De website van Arie Tromp

Openbaring 2 : 18 - 29 Thyatira

Openbaring 2 : 18 - 29


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   
zevengemeenten Openbaring 2 : 18 - 29 Thyatira



Voor 't laatst gehouden op 22 juli 2007 te Hattem

Aan de gemeente van Thyatira

Gemeente des Heren,

Mijn eerste gemeente, Daarle, ligt in Twente. Vlak bij Nijverdal. En in Nijverdal werd het hele leven beheerst door de textielindustrie. Nijverdal-ten Cate. Vroeg je een Nijverdaller: waar werk je?, dan was bijna altijd het antwoord: in de spinnerij, de weverij, de blekerij, de ververij.

Het was allemaal begonnen met huisindustrie in familiebedrijfjes. Zo ook in Thyatira. De stad bruist van handel en industrie. In textiel. De spinnewielen draaien. De weefgetouwen klapperen op en neer. De blekers ontvetten en ontsmetten de gemaakte stoffen. De ververs geven ze de mooiste kleuren, met purper als de fraaiste, maar ook de duurste. Geen toeval, dat Lydia, de purperverkoopster, uit Thyatira komt.

Zo probeert ieder in deze branche zijn boterham te verdienen. Oók de christenen daar. Want ook in Thyatira is een gemeente ontstaan. Een gemeente des Héren. Door de Here Jezus geleid. Een gemeente, waarvan Hij, die zelfs nieren en harten doorzoekt, het wel en wee kent. Hun concrete leven van elke dag, hun gedachten, hun gedrag. Het goede en verkeerde. En in de brief, die de Heiland via de apostel Johannes zélf aan ze schrijft, om ze te helpen en te leiden, begint Hij positief. Ik weet uw werken en liefde en geloof en dienstbetoon, en uw volharding en uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. De gemeente krijgt gelijk een eervolle vermelding van álles, wat de Here fijn bij ze vindt. En Hij maakt er een heel ríjtje van.

Waar hebben wíj het over als we over ónze gemeente praten? Komt dan wat we fíjn en positíef vinden ook op de eerste plaats? Zijn we daar blij en dankbaar over? Of hebben we de mond vol van het zwákke en verkéérde in de gemeente? Leveren wij opbóuwende of afbrékende kritiek? Kritiek mag er zijn. Als Gods gemeente geen zelfkritiek heeft, is het niet best. En wat niet goed is, moet aan de kaak worden gesteld. De Here Jezus doet dat ook. Verderop in deze brief. Maar zijn kritiek is opbouwend, omdat Hij met het pósitieve begint.

Hij mag dan ogen hebben als een vuurvlam. Zo overal doorheen kijken. Hij mag dan als geen ander weten hoezeer alles met zonde is besmet. Ja, zélf aan den lijve hebben ervaren wat voor leed de zonde te weeg brengt en wat voor straf die waard is, Hij vergeet óók niet, wat er aan góeds in een gemeente is. Hoe zou Hij dat goede kunnen mínachten en onverméld laten? Hij heeft het immers zélf door zijn Woord en Geest gegeven. Zo willen wij ook niet voorbijzien aan wat de Here ons als zijn gemeente aan goeds hééft geschonken en elke keer wéér schenkt. Zó veel. Wat was er van terecht gekomen zonder Hem? Ik weet uw werken, zegt Jezus tegen Thyatira. Ik weet hoe actief jullie zijn in allerlei kerkenwerk en christelijk werk. Hoeveel er bij jullie gedáán wordt, door oud en jong. Georganiseerd en spontaan. In het openbaar en verborgen. Samen met anderen en alleen.

En liefde. Jullie saamhorigheid. Jullie elkaar opzoeken, met elkaar meeleven bij ziekte en verdriet.

En geloof. Jullie vertrouwen op mij, gehoorzamen van Mij. Niet als traditie, maar echt als een zaak van het hart.

En dienstbetoon. Diakonia, staat er letterlijk. Dat jullie elkaar diaconale hulp geven. Jullie een inzameling houden voor wie door brand al zijn bezit verloor. Jullie elkaar hand- en spandiensten verlenen bij de verbouwing van woningen en bedrijfsruimtes. Jullie een zieke eten brengen, een wees in je gezin opnemen.

En uw volharding. Dat jullie het ondanks druk en vervolging volhouden en niet verslappen. Dat je lijden over hebt voor mij en mijn evangelie.

