere dodenakker;
toch leef ik 't volle leven nu;
Zijn liefde riep mij wakker.
Ik ben een dorre schedel slechts
maar alles trilt van 't leven
dat zijne liefde, wonderbaar,
mij, arme, wilde geven.
En alle leed is nu voorbij
omdat Hij, wreed geslagen,
de vloek van zonde en van dood
voor mij heeft weggedragen.
Ik geloof in de wederopstanding van het lichaam en het eeuwige le-ven. Want mijn Redder leeft. En Hij geeft tenslotte aan ons allemaal zijn finishing touch. Amen.
Rapporteer
My comments