De website van Arie Tromp

Openbaring 3 : 14 - 22 Laodicea

Openbaring 3 : 14 - 22


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   
zevengemeenten Openbaring 3 : 14 - 22 Laodicea



Voor 't laatst gehouden op 7 oktober 2007 te Hattem

Aan de gemeente van Laodicea

Gemeente des Heren,

Laodicea ligt gunstig. Op een knóóppunt van handelswegen. De doorvoerhandel blóeit er dan ook. Deze zaken gaan goed. Men verdient goed. Daar komt bij, dat de banken er een goede naam hebben. Zelfs de bekende Latijnse schrijver Cicero beveelt ze aan. Dáár kan je met een gerust hart je geld in een andere valuta omzetten. Of beleggen. Het blijft waardevast, omdat het in de banken opgeslagen goud er borg voor staat. Laodicea is om zo te zeggen het Wallstreet van toen, met een levendige beurs, en hoge koersnoteringen. Het brengt de stad grote welvaart.

Bovendien is deze plaats bekend om haar textielindustrie. Ze maken er prachtige zwarte stoffen, die gewild zijn. Dure stoffen, die men voor goed geld kwijt kan. De weefgetouwen ratelen, de beurzen rinkelen.

En in de derde plaats heeft de stad een beroemd médisch centrum. Een hogeschool, waaraan grote geleerden verbonden zijn, waar artsen worden opgeleid en velen naar toe komen om genezing te zoeken. Daar weet men ook een zalf te bereiden, die als geen andere helpt tegen oogziektes, en die komen er vaak voor, zoals het in warme landen nog zo is. Door het felle zonlicht, het weinige en vaak sterk verontreinigde water, en de overal dwarrelende stof lopen de ogen snel infecties op, die tot blindheid kunnen leiden. Een goede zalf is dus van groot belang. De zalf uit Laodicea wordt tot de verste plaatsen uitgevoerd en verkocht.

Kortom, men heeft het goed in Laodicea, érg goed. Gebrek is er niet. Men heeft alles wat het hartje begeert. Men is tevreden en voldaan. Maar één ding is er fout. Men is niet alleen tevreden, ook met zichzélf tevreden. Men is niet alleen voldáán, ook zélfvoldaan. En, jammer, ook de christelijke geméénte in Laodicea is ermee besmet. Telkens weer blijkt, dat de gemeente niet op een eilandje zit, maar de trekken vertoont van de wereld waarin zij woont.

O, alles gaat er gewoon door: de kerkdiensten, vergaderingen, diaconale hulpacties, het jeugdwerk. Zo voor het oog is er niks aan de hand, groeit en bloeit de kerk zelfs. Leden, werkers en geld genoeg. Anders dan nu bij ons ambtdragers genoeg. In deze rijke stad zit het college van kerkrentmeesters op rozen. Wat valt er nog te wensen?

Precies: het is gevaarlijk, dat men geen wensen meer heeft. Dat men dik tevreden is en zichzelf, nee, geen tien geeft, want op deze wereld is het natuurlijk niet volmaakt, maar dan toch wel een negen.

En deze zelfvoldaanheid zorgt voor geestelijke gezapigheid en slapheid. De zaak begint van binnenuit vermolmd te raken. De warmte van de liefde verkilt, het vuur van de hoop dooft, de hartstochtelijke toewijding aan God en de naaste verflauwt. Het Geloof verliest zijn gloed, kracht, bevlogenheid, geestdrift. Men gelóóft het wel. Ze spreken wel mooie woorden, maar het hart zit er niet echt achter. Ze willen wel bij de kerk horen, maar niet te fanatiek. Het moet niet je hele leven bepalen. En dit proces van flauwer en lauwer worden gaat zo sluipend, dat men het niet goed doorheeft.

