De website van Arie Tromp

Openbaring 3 : 1 - 6


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   
zevengemeenten Openbaring 3 : 1 - 6 Sardes



Voor 't laatst gehouden op 12 augustus 2007 te Hattem

Aan de gemeente van Sardes

Vergane glorie.

Gemeente des Heren, daar is eigenlijk alles mee gezegd van het stadje Sardes. O, het heeft gouden tijden beleefd. Zelfs létterlijk. Want het goud lag voor het opscheppen op de bedding van de rivier, die het uit het gebergte mee sleurde. Koning Croesus regeerde er, beroemd om zijn rijkdom.

Wat is de stad welvarend geweest. Ze heeft economisch gebloeid. Ze was een cultureel en artistiek centrum. Maar het vervál kwam en tenslotte maakte een aardbeving alles met de grond gelijk.

De Romeinse keizer liet uit eigen middelen de stad weer opbouwen. Hij wilde deze plaats met zo'n grote naam niet van de aardbodem laten verdwijnen. Maar Sardes wordt nooit meer dan een gewoon provinciestadje, met wat textielindustrie, handel, maar verder geen nieuws. Het leven is er niet meer boeiend, uitdagend, vol perspectieven, maar het verloopt in de lome tredmolen van alledaagse sleur.

En zoals vaak komt ook in Sardes het kérkelijke leven met het búrgerlijke overeen. Want er is wel een christelijke geméénte, hoor, maar het is er de dood in de pot. Toch wel schokkend om het te lezen. De Here Jezus, die zijn brieven aan de zeven gemeentes van Klein-Azië, het huidige Turkije, graag pósitief begint, met vermelding van het góede dat er is, kan dat nú niet. Het wordt een brief op poten. Al in de eerste regel klinkt een hard oordeel. Ik weet uw werken dat u de naam hebt, dat u leeft maar u bent dood. Vergane glorie, ook in de gemeente. Zij staat in kerkelijk Klein-Azië nog wel als goed bekend, maar het klópt niet meer. De eens zo levende gemeente is een dooie gemeente geworden.

Dat gij de náám hebt. Ook nu nog hebben gemeentes een bepaalde naam. Er zijn mensen die het precíes weten te vertellen en dóminees onder mekaar kunnen er óók wat van. Die gemeente is zwaar of licht. Die heeft weinig kerkgangers of heeft 's zondags een volle bak. Die is slap of bruist van activiteiten. Die is gemakkelijk en homogeen of daar is altijd strijd. Vaak klopt de naam, die een gemeente heeft, al láng niet meer met de werkelijkheid of heeft die zelfs nooit geklopt. Onze gemeente heeft een goede naam, zo merk ik. O, sta je daar? Daar zijn toch altijd nog volle kerken? Daar werken de wijken, ondanks de verschillen, toch zo goed met elkaar samen? Komt de naam nog overeen met de werkelijkheid?

Je kunt niet alleen aan de héle gemeente denken, maar ook aan afzonderlijke persónen daarin, aan ons zélf. Je hebt een bepaalde naam. Misschien een goede naam, maar de mensen moesten eens in je hart kijken en in je privéleven. Dan zou je in achting dalen omdat je ook maar gewoon blijkt, met nare eigenschappen en flinke uitglijders. Weet je, het gaat niet om de schijn, maar het zijn. En dat voor het aangezicht van God en Jezus Christus. Die dwars door alle schone schijn heenkijken. We weten onder de ménsen misschien wel een bepaalde naam op te houden, maar bij de Hére vallen we door de mand. En die val kan diep zijn. Stel je voor, dat het van ons persoonlijk geestelijk leven zou gelden: je hebt de naam, dat je leeft, maar je bent dood. Daar mogen we best even van schrikken. Het mag ook best leiden tot het gebed: doorgrond m' en ken mijn hart, o Heer. Is het geen ik denk niet tot uw eer? Want met naamchristendom komen we d'r niet. Zo hoort de gemeente van Sardes het harde oordeel: u hebt de naam, dat u leeft, maar u bent dood.