De toepassing ligt voor de hand. Stel, dat Jezus óns een brief schrijft om als kanselboodschap voor te laten lezen, kan Hij die brief dan óók zo beginnen? Of zou Hij met zijn ogen als een vuurvlam daarvoor bij ons te weinig zien aan werken, liefde, geloof, dienstbetoon en volharding? Gelukkig heeft Hij zúlke scherpe ogen dat Hij álles ziet. Want er is veel dat in stilte gebeurt, zonder dat we het van elkaar weten. Buurtjes lopen achterom om elkaar te helpen. Kaarten worden naar een ziekenhuispatiënt gestuurd en wat is die blij dat gemeenteleden aan hem hebben gedacht. Het troostend gesprek met wie rouw en verdriet heeft. Het gebed van een vader of moeder voor kinderen. De strijd van een gehandicapte om niet klagerig, maar blijmoedig het kruis te dragen en in het geloof te volharden. De Here weet het. Het is voor Hem gelukkig niet verborgen. Dat is een rijke troost. Het echte gemeenteleven gebeurt misschien veel meer in stílte dan in het openbáár. Ook het hart van de gemeente klopt net als het hart van ons allemaal onzichtbaar. Maar de Hére, die ogen heeft als een vuurvlam en die nieren en harten onderzoekt, wéét het.

En Hij zegt: Ik weet ook uw laatste werken, die meer zijn dan de eerste. Er was dus zelfs van groei en opbouw sprake. Het gaat in de gemeente zelfs béter dan vroeger. Mooi toch? Vaak vertellen we druk hoe goed het vroeger met de kerken en ook met de eigen gemeente ging en hoe slecht nu en vallen de woorden verval en afval. Maar het is niet altíjd juist. De kerkgeschiedenis vertelt, dat er vroeger ook gruwelijke misstanden en slappe tijden in de kerk zijn geweest. En ook in onze gemeente is het op en af gegaan.

Tóch is het zaak om je bij tijd en wijle af te vragen: zit er een neergaande of opwaartse lijn in onze landelijke kerk, in onze plaatselijke gemeente? Dan mag je aan de grootte van de gemeente en het aantal kerkgangers denken, hoewel dat niet alles zegt. Dan mag je aan de rechte leer en zuivere prediking denken. Dan mag je aan het geloof in mensenharten denken. Maar Christus, die nieren en harten doorzoekt, denkt toch in de eerste plaats aan ...de wérken! In hoeverre er uit het evangelie wordt gelééfd in de praktíjk van elke dag. Want het geloof zonder de werken is dood, al gelooft men nog zo massaal of nog zo rechtzinnig. Ik weet uw werken, dat de laatste meer zijn dan de eerste. Eigenlijk kan een gemeente geen groter compliment krijgen. Laten we dat "meer", die groei toch biddend zoeken!

En toch is óók de gemeente van Thyatira niet volmaakt. Maar ik heb tegen u, dat gij de vrouw Izebel laat begaan, die zegt, dat zij een profetes is, en zij leert en verleidt mijn knechten om te hoereren en afgodenoffers te eten. In deze stad van industrie en handel in textiel is sociaal alles perféct georganiseerd. Het wemelt er van gilden, vakbonden, werkgeversverenigingen en handelsverenigingen. De leden van deze organisaties helpen en beschermen elkaar. Men geeft elkaar werk. Speelt elkaar de winstgevende handel toe. Alles onder het principe: eendracht maakt macht. Samen ben je sterk. Het geeft veel economische zekerheid.

Maar deze medaille heeft óók een kéérzijde. Ben je géén lid, níet georganiseerd, dan word je geboycot. Op de handelsbeurzen en arbeidsbureaus lopen ze met een grote boog om je heen. Je vind geen werk, wordt tot de bedelstaf gebracht. Dan lijkt de keus niet moeilijk: líd worden. Maar voor christenen zit er een addertje onder het gras. Het addertje van de duivel. Want elke organisatie is doorspekt met heidendom. Elke bond heeft zijn eigen afgod als schutspatroon, aan wie offers worden gebracht en feesten worden gewijd, vol dronkenschap en ontucht. En dan is de keus voor een échte christen moeilijk. Hij wordt voor een zwáár gewetensconflict geplaatst. Schone handen maar een lege maag of vuile handen met een volle maag.

