De website van Arie Tromp

Openbaring 2 : 8 - 11 Smyrna>

Openbaring 2 : 8 - 11


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   
zevengemeenten Openbaring 2 : 8 - 11 Smyrna



Voor 't laatst gehouden op 24 september 2006 te Hattem

Aan de gemeente van Smyrna

Gemeente des Heren,

Ze rijden ‘s nachts door heel Nederland. De grote rode vrachtwagens met de letters TPG-post erop. Ze fietsen door onze straat. De postbodes. En zo valt de post van overal vandaan bij ons door de brievenbus. Het ging vroeger anders. Door koeriers. We gaan in gedachten met één van hen mee. Hij krijgt een stapeltje brieven van de apostel Johannes, die ze wel geschreven had, maar de inhoud was in een visioen door de Here Jezus zelf vanuit de hemel aan hem gedicteerd. Schrijf. Onze postbode vaart over van het eiland Patmos naar het vasteland van Klein-Azië, nu Turkije. Hij komt aan in de havenstad Efeze en bezorgt zijn eerste brief aan de christelijke gemeente daar. Vorige week overdachten we die. Daarna neemt hij de hoofdweg naar het noorden. Al snel kronkelt die zich omhoog een flinke heuvel op. Op de top staan we even stil. Om op adem te komen, maar vooral om te genieten van het mooie uitzicht. Daar glinstert een prachtige baai in het zonlicht. Met mooie stranden, een pittoresk haventje. Ook de stad, die zich aan die baai heeft gevleid, is een lust voor het oog. Schitterende gebouwen. Mooi aangelegde tuinen. Je kunt het híer vandaan al zien: het is een rijke stad. Rijk door de handel, waaraan veel wordt verdiend. Rijk aan schoonheid. Rijk aan cultuur. Rijk aan wetenschappen. Het is Smyrna, een van de meest bloeiende en welvarende steden uit die tijd.

Toch profiteren niet álle inwoners daarvan. Zoals bijna overal en altijd is ook déze stad er één vol tegenstellingen. Met rijken, die zwemmen in het géld en armen, die zwemmen in de ellénde. En juist onder die ármen kom je de leden van de christelijke gemeente tegen naar wie de koerier op weg is om zijn tweede brief te bezorgen. Want veel armen hadden in hun nood hun houvast gezocht in het geloof in de Here Jezus als Redder. Maar vooral: de christenen worden hier vervolgd. Gediscrimineerd. Men drijft geen handel met ze. Ze krijgen geen baan of moeten smerig werk doen voor weinig geld. Ze worden gepest. En als er iets misgaat in de samenleving, krijgen zíj de schuld, worden de onlustgevoelens op hén afgereageerd, wordt hun schamele bezit door een hysterische meute kort en klein geslagen. Ook de overheid heeft niet veel met ze op. Hun bezit wordt gemakkelijk verbeurd verklaard. Van armoede tot geloof en door geloof nog verdere verarming. Dan moet je nogal wat over hebben voor je Heiland. Dan moet je wat je geloof betreft, stevig in je schoenen staan.

Staan wíj daar stevig in? Als zo iets in Nederland gebeurt, en heus, alles kan in deze wereld, waarin nog genoeg mensen om hun geloof worden vervolgd, zouden wij dan trouw blijven aan de Here Jezus? Nee. Alleen als de Here zélf ons niet loslaat in zijn liefde en bescherming. Hij ons een hárt onder de riem steekt, en dan echt een ánder hart, een nieuw hart.