Maar genoeg nu over een ándere gemeente. Hoe is het bij óns? Met ons kérkelijk leven samen én ons gelóvig leven persoonlijk? Nederland is een bloeiend land van handel. Er wordt niet door ieder evenveel geld mee verdiend. Maar toch. Ook bij ons speelt het bankwezen en het vrije geldverkeer een grote rol. Diverse industrietakken en grote concerns maken goede winsten. En we worden medisch goed verzorgd, met zoveel kennis en kunde, zo veel apparatuur, zoveel geneesmiddelen en therapieën. Het gaat, vergeleken met veel andere mensen ver weg, goed met ons. We zijn rijk en welvarend. We komen eigenlijk niets tekort, al klagen we soms nog wel. Infecteert die welvaart soms ook heimelijk óns kerkelijk en geestelijk leven? Zodat een zekere zelfgenoegzaamheid zich van ons meester maakt? Een gevoel, dat we ook gééstelijk al binnen zijn, gearriveerd zijn, voldoende tot stand brachten? Zijn we tevreden met onze christelijkheid en kerkelijkheid? Vinden we dat alles redelijk draait? Dat we nog niet zo'n slechte gemeente hebben? Zijn we content met onze kerkgang, met wat we voor de kerk doen, wat we in de collectezak doen? Zijn we content met ons bidden en bijbellezen thuis en met het feit, dat we de zondag redelijk in ere houden? En vinden we het daarmee welletjes? En sluipt zo ook bij ons een stukje vermolming en verkalking van het geestelijk leven binnen? Mooie woorden, maar toch met weinig kracht en inhoud? Een halfslachtig geloof, met gebrek aan diepte en ernst, met gebrek aan overgave en toewijding? Het is goed ons zelf deze vragen te stellen. Deze niet malse brief van de opgestane en ten hemel gevaren Christus aan de gemeente van Laodicea, is de laatste en zevende, die Hij aan Johannes op Patmos in een visioen dicteerde. En zeven is het getal van de volheid. Via deze brief wil de Koning der kerk zijn hele kerk aanschrijven en aanspreken, ook onze gemeente.

En hoe maakt de afzender, die in elke brief steeds ándere namen gebruikt, zich deze keer bekend? En schrijf aan de engel van de gemeente der Laodicenzen: Dit zegt de amen, de getrouwe en waarachtige getuige.

Amen: het is vast en zeker. En bij het woord "getuige" mogen we niet vergeten, dat het Griekse woord ook martelaar betekent. Het is of Jezus wil zeggen: Gods beloften zijn in mij ja en amen. Ik maakte ze waar. Ik getuigde met mijn hele menselijke bestaan van God. De rechtvaardigheid van mijn Vader, zijn heiligheid, maar ook zijn liefde, trouw, ik gaf dat allemaal volkómen aan de wereld door. In alle érnst, ja dódelijke ernst. Ik heb het met mijn bloed bezegeld. Het Woord, dat Ik door moest geven, was mijn leven en het leven dat ik leidde met alles, ook met het martelaarschap, was de vleeswording van dat Woord. De belichaming daarvan. Er was niets halfslachtigs en onbetrouwbaars aan mij. Wanneer leefde ik niet naar wat ik zei? Wanneer haakte ik af? Wanneer was ik slap en halfslachtig? Nooit. En dat alles tot jullie behoud. De weg, die ik zo ging als de amen, als de getrouwe en waarachtige Getuige, is jullie redmiddel. Moet ik dan zien, dat er in mijn gemeente wél een stuk onbetrouwbaarheid en onwaarachtigheid binnensluipt? Meer woorden dan daden? Meer schijn dan werkelijkheid? Moet ik dan zien, dat mijn gemeente zich er, wat het getuige zijn in deze wereld betreft, met een jantje van leiden vanaf maakt? Dat ze het al gauw goed vindt en tot weinig offers bereid is? Dat ze er niet ten volle achter staat?

Je hoort soms klagen over de onbetrouwbaarheid en onwaarachtigheid van christenen. Ze hebben fraaie leuzen over eerlijkheid, liefde en rechtvaardigheid, maar intussen genieten ze ook volop van de wereld, laten ze arme stakkers rustig in de goot liggen, en als ze in de handel op een niet al te zuivere wijze geld kunnen verdienen, zullen ze het ook niet nalaten. Zulke kritiek is niet altijd terecht en komt vaak uit verkeerde motieven voort, maar het is niet best, als onze handel en wandel in strijd is met Christus, onze Koning, de amen, de trouwe en waarachtige getuige. Laten we ons zelf onderzoeken.

En verder noemt Jezus zich: het begin van de schepping van God. Het is in de eerste plaats een hoge eretitel, die Jezus gelijk maakt aan Gód. Hij is geen schepsél, maar medeschépper. Alle dingen zijn door Hem en tot Hem geschapen, staat in de Kolossenzenbrief. Hij heeft goddelijke macht, heerlijkheid, waardigheid. O, wat een hoog verheven koning hebben we als kerk. Daarom kunnen we met zo iemand geen loopje nemen, we tegenover Hem niet slap, onverschillig, lauw zijn.