Eigenlijk is het de problematiek van alle eeuwen, ook van déze tijd. Je wil midden in het leven staan. Je wil voor je gezin een redelijk salaris verdienen. Je wil er in de maatschappij wat van maken. Je hebt bepaalde ambities. Mag het? Ook als christen kun je je niet uit alles terugtrekken en op een eilandje gaan wonen. Het is niet Gods bedoeling, dat we kluizenaar worden. We hebben zelfs een goddelijke róeping in deze wereld.

Maar die wereld ademt wel een heel ándere geest dan Góds Geest. Daarin gebeurt veel, wat niet kán en niet mág. Je kunt niet overál aan meedoen. Je moet wel eens néé zeggen, al is het met pijn omdat het offers kost. Wel of niet lid worden van een organisatie, die op een onchristelijke levensbeschouwing stoelt? Wel of niet een handelsboycot met landen, waar de mensenrechten met voeten worden getreden? Wel of niet bepaalde relatiegeschenken geven of aanvaarden? Wel of niet de kwaliteit van bepaalde handelswaar eerlijk zeggen? Dingen boven of onder de tafel verkopen? Ach, zulke gewetensvragen kan je eindeloos uitbreiden en als we ons christen-zijn serieus nemen, worden we er vaak genoeg mee geconfronteerd.

Ik vraag u niet wélke besluiten ú neemt om u precies te vertellen of ze door de beugel kunnen of niet. Want ik sta niet in uw schoenen in het maatschappelijk leven. Maar ik vraag u wél of u de besluiten niet lichtvaardig neemt. Een ieder zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd. Wie deze problematiek van ín de wereld zijn, maar niet ván de wereld zijn, serieus neemt, mag vertrouwen op de leiding, wijsheid, raad en steun van onze God.

Maar in Thyatira zijn er christenen voor wie het helemaal geen probleem is. Zij leren en propageren een theologie, waarmee wordt goed gepraat, dat christenen van diverse maatschappelijke organisaties lid zijn, en wel zonder enige reserves en restricties, met inbegrip van het eten van afgodenoffers en het bedrijven van ontucht. Hoe luidt hun theologie? Afgoden bestaan niet, dus dan kan het ook geen kwaad om wat wierook voor ze te strooien of wat wijn voor ze te plengen. En wat je met je lichaam doet, heeft geen invloed op je geest. Want stof en geest zijn strikt gescheiden. En het is wel eens goed je eens flink in het nachtleven te storten. Dan leer je de diepten van de satan kennen. Je moet toch alle dingen onderzóeken? En hoe groter de zonde des te meer wordt de genade. Hoe dieper de hellevaart, des te heerlijker de hemelvaart. Om te weten te komen uit welke modderpoel je verlost bent, moet je er eerst maar eens in duiken.

Of het nu écht een vróuw is of alleen maar een stroming in de gemeente, die deze valse leer verkondigt en aanhangers krijgt, in ieder geval wordt ze figuurlijk Izebel genoemd. Dat was de koningdochter uit Tyrus, Phoenicië, met wie koning Achab van Israël trouwde om de handelbetrekkingen tussen beide landen te bevorderen, maar die zelf de dienst aan afgoden als Baäl en Astarte in Israël bevorderde, met de ontucht die daarmee gepaard ging.

Deze tweede Izebel zegt van zichzelf, dat ze een profetes is. Dat is gemakkelijk en listig tegelijk. Te beweren, dat je je opvattingen rechtstreeks van de Heilige Geest hebt ontvangen. Dat geeft ze een glans van goddelijke waarheid zonder dat ze ergens aan getoetst hoeven te worden en daarmee bestempel je je tegenstanders als ongeestelijk. Ketters hebben er een handje van om zich profeten te noemen. Maar hun woord zal toch aan Góds Woord getoetst moeten worden. De Heilige Geest schenkt geen ingevingen, die in strijd zijn met de bijbel. En de Heilige Geest schenkt helemáál geen opvattingen, waarmee je onreine handelingen kan goedpraten. Ook nu nog is achterdocht op zijn plaats bij mensen, die beter weten te vertellen, wat de Géést dan wat de bíjbel hun heeft gezegd. Niet allen die van zichzelf zeggen, dat ze door de Geest geleide predikers zijn, zijn het ook werkelijk. De échte zeggen het trouwens zelden of nooit van zichzelf.

