De website van Arie Tromp

 

 

Johannes 18 : 17


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   


Ik niet

De slavin dan, die portierster was, zei tot Petrus: Gij behoort toch ook niet tot de discipelen van deze mens? Hij zei: Ik niet!

Uitgesproken in een avondwijding in de Stille Week van 2009 in "De Rank" te Krimpen aan den IJssel

Ik niet.

Dat zeggen we gauw. Wie heeft dat gedaan? Ik niet.

't Begint al vroeg. Moeder ziet, dat er uit de suikerpot is gesnoept. Wie heeft dat gedaan, kinderen? Ik niet.

En later: Wil je in de ondernemingsraad? Wil je ouderling worden? Ik niet. We zijn bang onze nek uit te steken. Soms is er een goede reden om ergens voor te bedanken. Maar 't is óók wel eens laf.

De portierster zei tegen Petrus: Hoor jij ook niet bij de volgelingen van die man? Hij zei: nee, ik niet.

We kunnen met deze woorden dus óók ontkennen, dat we volgelingen van Jezus zijn. Dat doet Hem verdriet. Maakt zijn lijden zwaarder.

Wanneer lopen we dat gevaar? Niet direct als we met christenen onder mekaar zijn. Maar wél bij mensen, die vijandig staan tegenover ‘t geloof. Zich er minachtend over uitlaten. Bij de discipelen had Petrus stoere woorden gesproken. Al keren ze u allemaal de rug toe, ik nooit. Maar híer, waar men niks met die Jezus op heeft, is Petrus bang. Ik niet.

't Is binnen de veilige muren van een kerk makkelijk om grote woorden te spreken. Precies te zeggen, waar ‘t op staat. Maar wat ligt dan zelfoverschatting op de loer. En onderschatting van de vijand.

Als Petrus zich stoer gedraagt, fluit Jezus hem terug. Vóór de haan in deze nacht kraait zul je me drie maal verloochenen. Door overmoed luistert Petrus niet. Hij zoekt roekeloos ´t gevaar op. Gaat naar de zaal van de hogepriester. En in die vijandige omgeving komt zijn hoogmoed ten val. Voorzichtig zijn met ferme taal, stevige kritiek, dure beloftes. Ik vind. Ik zal. Ik wel. Want ´t is de kortste weg naar: ik niet.

Waaraan merk je, dat je in een wat vijandig milieu bent? Vaak aan ‘t wat suggestieve, minachtende toontje, waarmee over kerk en christenen wordt gesproken. ’t Toontje van de portierster tegen Petrus. Jij bent toch ook niet een volgeling van die man? Woorden vol verachting en haat. En ‘t antwoord wordt al in de mond gelegd: Jij hoort er toch niet bij, zeker?

Hebben we een antenne voor dit toontje? Ga jij 's zondags nog naar de kerk? Nee toch zeker? Denk jij nog zo preuts over seks, zo gewetensvol over de belastingaangifte? Ben jij zo ouderwets, dat je gelooft? Nee toch zeker? Pas dan op voor lafheid en valse schaamte. 't Is zo gauw gezegd met Petrus: ik niet. Maar we verloochenen er onze Heiland mee.

Denk ook niet: ze laten me wel met rust, als ik niet opval. Petrus probeert zich ook gewoon te gedragen. Hij mijdt ‘t contact met anderen niet. Dat is verdacht. Hij warmt zich zoals iedereen bij ‘t kolenvuur. Maar ook daar wordt hij herkend, misschien juist door ‘t licht van 't vuur en vragen ze hem: ben jij soms ook een leerling van hem?

Zo willen wij in de wereld soms niet opvallen. Onze collega's, sportvrienden, buren op de camping hoeven toch niet te weten, dat we van de kerk zijn? En we denken er zo makkelijk vanaf te komen. Maar ze letten méér op ons dan we denken. En lokken ons uit om uit ons hoekje te komen en van ons geloof te vertellen. ‘t Heeft váák ‘t karakter van een verhoring, of je een misdadiger bent. Jij bent toch ook niet een van die vromen?