Maar dat Hij het begin van de Schepping is betekent ook, dat Hij de bron en oorsprong van ons leven is, dat Hij dus alle recht op ons heeft, zijn claim op ons kan leggen. We kunnen niet vrijblijvend kiezen om Hem in ons leven toe te laten. Hij ís er gewoon en we hebben in alles met Hem te maken. Net zoals we onze vader en moeder, die ons het leven gaven, niet zelf kunnen kiezen en zij op ons leven, vooral in het begin, hun stempel drukken, een alles overheersende rol spelen, zo nagelt Jezus zich als de rechthebbende aan ons vast: je hebt met mij van doen, of je wilt of niet. Je hebt uit mij en tot mij te leven. Er is geen ruimte voor vrijblijvendheid en afstandelijkheid.

En dan begint Jezus de eigenlijke brief zoals Hij alle andere brieven begonnen is: ik weet uw werken. De Here weet alles. Hij kent zelfs de verborgen schuilhoeken van ons hart. Niets is, o oppermajesteit, bedekt voor uw alwetendheid. Hij kent ons beter dan wij ons zelf kennen. Ons zelf kunnen we iets wijs maken, maar de Here niet. Bij Hem vallen we allemaal door de mand. Reden om ook nooit te proberen iets voor Hem te verbergen. Om in alle eerlijkheid ons hart voor Hem open te leggen in onze gebeden, ook de verkeerde gedachten van ons hart. Laten we ons aan zijn oordeel over ons nu al gewonnen geven, vrijwillig. Eens moeten we het gedwongen en wat dan?

Ik weet jullie werken, dat jullie noch koud zijn, noch heet. Waren jullie maar koud of heet. Maar omdat jullie lauw zijn, zal ik jullie uit mijn mond spuwen. We horen nog wel eens, dat er aardbevingen in Turkije zijn. Het is een vulkanisch gebied. En daardoor ontsprongen er ook vroeger al op diverse plaatsen hete waterbronnen. Zo ook bij Hiërapolis, een stad niet ver van Laodicea. Dat water was echter afgekoeld en lauw geworden als het via de beekjes of mogelijk via een aquaduct Laodicea bereikte. Dorstige reizigers, die er van wilden drinken, werden er onaangenaam door verrast, want niets is viezer dan lauw water en ze spuwden het met een gezicht vol afgrijzen weer uit.

En zo verwijt Jezus de christenen in Laodicea, dat ze een lauwe gemeente zijn. Men wil geen heiden zijn, maar consequent christen evenmin. Men wil van twee walletjes eten, van de kerk en van de wereld. Men maakt van het geloof óók een handeltje van geven en nemen.

Hoe is het bij ons? Ook een lauwe boel? Wordt onze liefde tot God en de naaste lauw gemaakt door eigen liefde? Wordt onze barmhartigheid lauw gemaakt omdat ons hart toch vooral om ons eigen lot bewogen is? Wordt onze gerechtigheid lauw gemaakt omdat we toch niet zo graag iets van onze rijkdom afstaan voor de arme ver weg? Wordt ons bidden en onze kerkgang lauw gemaakt doordat we onze tijd toch liever aan andere dingen besteden? Zonder het te merken, kunnen we halve christenen worden, kan er een lauwheid en flauwheid over ons komen, kunnen we gaan schipperen met ons christen-zijn. Is onze christelijkheid niet meer dan een onderdeel van ons burgerlijke levenspatroon.

En zulk halfslachtig christendom is misschien nog wel érger dan wanneer je de kerk bruut afwijst, er vijandig tegenover staat. Een onbekeerde goddeloze wordt gemakkelijker geraakt en bekeerd dan een onbekeerde christen, die denkt, dat het wel goed met hem zit. Een brute zondaar weet meestal heel goed hoe verloren hij is en dat er wat met hem moet gebeuren, wil hij behouden worden, maar een naamchristen is er blind voor en is voldaan over zichzelf. En zo kunnen we begrijpen wat Jezus zei: waren jullie maar koud of heet. Was het maar het een of het ander. Dat is tenminste duidelijk. Dan weet je, waar je aan toe bent, maar dat lauwe! Die vage meeloperij, zonder een besliste keuze in het leven. Dat van twee walletjes eten.

Maar omdat jullie lauw zijn, zal Ik jullie uit mijn mond spuwen. Een hard woord. Christus zegt: een lauwe christen is om misselijk van te worden. Maar zo'n hard woord is juist voor zulke halfslachtigen nodig. Bij hen maken zachte heelmeesters stinkende wonden.