Maar gelukkig, de Here láát zijn verdrukte gemeente niet in de steek. Dat bewijst ook deze brief. Eén vól tegenstellingen. En uit de eerste tegenstelling, waarmee de afzender zich bekend maakt, blijkt al hoe Hij zijn gemeente aanspoort om aan het geloof in Hem vast te behouden. "Dit zegt de eerste en de laatste." Dus: je kunt niet zó ver terug denken of ik was er al. Je kunt niet zó ver vooruit denken, of ik zal er nog zijn. Ik omvat heel de wereldgeschiedenis. Alle tijden. Ook jullie tijden zijn in mijn hand. Al zijn ze nog zo moeilijk. “Dit zegt de eerste en de laatste.” Die de touwtjes vast in handen heeft. Die alles kan overzien. Die als de eerste in de tijd achter ons staat. En als de laatste voor ons uit gaat. Wat een rijke troost. Ook nu nog. Nee, wij worden niet vervolgd zoals de christenen in Smyrna. Toch kan ook óns christen-zijn onder druk komen. Ben jij die jongen, die door zijn kameraden wordt meegelokt naar plaatsen, waar je niet hoort te zijn? Je weet het: als je afhaakt, lig je er bij hen uit. Hoe dan verder? Arm aan kornuiten. Ben jij dat meisje, dat verliefd is op een aardige knul, maar hij wil van geen kerk weten. Je hebt het gevoel, dat je op een tweesprong bent gekomen en je moet kiezen. Kies je voor Jezus? Maar hoe dan verder, alleen, met het verdriet? Arm aan liefde. Je kunt goed bijverdienen en dat geld kan je best gebruiken, maar het is geen zuivere koffie. Als je echt naar je geweten luistert, weiger je. Maar hoe dan verder? Jezelf tekort doend? Zo zijn er meer voorbeelden. Dat, als je Jezus volgt, je er in de wereld soms uit komt te liggen. Je materieel en sociaal verpaupert. Niet zo erg als de christenen in Smyrna, maar toch voldoende om er problemen en gewetensconflicten van te hebben.

We kunnen ook door ándere omstandigheden verpauperen. Door werkeloosheid, ziekte, ouderdom. Verloren, weggedrukt, in het bruisende en welvarende Smyrna, van onze woonplaats nu. Maar dan zegt Jezus ook tegen óns: Ik ben de eerste en de laatste. Ik sta achter je en voor je. Je bent ingesloten door mijn zorg en liefde. Wat een wonder. Dat kleine beetje tijd, dat wij hebben in die eeuwenlange geschiedenis van de wereld, het ligt in de handen van de Eeuwige, die de eerste en de laatste is. En het ons verwarrende vreesaanjagende nieuws, dat elke dag op ons afkomt, van terrorisme, oorlogsgeweld, ongelukken, branden in asielcentra, het gaat niet buiten Hem om, die de eerste en de laatste is. Weet u wat u moet doen, als u de krant opslaat? Denken aan wat Jezus zei: Ik ben de eerste. En wat u moet doen, als u hem weer dichtvouwt? Denken aan wat Jezus zei: Ik ben de laatste. Zo voor het oog hebben machtige mensen en menselijke machten de touwtjes in handen, maar het ís Jezus.

En hóe machtig Hij is, blijkt uit de volgende tegenstelling: die dood geweest is en levend geworden. Dat kan niemand anders van zichzelf zeggen, alleen Jezus Christus. Hij alleen ging dwars door de dood heen om die te overwinnen. En daarom kan Hij alleen, zelfs bij het naad'ren van de dood, volkomen uitkomst geven. De christenen in Smyrna voelen de adem van de dood in hun nek. Door de uitbarstingen van geweld tegen hen. Door de besmettelijke ziektes die in de krottenwijken rondwaren. Jezus begrijpt dat. Niet voor niets komt Hij in deze korte brief er aan het slot weer op terug. Misschien voelt u de dood ook naderen. In hoge ouderdom. Door een ziekte, die u niet vertrouwt. Door een sterfgeval, misschien wel van iemand, die nog jong was. Denk dan niet aan de dood alleen. Denk dan ook vooral aan Hém, die dood geweest is en levend geworden. Jezus Christus. Bid tot Hem: Here, u gaat toch mee, als het zo ver is? Want u weet daar de weg. De uitweg. En dan antwoordt Hij: Ja, hoor, wees maar niet bang. Ik ben dood geweest én levend geworden. Een hele geruststelling.

Na de aanhef van de brief, waarin de afzender zich bekend maakt, krijgen we weer de vaste eerste woorden, in alle zeven brieven te vinden: Ik weet. Stond in de brief aan Efeze: Ik weet uw wérken, hier lezen we: ik weet uw verdrúkking. Christus weet niet alleen wat we voor Hem dóen, maar ook wat we voor Hem ondergáán in deze hem vijandige wereld. Wat we, vaak in stilte, zonder dat ánderen het weten, dulden, dragen, lijden. Want Hij is zelf ook de man van smarten geweest, die in machteloosheid niets meer zélf kon doen, maar áán wie alles wérd gedaan. Hij weet onze verdrukking echt uit eigen ondervinding. Hij kan het zo aanvoelen. Het is fijn als iemand je aanvoelt. Het is bovenal fijn, als de Here Jezus je aanvoelt, in je zorgen, je leed.