Jezus zelf heeft geen dubbel leven. Hij strijdt de strijd van Gods Koninkrijk met open vizier. Zijn mening zegt Hij altijd openlijk.

En wat is 't dan pijnlijk, dat uitgerekend Petrus, aan wie die mening ‘t beste gevraagd kan worden, omdat hij ’t allemaal hoorde, zo góed weet wat Jezus zei, doet of hij nergens van afweet.

Jezus verwijst de wereld naar ons. Willen jullie weten van Mij en van Mijn leer? Vraag 't maar aan wie van Mij hebben gehoord. Zij zijn altijd bereid tot verantwoording aan ieder die rekenschap vraagt van de hoop, die in hen is.

Maar wat laten we Jezus vallen, als we ons laf terugtrekken: ik niet.

Dat kunnen we op allerlei manieren doen. Niet bidden in de kantine of 't restaurant. Er niet iets van zeggen, als er gevloekt wordt. Tegen kinderen of vrienden, die op zondagmorgen op visite willen komen, niet zeggen dat je eerst naar de kerk wil.

Wat is ons hart raadselachtig. 't Ene moment kunnen we alles aan en 't andere geven we ons zó gewonnen. Kort geleden, bij de gevangenneming, pakte Petrus als enige zijn zwaard en sloeg hij bij een knecht van de hogepriester 't oor af. 't Was wel verkéérde dapperheid, maar hij was tóch moedig, had alles voor zijn Meester over. En hier zegt hij laf: ik niet.

We hebben ons zelf nooit in de hand. Ineens kunnen we onze diepste overtuiging, waarvoor we in onze sterke ogenblikken misschien ons leven over hebben, in een zwak moment zomaar verloochenen. Laten we ons zelf niet overschatten.

En Jezus? Als de soldaten in de hof op Hem afkomen, vraagt Hij: wie zoeken jullie? Zij antwoorden: Jezus van Nazareth. En dan klinkt: ik ben het. Als jullie Mij zoeken, laat deze heengaan. Hij ontkent 't niet. Hij laat er niet anderen voor opdraaien. Hij biedt zichzelf aan, opdat zijn volgelingen vrijuit gaan.

En deze weg gaat Hij tot 't einde toe. Zondaren zeggen met Petrus: ik niet. Maar voor hen zegt Hij steeds meer: ik wel. Wij zijn ontrouw, Hij blijft trouw tot in de dood.

En zo is Hij de getrouwe getuige geworden. Óns getuigen, met woord en daad, heeft zijn grens. Dan laten we 't afweten. Soms al bij 't minste of geringste. Net als Petrus. Ik niet. Maar Zíjn getuigen gaat door, tot de dood aan 't kruis. Ik wel. En dat voor óns in de plaats. Opdat er voor ons vergeving is. Vergeving voor alle keren, dat wij ons geloof verloochenen. Voor alle keren, dat wij voor 't gemak of uit angst, ons als christen in deze wereld verborgen houden.

Maar dat niet alleen. De Here wil ’t zelfs opnieuw met ons als zijn getuigen in deze wereld wagen. Denk maar aan wat de Opgestane tegen Petrus zegt: weidt mijn schapen. Hij wil ons daarvoor zelfs met zijn Heilige Geest toerusten. Die Geest laat ons vrijmoedig van ons geloof vertellen. Die bevrijdt ons van angst voor spot, gezichtsverlies. Ja, die Geest doet ons zelfs niet voor vervolging en doodsgevaar vrezen, als ’t er op aan komt.

Mensen die genéigd zijn om zich te drukken: ik niet, zeggen dán: ik wel. Ik kom er voor uit, dat de gekruisigde en opgestane Jezus Christus de Redder van de wereld is en mijn persoonlijke Zaligmaker. Ik heb Hem zo lief en dat mag iedereen van mij weten.

Hoor jij ook bij Hem? Nee toch zeker? Ja hoor, ik wel!

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4