Is het soms ook voor ónze zelfvoldaanheid, gezapigheid, slapheid, niet heilzaam om eens door elkaar gerammeld te worden? Om eens de schrik in de benen te krijgen door de dreiging met eeuwige verwerping door Christus zelf? Als je altijd donderpreken hoort, word je dood gepreekt, maar als je ze nooit meer hoort ook. Het is best eens goed als we uit onze geestelijke slaap en sufheid wakker schrikken door ferme bedreigende taal, een vuist op de kansel. De woorden van Christus zijn hier immers ook niet voor misverstand vatbaar: Ik zal ik jullie uit mijn mond spuwen. Als ze niet van Hem geweest waren, maar van mij alleen, is het commentaar: dat is toch geen kanseltaal. Onsmakelijk. Precies, zo onsmakelijk konden we wel eens wezen bij Christus. Het is heilzaam ons dat te realiseren. We kunnen zó verblind zijn, dat we ons zelf verkeerd taxeren.

Dat doen de Laodicenzen ook: Jullie zeggen: ik ben rijk en heb mij verrijkt en heb aan niets gebrek en jullie weten niet, dat jullie ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt zijn.

We zien het gemiddelde gemeentelid van Laodicea voor ons. Met zijn winstgevend bedrijfje. Zijn uitgebreide handelsrelaties. Zijn drukke bezoeken aan beurzen, banken, vergaderzalen en receptiezalen. Met zijn fraai gelegen ruime huis. Zijn slaven en slavinnen. Met zijn zondagse kerkgang en zijn maandelijkse overschrijving naar de kerk. Hij zegt: ik ben rijk. Tevreden geeft hij zijn huidige levensomstandigheden weer. En hij voegt er aan toe: en ik heb mij verrijkt. Voldaan ziet hij er op terug hoe hij zo geworden is, ziet hij terug op zijn loopbaan, zijn carrière. En heb aan niets gebrek. Hij komt niets meer tekort. En dat alles geldt zowel stoffelijk als geestelijk. In alle opzichten meent hij zijn schaapjes op het droge te hebben. Maar wat een vergissing, verblinding, onwetendheid. En jullie weten niet, dat jullie ellendig, jammerlijk, arm, blind en naakt zijn. Een hele opsomming van Jezus om het er maar goed in te prenten. Men is arm bij alle rijkdom in de stad. Men is blind bij alle geweldige geneeskunde en geneesmiddelen. Men is naakt bij alle fraaie stoffen en kleding, die er wordt geweven. In de ogen van de rechtvaardige en de heilige God is men nog niets en nergens.

Zou het ook bij ons zo zijn? Zou Christus zo ook door onze geestelijke voosheid heen prikken als in een luchtballon? Zouden we ons ook maar wat verbeelden, omdat we ons heel wat verbeelden? Waarom niet? We zijn beter dan de gemeenteleden te Laodicea?

Maar Christus breekt geestelijk niet alleen af. Hij bouwt ook op. Zoals zijn Geest niet alleen ontdekkend werkt, maar ook vertroostend. Ik raad u aan van mij te kopen goud, dat in het vuur gelouterd is, opdat jullie rijk mogen worden, en witte kleren, opdat jullie die aandoen en de schande van jullie naaktheid niet zichtbaar wordt; en ogenzalf om jullie oogleden te bestrijken, opdat jullie zien mogen.

Ik raad u aan, ik kan het u aanbevelen. Het is helemaal de handelstaal waarmee de waar te koop wordt aangeprezen. Christus spreekt de Laodicenzen aan in een taal die ze verstaan. En Hij vindt dat zijn waar best kan concurreren met de waar, waar de stad zo beroemd om is, ja die zelfs overtreft. Koopt van Mij goud, in het vuur gelouterd, opdat jullie rijk mogen worden.

En laten we maar direct zeggen, dat de Heiland vanmorgen zo ook met óns aan het handelen en onderhandelen is. Ik heb voor u, voor jou gelouterd goud. Een schat, zó zuiver, zó mooi, zó waardevast. Iets, dat je altijd toe schittert. Iets, dat nooit bederft. Iets, dat niet aan inflatie onderhevig is, al kelderen alle beurzen van de hele wereld en stort het hele bankwezen in elkaar. Ik heb voor jou mijn liefde, mijn eeuwige verlossing. Ik heb voor jou mijn barmhartigheid en trouw. Ik heb voor jou mij zelf. Ík kan je pas écht rijk maken. Bij mij alleen zal je werkelijk aan niets gebrek hebben. Bij mij alleen zal je welvaren, zelfs in de grootste nood en pijn.