Gebeurt er in Sardes dus niks? Is er slecht kerkbezoek? Laat de jeugd het afweten? Krijgt men er geen activiteiten van de grond? Wordt er bijna geen pastoraal en diaconaal werk gedaan? Nee, het gaat allemaal nétjes door. Dát houdt de naam, een levende gemeente te zijn, ook overeind. Jezus zegt ook: ik weet uw wérken. Dus er wordt écht nog wel gewérkt. Maar het gebeurt werktuiglijk, automatisch, met sleur. Het gebeurt doods, omdat het allemaal als zo doodgewoon wordt ervaren.

Van ándere gemeentes lezen we in deze brieven aan het begin van Openbaring, dat ze door víjanden worden bedreigd. De Romeinse overheid vervolgt hen. De Joden lasteren hen. Ketters verleiden tot dwaalleer. Het zijn grote geváren. Maar het zijn ook uítdagingen. Ze houden die gemeentes zo wakker, strijdbaar. De gemeente van Sardes kent níet zo'n aangevochten situatie. We lezen er in elk geval niets van. En opgravingen hebben aangetoond, dat het Romeinse uitgaanscentrum, de joodse synagoge en de christelijke kerk vlak bij elkaar stonden. Men laat elkaar dus met rust. En dat is misschien een veel gróter gevaar. Voor het gemeenteleven en het geloofsleven. Want zo word je in slááp gesust. Zo word je lui, verlies je spierkracht, spankracht. Zo ontstaat tevredenheid, zelfgenoegzaamheid.

Er worden best wat werken gedaan in onze gemeente. Het kerkelijk bedrijf draait redelijk, al ontbreekt er heus nog wat aan. Nog een paar weken en het is weer op volle toeren. Maar is dat de maatstaf, waarmee je kan bepalen of een gemeente lévend is? Moet je dan kijken naar het aantal kerkgangers, catechisanten, avondmaalgangers, clubleden, kringleden, de opbrengst van de collectes? Nee, het gaat er om, hóe alle werken gedaan worden. Gebeurt het uit gewoonte? Plichtsgevoel? Omdat je nu eenmaal je steentje moet bijdragen? Maar eigenlijk niet van harte? En raken we, omdat we geen gevaren op de loer zien liggen - die er vast wel zijn - wat ingedut? Of niet? Ik weet uw werken. Hoe zien die er uit? Vol of niet? Want ik heb geen van uw werken vól bevonden voor mijn God. Waarván niet vol dan? Niet vol geestdrift. Vol overgave. Vol gehoorzaamheid aan de Here. Niet vol vertrouwen in Hem. Vol saamhorigheid met elkaar. Vol liefde tot de naaste. Kortom, niet vol van de Heilige Geest, die de gemeente en haar werken pas écht levend maakt.

Het verhaal gaat, dat een spreker aan het graf zich wat ongelukkig uitdrukte en zei: dit lijk is zijn leven lang lid van de kerk geweest. We kunnen ons leven lang lid van de kerk zijn en toch geestelijk een lijk, dood. Omdat we niet gedréven worden door de Heilige Geest, niet door Hem bezíeld worden, van Hem vervúld raken. Hoe kómt dat dan? Heeft de Geest, die waait, waarheen hij wil, ons in de windstilte gezet? Of schiet de macht van Jezus tekort? Nee, het ligt dan echt aan ons zélf. We hebben de Heilige Geest bedroefd en uitgeblust. We zijn Christus ongehoorzaam geworden. De gemeente die geestelijk dood is, heeft het zelf op haar geweten en het gemeentelid, dat geestelijk dood is, heeft het óók aan zichzelf te wijten.

Hoe zou het aan Chrístus kunnen liggen. Hij, die de zeven Geesten Gods heeft. En omdat zeven het getal van de volheid is, wil dit zeggen: Hij, op wie de Geest in alle volheid rust en die de Geest ook in alle volheid uitzendt om de gemeente en haar leden levend te maken. Hij, die de zeven sterren heeft. En omdat zeven het getal van de volheid is en sterren het symbool van heerschappij, wil dit zeggen: Hij, die alle macht heeft in hemel en op aarde. Die die macht getoond heeft door uit de dood op te staan. Nee, het is niet aan de onmacht van Jezus te wijten, maar aan ons zelf.