Ik weet ook jullie armoede, hoewel jullie rijk zijn. Weer een tegenstelling. De wereld zit vol schijn. Veel blijkt, zodra we het tot op de bodem peilen, anders te zijn dan bij oppervlakkig bekijken. Wie arm is, is dan tóch rijk en wie rijk is, arm. Het valt voor de christenen in Smyrna niet mee om te zien hoe velen een luxe leventje leiden, terwijl ze zelf van de welvaartskoek haast geen kruimeltje krijgen. Maar op de rijken hoef je toch niet jaloers te zijn. Want ze zijn gééstelijk arm. Ze zijn aan hun bezit verslaafd en worden door winstbejag opgejaagd. Zo zijn ze tóch ongelukkig, arm. Maar zíj hebben als christenen, ondanks hun armoede, de rijkdom van de vergeving van de zonden, de rijkdom van Gods liefde en genade, de rijkdom van het vooruitzicht op het eeuwig geluk. Wie is uiteindelijk rijker, de rijke man of de arme Lazarus? Wie is rijker, de rijke jongeling, die niets kan afstaan of de arme weduwe, die haar twee penningen, alles wat zij heeft, kan geven? In het Koninkrijk van God worden alle waarden omgedraaid. Ook die van rijkdom en armoede. Nog is het regel, al zijn er uitzonderingen: aardse ríjkdom maakt geestelijk árm, aardse ármoede maakt geestelijk ríjk. Wie rijk is, denkt alles zelf te kunnen en heeft Jezus daarom niet nodig. Wie arm is, wordt daardoor toe gedreven naar de rijkdom van Christus. Was er vroeger, toen het niet meeviel om de eindjes aan elkaar te knopen, niet een rijker en dieper geestelijk leven dan nu, nu we in weelde baden? Men wist zich afhankelijker. En leefde daardoor dichter bij de Here. We verheerlijken het verleden niet en vergeten de positieve kanten van deze tijd niet. Maar toch: toen de kerken waren van hout, waren de harten van goud, toen de kerken werden van goud, werden de harten van hout.

En al wil ik onze tekst niet vergeestelijken, toch zou ik u willen vragen: bent u van binnen al arm geworden? Staat u met lege handen? Beseft u, dat u de Here niets anders kunt aanbieden dan een zondig leven? Belijdt het Hem maar eerlijk. Vast en zeker is dan nog steeds zijn antwoord: Ik weet je armoede hoor, maar je bent rijk. Rijk door mijn genade voor zondige mensen. Ik ben toch arm geworden om je rijk te maken? Ik wil toch al mijn schatten juist aan jou uitdelen? Mijn rijkdom, alles wat ik verworven heb, het wordt je uit genade, door het geloof alleen, toegerekend. Hij zal de redder zijn der ármen. Hij hoort hun hulpgeschrei. Hij is met koninklijk erbarmen hun eenzaamheid nabij. Hoort, mijn geliefde broeders, schrijft Jacobus, heeft God niet de armen van deze wereld uitverkoren om rijk te zijn in het geloof en erfgenamen van het Koninkrijk, dat Hij beloofd heeft aan hen, die Hem liefhebben? Bent u zo'n arme en rijke tegelijk?

Verder weet de Here ook de laster van hen, die zeggen, dat zij Joden zijn doch het niet zijn. Roddelen, zwart maken. Er is iets diep van binnen bij ons mis, waardoor we het graag doen. Anders hadden de roddelbladen niet zoveel lezers. Wát is er mis? Moeilijk uit te leggen. Er is niet alleen een breuk gekomen tussen God en ons, maar ook tussen ons mensen onder el-kaar. Verborgen jaloezie, concurrentiezucht, vijandschap, de drang om over andermans rug hoger te klimmen in de pikorde, kortom gevoelens die Kaïn tegenover Abel had. De Catechismus zegt ervan: we zijn van nature geneigd God én de naaste te haten. Die natuur zit gelukkig verborgen, zodat we heel vaak góed met elkaar omgaan, maar ze komt er langs slinkse wegen soms tóch uit. En één zo slinkse weg is de laster. We dénken kwaad van een ander, maar schrikken ervan en spreken het niet uit. We spréken kwaad en schrikken: dat had ik niet moeten zeggen. We schrikken er soms niet eens van maar het geeft ons een heimelijk plezier. Heb jij dat ook al van hem gehoord? Het is toch erg, hè. Zij komt zo aardig over maar ze heeft er vast haar bedoelingen mee. Vaak begrijpen we elkaar niet en we zoeken er wat verkeerds achter. Vooral in een dorpsgemeenschap worden de dingen zo gemakkelijk verder verteld, en het ons stadje is zó klein dat het wat dat betreft een dorp is. En in de kerk? In onze Hervormde Gemeente? We zijn er niet te goed voor, vooral niet als het om fricties tussen modaliteiten en wijken gaat.