En Ik heb voor u, voor jou, nee geen zwarte, maar witte kleren. Dat wil zeggen: kleren van gerechtigheid en heiligheid. Ik heb voor jou de vergeving van de zonden door mijn kruisdood. Ik wil jou de gerechtigheid schenken, die geldt voor God. Daar alleen wordt de schande van je naaktheid pas echt mee bedekt. Dat alleen geeft je weer fatsoen, eer, heerlijkheid, zoals het ons opkrikt als we goed gekleed gaan.

En ik heb voor u, voor jou, ogenzalf, waarmee je ogen pas echt weer gezond worden en je goed gaat zien. Waardoor je oog krijgt voor het onrecht in deze wereld, oog krijgt voor je eigen zonden, ook de zonde van de lauwheid. Maar waardoor je ook met ogen van geloof leert zien op mij, mijn heil.

En zo is de Here Jezus op onze redding uit, gemeente. Want Hij heeft het beste met ons voor. Hij houdt van ons, ook, ja juist als Hij ons hard aanpakt, met dreigende woorden. Allen die Ik liefheb, bestraf Ik en tuchtig Ik. Net zoals het een teken van liefde is, wanneer een vader zijn ondeugende zoon straft om te voorkomen, dat hij voor galg en rad opgroeit. Net zoals het een teken van ware vriendschap is als twee vrienden elkaar de waarheid zeggen en elkaar op fouten wijzen. De Here wil ons terecht bréngen en daarom wíjst hij ons terecht. Achter zijn hárde hand is zijn záchte hart verborgen. Achter zijn toorn zijn liefde.

En zo wekt Hij ons op: wees dan ijverig en bekeer je. Bekeer je van je lauwheid door warm te lopen voor de Here en zijn dienst. Door geestdriftig in Hem te geloven, enthousiast Hem lief te hebben. Door zonder reserve en halfslachtigheid voor Hem te kiezen.

Zo klopt Jezus aan de deur van ons hart. Zie, ik sta aan de deur en ik klop. Dat betekent, dat Hij buiten staat, buiten in de kou, buiten ons hart en leven.

Vreemd om gemeente des Heren te heten, terwijl de Here zelf eigenlijk nog geen toegang tot ons krijgt. Vreemd om christen te zijn, terwijl je Christus in je leven eigenlijk nog niet echt hebt toegelaten. Vreemd om te zeggen: wij zijn binnen, stoffelijk en geestelijk en we laten Christus buiten staan.

Máár Hij staat in zijn liefde en trouw aan de deur te kloppen. Aan de deur van 's harten woning klopt des hemels bruidegom. Doe mij open, laat mij in. Hij klopt en laat tegelijk zijn stem horen. Hij staat te dringen, maar Hij trapt de deur niet in. Die moet van binnen uit geopend worden. Dat doen we niet zó gauw. We zijn benáuwd om Jezus binnen te laten. Om ons hart aan Hem prijs te geven en te verliezen. Doe het tóch maar. Het is de enige weg tot behoud. Indien iemand naar mijn stem hoort, en de deur opent, Ik zal bij hem binnenkomen en maaltijd met hem houden en hij met Mij.

Wat heerlijk om Jezus zo voorgoed dicht bij je te hebben. Om het avondmaal met Hem te vieren, waaraan zijn kracht, troost, warmte en ontferming, zijn goedheid en vergeving naar ons toevloeien. De vorige zondag vierden we dat en overdachten we daarbij, dat inderdaad aan die tafel de rollen wonderlijk worden omgekeerd. De gast wordt gastheer. Wie ontvangen werd wordt uitdeler. In onze tekst horen we die omkering ook: ik zal maaltijd met hem houden en hij met Mij.

En dan lezen we ook weer aan het eind van deze brief, net als bij de vorige, een heerlijke belofte van het eeuwige leven voor wie tot het einde in het geloof volhardt. Wie overwint, hem zal Ik geven met Mij te zitten op mijn troon, gelijk ook Ik heb overwonnen en gezeten ben met mijn Vader op zijn troon. Wat een visioen! Een heerlijk vooruitzicht, dat ons strelen mag. Iets van onvoorstelbare diepte en hoogte. We zullen overwinnen met Christus, heersen met Christus, glorie en eer ontvangen met Christus. Is dat geen reden om alle lauwheid en flauwheid te laten varen? Om geen enkele rijkdom bij ons zelf te zoeken, maar alleen rijk te zijn in Christus? Zalig wie overwint in de strijd van het geloof. Die vindt de Zoon op 's Vaders troon. Die zal Hem eeuwig eren, eeuwig met Hem regeren. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4