Maar aan de andere kant: zou Hij, die zóveel macht heeft en zó'n krachtige Heilige Geest tot zijn beschikking heeft, niet een dode gemeente weer levend kunnen maken? Hoe hopeloos het vonnis ook schijnt: u hebt de naam dat u leeft, maar u bent dood, van Christus uit gezien, die het vonnis velt, is alle hoop niet verloren. Voor niet één gemeente, voor die van Sardes niet en voor die van ons hier niet. Als we de woorden, die Hij liet schrijven en laat spreken maar ter harte nemen. Want zijn Geest werkt niet magisch buiten zijn Woord om, maar via dat Woord. Hij spreekt ons aan. Doet een appèl op ons. Hij maakt ons niet buiten ons zelf om van doden tot levenden, maar doet dat door zijn opwekkende Woord.

Dat zien we duidelijk in onze brief. Er volgt een reeks van opwekkende bevelen: wees wakker, versterk, bedenk, bewaar, bekeer u. Alleen wanneer zulke bevelen van hoger hand klinken en daaraan gehoor wordt gegeven, worden dode gemeentes weer levend.

Wees wakker. Waakzaam. Laat je niet in slaap wiegen door de cadans van de dagelijkse sleur. Alles gaat toch zoals het hoort? Blijf attent. Want de satan komt niet altijd op klompen, ook op kousenvoeten. Houd de oren gespitst, de ogen open, zet je hart op scherp, want geestelijk inslapen kan ten dode zijn. Zorg, dat de werken vol blijven, en niet leeg lopen tot lege vormen en tradities. Zet de vensters open, opdat de muffe, verstikkende atmosfeer verdwijnt en de verfrissende, wakker houdende lucht binnen stroomt, in het huis van de gemeente en in ons eigen levenshuis.

Wees wakker en versterk het overige, dat dreigde te sterven. We denken vaak dat er pas weer leven in de brouwerij komt als alles op zijn kop wordt gezet. Als met allerlei tradities en gebruiken wordt gebroken en het ene na het andere experiment wordt uitgevoerd. Dat schept wel léven, maar niet altijd gééstelijk leven. Sluit je maar aan bij wat er nog óver is. In de donkere as is altijd nog een vuurgloed te vinden. In de puinhoop staat altijd nog een stukje muur overeind. Wakker dat vuur maar aan. Bouw die muur maar op. Versterk het overige, dat dreigde te sterven. Geef het inhoud, body, stevigheid. Het gaat er niet om, dat alles nieuw en anders wordt, het gaat er om, dat het, of het nu oud of nieuw is, levend en krachtig wordt, uiting van gezond geestelijk leven.

En laten we ook in ons persoonlijk leven aan deze oproep gehoor geven. Als we eerlijk zijn, moeten we het misschien wel zeggen: mijn gebedsleven sterft een langzame dood, omdat ik er de tijd niet voor neem. Of mijn vertrouwen in Gods macht en liefde sterft, omdat de zorgen zich opstapelen en er geen uitkomst in zicht is. Of mijn gehoorzaamheid aan God is geen levende zaak meer, omdat ik het steeds ruimer en makkelijker neem. Misschien dreigt onze kerkgang wel een langzame dood te sterven, onze offervaardigheid, onze bereidheid om wat voor een ander te doen. Maar Chrístus wekt ons nu op: versterk het overige, dat dreigt te sterven.

Daar hoort ook bij, dat we onze geméénteleden versterken, die verslappen, die afhaken, om welke reden dan ook. In de bijbel staat ook vaak: versterk de broeders, versterk elkaar. Er zijn altijd wel mensen in onze omgeving, die onze versterking nodig hebben. Laat het niet alleen maar aan dominee, ouderling, of evangelisatiecommissie over, maar doe het zelf.

De volgende opwekking luidt: bedenk dan, hoe u het ontvangen en gehoord hebt. We moeten natuurlijk allereerst bedenken, wát we ontvangen en gehoord hebben. Het Evangelie. Het Woord van onze reddende God. Hoe kan een gemeente ooit leven, als ze niet bezig is met dat woord, het overdenkend? Maar hier staat: bedenk dan, hóe gij het ontvangen en gehoord hebt. Het kan in geestelijk slappe tijden dus goed zijn om over de begíntijd na te denken. Welke wonderlijke wegen de Here bewandeld heeft om ons met zijn evangelie te bereiken. En met wat voor gevoelens, emoties dat gepaard ging. Nee, we kunnen niet steeds teren op onze geestelijke erváringen, maar in slappe tijden kan het best wel zijn zin hebben om terug te denken aan hoe ons geloof begón. Om ons zelf op te wekken met die oude psalmwoorden: o, mijn ziel, voed het oud vertrouwen weder. Bedenk dan hóe u het ontvangen en gehoord hebt.