Nu heeft de Here Jezus tégen zijn gemeente in Thyatira, dat ze deze profetes te veel haar gang laat gaan. Daardoor krijgt ze de kans om velen te verleiden om afgodenoffers te eten en te hoereren. Velen van Mijn knechten, zegt Jezus. Dat klinkt liefdevol en geduldig. Hij heeft ze nog niet losgelaten al zijn ze op een dwaalspoor gebracht. Hij begrijpt, dat ze de beste bedoelingen hebben en Hem echt willen dienen.

Dat is ook het tragische van wie in een sekte komen. Bij de meesten is geen kwade wil. Ze willen juist heel góede dienstknechten van Jezus zijn. Hun ijver en toewijding is vaak een beschamend voorbeeld voor ons. Jezus vecht voor hen. Hij wil niet dat ze verleid worden. En daarom richt Hij zich met harde hand tegen de leidster van de sekte en haar trouwste volgelingen, haar kinderen, bij wie er wel van kwade wil en schijnheiligheid sprake is. Zie, let op, God laat niet met zich spotten. Ik werp haar op het ziekbed. Haar bed van ontucht wordt haar ziekbed. En daar kan zelfs concreet verband tussen bestaan. Geslachtsziektes genoeg. Trouwens ook in ónze tijd. En die met haar overspel bedrijven, die met haar in losbandigheid leven, breng Ik in grote verdrukking, indien zij zich niet van haar werken bekeren. Meedoen met de wereldling is voor een christen geen garantie, dat hij geaccepteerd wordt. Zo iemand laat men soms nog eerder vallen dan wie principieel afstand bewaart en zich daarbij offers getroost. Die kan soms nog op respect van niet-christenen rekenen.

En haar kinderen zal ik de dood doen sterven. Uit het Grieks valt op te maken, dat daar waarschijnlijk een pestepidemie mee wordt bedoeld. Het klinkt hard, maar vergeet niet: in de strijd tussen God en de Boze, in de strijd om de vernietiging of het behoud van de christelijke gemeente gaat het hard tegen hard en is het erop of eronder. Christus moet soms echt zijn macht laten zien, anders wordt over zijn gemeente heengelopen. Hadden maar wat meer het besef, dat er elke dag om ons gevóchten wordt tussen Hem, die ons kocht met zijn bloed en voor eeuwig wil verlossen en hem, die ons wil verleiden, dat we ons aan afgoden, aan verkeerde machten en aan ontucht overgeven om ons zo naar de ondergang te voeren. Dan leefden we wat ernstiger en voorzichtiger.

Maar al lijken de straffen zwaar, al wordt bij zulke schriftgedeeltes al gauw gezegd: doet dit een God, die de liefde hoog in het vaandel heeft staan, Gods liefde is ook hier wel degelijk te vinden, niet alleen tegenover zijn kinderen, omdat hij korte metten maakt met hen, die hen willen verleiden, maar ook met de verleiders, want de Here geeft hen in zijn grote geduld nog de tijd en gelegenheid tot bekering.

En ik heb haar tijd gegeven, om zich te bekeren, maar zij wil zich niet bekeren van haar hoererij. Ik breng ze in grote verdrukking, indien ze zich niet van haar werken bekeren. De Here wacht lang met de uitvoering van zijn straffen, zó lang, dat alle gelovigen, die gebukt gaan onder onrecht, vervolging en druk, het roepen: hoe lang nog, Here? En dat doet Hij om zelfs de gróótste bandiet een kans te geven zich te bekeren. Als dat geen liefde is?

Maar dan is het ons geraden om ook ónze tijd van leven, hier en nu, te zien als tijd door God gegeven, om ons te bekeren, om met heel ons hebben en houden aan de voeten van de Here Jezus neer te knielen, alles bij Hem in te leveren en radicaal opnieuw te beginnen. En misschien, dat onze zwakke punten, waarin we bekering nodig hebben, op het zelfde terrein liggen. Dat we het met ons staan in de wereld wat te ruim nemen. Dat we te gemakkelijk meedoen met alles, wat de moderne heiden doet. Dat we de grenzen van de betamelijkheid en de zedelijkheid wel eens overschrijden. Dat in de manier, waarop wij ons geld verdienen, van ons christen zijn eigenlijk niet veel te ontdekken is. En dat we dat alles ook weten goed te praten met wel of niet theologische drogredenen, waar we zelf ook de zwakheid wel van inzien, laat staan de Here, voor wie niets te verbergen valt, die ogen heeft als een vuurvlam en met wiens heiligheid niet valt te spotten, wiens voeten zijn als koperbrons. Dat we toch niet blijvend tot de geveinsde gemeenteleden behoren, die de schijn van geloof ophouden, maar zich eigenlijk helemaal thuis voelen in deze wereld, want dan zal ook eens door Christus' straf duidelijk worden, dat Hij het is, die nieren en harten doorzoekt en een ieder naar zijn werken vergeldt.