Maar we kunnen niet alleen dader, ook slachtoffer van laster zijn. Daar zijn mensen diep ongelukkig en eenzaam van geworden, ja kapot aan gegaan, onmachtig om in allerlei relaties nog goed te functioneren, omdat ze ten onrechte niet meer worden vertrouwd. Laster is een heel gemeen wapen.

En in Smyrna wordt het tegen de christenen gebruikt. Wat leverde het in ons landje jaren geleden een heerlijk gegniffel op, toen een politicus zei: als ik een christen een hand heb gegeven, kijk ik daarna of alle vingers er nog aan zitten. Je hoort het ook wel in gesprekken met onkerkelijke mensen. Ze willen niet meer van de kerk weten, omdat 30, 40 jaar geleden een dominee of ouderling iets zei of deed wat niet deugde. Door wat één man zo lang geleden eventueel gedaan zou hebben wordt over de hele kerk kwaad gesproken. Laten we niet te gauw verongelijkt reageren en de slachtofferrol zoeken. Maar áls het ons treft, laat het ons dan tot troost zijn, dat de Here álles weet. Ook dát. Ik weet de laster.

De christenen in Smyrna hebben vooral last van lasterende joden. In de ogen van de joden is het christendom een sekte, die moet worden uitgeroeid. Ze kunnen het niet verkroppen, dat het zich uitbreidt en zelfs veld wint onder hun volksgenoten. Jezus schrijft over hen in een níeuwe tegenstelling: ze zeggen, dat ze Joden zijn maar ze zijn het niet. Jood zijn is uiteindelijk geen kwestie van afstamming - of je Abraham tot aartsvader hebt. Ook geen kwestie van tradities en ceremonies, die je handhaaft. Het gaat niet om de náám, maar de dáád. Het gaat niet om het uiterlijk, maar om het hart. En wie zijn naaste belastert, vol is van jaloezie en haat, is geen jood. Want jood betekent letterlijk: Godlover en wie zijn naaste zwart maakt, looft God, de Schepper van de naaste, niet. De Heiland zegt het scherp: maar ze zijn een synagoge van de satan. Wat een afschuwelijke tegenstelling. De synagoge van de Here in de praktijk een synagoge van de satan. Wat een ontaarding van het ware geloof.

Er is onder theologen al jaren een discussie over de vraag of de bronnen van het antisemitisme tot op de bijbel teruggaan of niet. Of óók al in het nieuwe testament dingen staan, die christelijk antisemitisme verraden of niet. En dan komt ook onze brief ter sprake. Ik heb er al onoverkomelijke moeite mee, dat men die dan ziet als iets, wat in het midden van de gemeentes toen is ontstaan en in de literaire vorm van een brief is gezet, dus niet als rechtstreeks afkomstig van Christus zelf. Bovendien gaat het niet tegen de joden op zich, maar tegen de láster van de joden in Smyrna. Laten we Gods Woord maar ánders gebruiken. Minder theologisch, en meer om er mee tot ons zelf in te keren. Ook voor ons geldt, dat niet alles Israël is wat Israël heet. Ook wij kunnen zeggen, dat we christen zijn en als bewijs onze doop aanvoeren, onze kerkgang, ons misschien wel punctuele levenswandel, maar als het met onze verhouding tot God en de naaste mis is, ben je nog geen christen in de ware zin van het woord. En hoe schokkend is de gedachte, dat je als naamchristen zó volledig in het zondige leefpatroon van deze wereld op kunt gaan, dat je in wezen in het kamp van de satan bent terecht gekomen. Wat kan een mens verblind wezen, als hij er niet voor bewaard wordt. Ménsen mogen het desnoods zeggen in hun laster: ze beweren wel christen te zijn, maar ze zijn het niet, eerder een gemeente van de satan. Als Christus, die alles weet, het maar nooit van ons zegt.