En bewaar het. Bewaar het nieuwe en verrassende van toen. Het getroffen, geschokt, verrast zijn door Gods woord van toen. De diepe indrukken van toen. De levendigheid en vurigheid in het geloof van toen. Bewaar niet alleen het woord zelf, maar ook de kracht en overmacht die dat woord toen op je had. Laat het geloof in dat woord, de gehoorzaamheid eraan, het vertrouwen erop nog steeds iets wonderlijks voor je zijn. Geen sleur en vanzelfsprekendheid.

En bekeer u. Het laatste en alles omvattende opwekkende bevel. Van een ernstig zieke patiënt zeggen we het soms: er moet verandering komen, anders.... Zo zegt Christus ook: er moet verandering komen, in denken, spreken, handelen. Anders, indien gij dan niet wakker wordt, zal Ik komen als een dief en gij zult niet weten op welk uur ik u zal overvallen. We kennen dit beeld ook uit andere plaatsen in de bijbel. Waakt dan, want gij weet niet op welke dag uw Here komt. Als de heer des huizes geweten had in welke nachtwake de dief zou komen, zou hij gewaakt hebben en in zijn huis niet hebben laten inbreken. Daarom, wees ook u bereid, want op een uur, dat u het niet verwacht, komt de Zoon des mensen. Laat ons niet slapen, maar waken en nuchter zijn.

Kortom: blijf wakker in geloof, hoop en liefde. Anders wordt de grote dag des Heren, die de dag van verlossing en vreugde moet zijn, een donkere nacht, waarin u van alles wordt beroofd. Jezus zegt het met opzet bedreigend. Dan zal ik u overvallen. Hij gebruikt het beeld van een plotselinge roofoverval. Dat ís nogal wat. Om ontzet wakker te schrikken. Maar dat is juist de bedoeling. Beter nú hard schrikken en ons bekeren dan schrikken op het moment dat de dief ons overvalt in onze geestelijke doodsslaap, want dan is het te laat. Ontwaak, eer Hij u als rechter komt richten.

Doch gij hebt enkele personen te Sardes, die hun kleren niet hebben bezoedeld. Er zijn in Sardes gelukkig óók nog gemeenteleden met een echt levend gelóóf. Ze zijn met hart en ziel aan Christus verbonden. Hun christen zijn is geen naamchristendom, geen randverschijnsel in hun leven, geen kwestie van de zondagmorgen alleen, maar ze zijn echt kinderen van God. Ze gaan zo voor het oog onder in de grauwe massa van gezapige gemeenteleden. Misschien niemand, die ze herkent. Maar Chrístus kent ze bij name. Er staat ook letterlijk in het Grieks: doch u hebt enkele námen te Sardes. Hij kent ze heel persoonlijk. Hij weet ook hoe ze gebukt gaan onder de algemene matheid en geestelijke leegte in hun gemeente. Hij weet hoe zij hun best doen om het ware leven in die gemeente te brengen, maar het hen door hun kleine aantal vaak niet lukt.

Ze hebben hun klederen niet bezoedeld, zegt Hij. Een beeld dat de mensen in deze textielstad aan moet spreken. Daar zit de gedachte in, dat geestelijke slapheid en doodsheid, zoals de gemeente van Sardes die kent, ook tot zónden leidt. Dat je dan makkelijk door allerlei kwaad wordt besmet en besmeurd. Je kleren worden vuil onder het dragen. U ervaart dat soms toch ook? Bah, wat ben ik vies!

Maar dat aan de andere kant de ware gelovigen een onbezoedeld bestaan kennen. Ze weten van de vergeving van de zonden door Christus. En van de vernieuwing en heiliging van hun leven. Door Christus. Heerlijk, ik mag rein zijn! En hij bemoedigt deze ware gelovigen met een geweldige belofte: en zij zullen met mij in witte klederen wandelen, omdat zij het waardig zijn.