Maar moeten we dan superstreng gaan leven? Een soort kluizenaar worden? Moet dan toch gebod op gebod en regel op regel volgen? Raak niet, smaak niet, roer niet aan? Moeten we altijd nee verkopen omdat we anders ons zélf verkopen? Nee. Het is genoeg als we de boot afhouden, wanneer afgodendienst en losse zeden om de hoek komen kijken. Het is genoeg als we weigeren ons slaaf te laten maken van vreemde machten buiten ons en lage driften in ons. Meer vraagt Christus niet. Doch ik zeg tot u allen, die voorts te Thyatira zijt, en deze leer niet hebt en die niet, gelijk zij zeggen, de diepten des satans hebt leren kennen: Ik leg u geen andere last op.

Deze woorden herinneren aan de apostelvergadering, beschreven in Handelingen 15. Er waren grote spanningen ontstaan tussen de jodenchristenen, die van alle gemeenteleden eisten, dat ze zich strikt aan de wetten van Mozes hielden, ook als het ging om de besnijdenis en de sabbatsheiliging, en de niet-joodse christenen, die er niet voor voelden dit juk van de joodse ceremoniële wetten op hun schouders te nemen. De vergadering van alle apostelen te Jeruzalem besliste onder de leiding van de Heilige Geest, dat de christenen geen grotere last opgelegd mocht worden dan deze noodzakelijke dingen, namelijk dat men zich onthoudt van wat aan de afgoden geofferd is en van hoererij. Met andere woorden: Christus heeft ons vrijgemaakt. Laat je niet weer een slavenjuk opleggen. Laat je niet allerlei voorschriften vóór en kenmerken vàn christelijkheid opleggen, die door mensen, misschien wel heel bekrompen, wettische mensen, zijn verzonnen. Het hoeft niet met respect gezegd overál Staphorst te worden. Je bent geroepen om vrij te zijn. Gebruik alleen die vrijheid niet als een aanleiding voor het vlees. Misbruik die niet als dekmantel om je zondige verlangens de vrije teugel te laten. Probeer toch alsjeblieft niet de diepten van satan te leren kennen.

Maar wat gij hebt, houdt dat vast, totdat Ik gekomen ben. Geef dus de schatten niet prijs, die je van Christus ontving. Verkoop je door Christus geschonken vrijheid niet, noch door je aan wetteloosheid over te geven, noch door tot wetticisme de toevlucht te nemen. Blijf de goede koers tussen beide varen. En dat met niet afhoudende werken en liefde en geloof en dienstbetoon en volharding. Laat je niets afpakken van wat het evangelie je gaf. Houdt het vast tot Mijn komst.

Want eens zal Christus terugkomen. Dan is voor zijn gemeente alle leed geleden en alle strijd gestreden. Dan zal de macht van de heidenen, de macht van deze wereld vol afgoden, die Gods kinderen in zijn knellende greep dreigt te vatten op allerlei terrein, zelfs op het sociale, voorgoed vernietigd worden, zoals de mislukte vaten bij de pottenbakker tot scherven worden verbrijzeld. En dan zal aan Gods kinderen de macht en heerschappij over de heidenen gegeven worden. Ze zullen met Christus voor eeuwig als koningen heersen. En onder die ijzeren staf zal niemand meer vandaan komen. Het Kwaad zal voorgoed aan banden zijn en nooit meer kunnen ontglippen.

Ja, wie zó overwint en Christus' werken ten einde toe bewaart, hem zal ook de morgenster gegeven worden. Die ster is teken van de genoemde macht en heerschappij, maar tegelijk bode van de nieuwe dag. De dag van Gods glorie en roem, de dag van het ongestoorde geluk van Gods kinderen. De dag, waarop nooit meer een nacht zal volgen.

Gemeente, wij hebben het profetische woord, dat zeer vast is en gij doet wèl, er acht op te geven als op een lamp, die schijnt in een duistere plaats, totdat de dag aanbreekt en de morgenster opgaat in uw harten. Wie een oor heeft, die hore, wat de Geest tot de gemeenten zegt. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4