We lezen de brief verder. Wees niet bevreesd voor wat jullie lijden zullen. Zie, de duivel zal sommigen van jullie in de gevangenis werpen, opdat je verzocht wordt en je zult een verdrukking hebben van tien dagen. De Here Jezus spiegelt zijn gemeente geen mooie beloftes voor. Hij is eerlijk. Velen mogen ons een hemel op aarde beloven, straks ook weer in de verkiezingscampagnes, de Hére niet. Hij heeft een niéuwe hemel en een niéuwe aarde voor ons, dát wel, maar vóór het zo ver is, zullen we wat moeten lijden. In deze tijd van leven zal het niet allemaal rozengeur en maneschijn zijn, ja zullen verdrukking en vervolging toenemen. Maar vrees niet, zegt Jezus. Ik heb de touwtje vast in handen. En dat blijkt ook uit het feit, dat Hij alles van tevoren weet. Hij voorspelt: Sommigen zullen gevangen genomen worden om de gemeente tot vertwijfeling te brengen. Maar laat je door de duivel niet van het geloof af brengen. Biedt aan zijn verzoeking weerstand. Het zal maar een verdrukking zijn van 10 dagen. Dat is in de bijbel een rond getal voor een korte tijd. Als het lijden onafzienbaar is, is het ondragelijk. Maar Christus zegt ons: het is te overzien. Het is niet eindeloos. Maar van korte duur. Er is doorkomen aan. Weet dat de bevrijding nabij is. De heerlijkheid na het lijden staat voor de deur.

De 10 dagen herinneren ook aan de proeftijd van Daniël en zijn vrienden aan het hof van de koning van Babel, toen zij zich niet wilden verontreinigen met wat de koning te eten en te drinken gaf. Een proeftijd, die zij dankzij de Here glansrijk doorstonden. Dat geeft hoop en moed aan de gemeente van Smyrna. De verdrukking mag dan verzoeking van de duivel zijn, iets negatiefs om van het geloof af te brengen, de Here maakt het tot iets positiefs, tot een proef, een examen in volharding en gehoorzaamheid en aan dat examen komt snel een eind. En daarom: wees getrouw. Wees getrouw tot de dood en Ik zal u geven de kroon des levens.

Eigenlijk staat er: de krans des levens. Het beeld is ontleend aan de sportmanifestaties van die tijd, zoals de olympische spelen. Paulus maakt ook graag van dit beeld gebruik. Loop de baan van het geloof tot de finish. Geef het niet op, als het wat zwaarder wordt. Houdt het vol. Tot het laatste toe. Dan wacht de lauwerkrans. Die van het eeuwige leven.

Want wie overwint zal van de tweede dood geen schade lijden. We moeten allemaal eens door de eerste dood heen en daar komen we niet zonder kleerscheuren vanaf. Dat gaat met pijn, lijden, angst, verdriet gepaard. En toch is dat het ergste niet. Veel erger is de tweede dood. De waarachtige, volkomen en eeuwige dood. Het wegzinken in de duisternis. Ver van God. Maar wie tot het einde tot met de Here blijft leven, op Hem blijft vertrouwen, ook in druk en vervolging, niet alleen in leven maar ook in sterven, wie zó overwint, zal van de tweede dood geen schade lijden, maar zal na de eerste dood zijn ogen opslaan in de eeuwige zaligheid. Een heerlijke belofte. Een vurige aansporing. Om Hem te volgen, die de eerste en de laatste is, Jezus Christus, om arm te zijn in ons zelf en rijk in Hem, om laster en haat ter wille van Hem moedig te dragen, om niet te bang te zijn voor de dingen, die we eventueel nog moeten lijden, om te denken, dat het nog maar een korte tijd is en dan zullen we overwinnen, dan zal de lauwerkrans ons op het hoofd worden gezet. Halleluja. Wij steken het hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen, door U, door U alleen, om het eeuwig welbehagen. Wie oren heeft, die mag wel góed horen, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4