Ze zullen met Mij wandelen. Dus ze zullen de levenswandel met Christus kennen zoals Henoch wandelde met God. De dagelijkse omgang met Hem. De troostende gemeenschap met Hem. Het voortdurende gebed tot Hem. Het luisteren naar zijn stem. Wat is er rijker, gemeente, dan dat je door het leven wandelt met Christus aan je zijde! Met Hem! Dat is heerlijk nu, geeft je veel troost, rust, kracht. En dat is ook heerlijk voor later. Voor de wandel in de hemelen. Met Hem!

En zij zullen met mij in witte kleren wandelen. Wit, de kleur van de overwinning. Ze zullen met Christus triomferen over de zonde, de duivel en de dood. Wit, de kleur ook van de reinheid en de heiligheid. Hun is vergeving geschonken door Jezus Christus. Ze hebben hun kleren gewassen, wit gemaakt door het bloed van het Lam. Christus, de schrijver van onze brief, gebruikt deze keer hetzelfde beeld ook in de algemene bemoediging, waarmee Hij elke brief afsluit en die steevast begint met: wie overwint. Wie overwint, zal zo bekleed worden met witte klederen.

Kleren! Na de eerste zonde bemerkten Adam en Eva, dat zij naakt waren. Ze schaamden zich voor God en elkaar. Schaamtegevoel en schuldgevoel, zegt de bijbel, en zeggen de psychologen, zijn ten diepste hetzelfde. Weet u, waar een mens voor kan huiveren, voor móet huiveren? Dat hij straks bij de grote afrekening van zijn leven in zijn blootje voor God staat. Met al zijn zonden en schuld. Om door de grond te gaan. Paulus kent die huiver ook. Zijn verlangen naar de hemel wordt toch ook nog met díe huiver vermengd. Hij schrijft hij: Wij haken er naar met onze woonstede uit de hemel overkleed te worden, áls wij maar bekleed en niet naakt bevonden zullen worden. Maar wie in de Here Jezus gelooft en daarin volhardt, tegen alle verslapping en gezapigheid in, die ontvangt vrijspraak in het grote oordeel. Om wille van het offer aan het kruis van Golgotha, waaraan de Heiland zelf in alle schande en smaad naakt hing. Die mag zich hullen in het witte kleed van gerechtigheid en heiligheid. Wie overwint, zal aldus bekleed worden met witte klederen. Wat een vooruitzicht. Wat een reden om niet in te slapen, maar wakker te blijven tot het einde van de levensbaan.

En er wordt nog iets heerlijks aan toegevoegd: en Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens maar Ik zal zijn naam belijden voor Mijn Vader en zijn engelen. Onze namen zijn te vinden in het doopboek van de kerk of zelfs in het lidmatenregister, maar juist deze brief aan Sardes maakt duidelijk: dat is niet voldoende, dan kan het nog naamchristendom zijn. We staan daarmee nog niet automatisch in het boek des levens. Maar wie een echt levend geloof in Christus heeft en houdt, die hoeft er niet aan te twijfelen, dat zijn naam daarin wel voorkomt. Want je wordt verkoren in Chrístus, langs de weg van geloof in Hem, liefde tot Hem, hoop op Hem.

Veel mensen worstelen met het vraagstuk van de eeuwige verkiezing. U misschien ook. Hoor ik er wel of niet bij? Je zou zo graag in dat boek willen kijken, maar het is een gesloten boek. Maar al te gauw zien we de verkiezing ook als een soort lot uit de loterij, door God uitgedeeld. Is het voor eeuwig een prijs of een nietje? En zeker gaat het niet buiten Hem om. Het is zijn boek. Maar het gaat ook niet buiten Christus om. Christus, die zegt: wie overwint, Ik zal zijn naam geenszins uitwissen uit het boek des levens. En denk dan maar niet dat de Vader die naam zal schrappen. Christus, die zegt: Ik zal zijn naam belijden voor mijn Vader en denk dan maar niet, dat de Vader daar niet naar zal luisteren. We hoeven niet in het bóek te kijken, we mogen naar Chrístus kijken, die met déze heerlijke beloften naar ons toe komt. We mogen in Hem geloven, Hem gehoorzamen. We mogen ons door zijn levend makende Geest laten opwekken uit alle doodsheid. Opdat nooit tot ons gezegd wordt: u hebt de naam dat u leeft, maar u bent dood. Wie een oor heeft, die moet maar goed horen, wat de Geest tot de gemeenten zegt, Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4