De website van Arie Tromp

 

Jona 3 : 1 - 5


Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?   


Jona's prediking in Ninevé

Gemeente des Heren,

Terug naar af. Je doet een spelletje ganzenbord met elkaar. Je hebt al wat rondjes gemaakt naar het middelpunt toe. En dan kom je in dat nare hokje, waarin staat: terug naar af.

Je speelt 'mens erger je niet'. Je pion heeft bijna de veilige haven bereikt en dan wordt die door die van een ander het bord afgeslagen. Terug naar af. Je moet helemaal van voren af aan beginnen. Wat een vertraging. Wordt het doel ooit bereikt? Inderdaad: mens erger je niet!

Maar hoe zit het met de ergernis van God? Hij moest ook terug naar af. Het woord van de Here kwam voor de tweede maal tot Jona: Maak u op, ga naar Ninevé, de grote stad, en preek tegen haar. Precies dezelfde woorden als aan het begin van het boek Jona. En deze bewuste herhaling maakt wel heel duidelijk: God is nog even ver als aan het begin van onze geschiedenis. In zijn grote goedheid popelt Hij van ongeduld om zijn woord in Ninevé te laten klinken. Hij wil zijn heerlijk licht ook in het duister van die stad laten schijnen. Hij wil ook daar de mensen redden. Maar Hij is niets opgeschoten. Hij moet weer helemaal opnieuw beginnen. Er ging alleen maar tijd verloren.

Het is de schuld van Jona. De profeet, die dienst weigerde en voor zijn roeping op de vlucht ging. Die het vertikte om Gods Woord te brengen aan mensen, die het zo hard nodig hadden. Door hem wil Gods reddend werk maar niet op gang komen. Hij, aan wie de Here het had toevertrouwd - en wat is een groter voorrecht dan dat - hij heeft dat werk alleen maar gedwarsboomd en vertraagd.

Is het niet het oude liedje? Want hoe zit het met onze dienst aan God? Met onze gehoorzaamheid aan zijn roepstem, aan zijn geboden? En met onze profetische taak om als christen, als gemeente, als kerk Gods licht in deze wereld te laten schijnen? Wanneer komt daar bij ons persoonlijk nu eens schot in? Schot in onze trouw aan de Here? Schot in onze ijver voor Hem? Schot in de vernieuwing en reiniging van ons leven? Schot in de liefde tot de medemens? Wanneer komt er bij ons als gemeente nu eens schot in? Schot in onze zorg voor elkaar, ons meeleven met elkaar. Schot in onze werfkracht naar buiten toe? Wanneer blijkt iets van de vaart, die God achter zijn heilswerk zet? Van de drang van zijn Heilige Geest? Wanneer wordt die vaart niet langer vertraagd door de weigerachtigheid van Gods grondpersoneel?

God moet ook met ons nogal eens vaak terug naar af. Hij moet ook bij ons nogal eens zijn roepstem herhalen: maak u op, ga en doe, wat ik je vraag. We zijn zo vermoeiend voor Hem. Jona is de spiegel, waarin we ons zelf zien, als christenen, als plaatselijke gemeente, als landelijke kerk. Ons zelf in onze laksheid, gemakzucht, koppigheid, onze zelfingenomenheid, ons egoïsme. Ons gebrek aan lust om iets voor de zaak van God te doen. Ons gebrek aan liefde tot de medemens, die Gods Woord van verlossing zo nodig heeft. Ons gebrek aan durf om met dat Woord van God midden in deze wereld, midden in het Ninevé van onze tijd te staan, laat er van komen wat er van komt.

Wie Jona volgde op zijn vlucht weet het. Geen mannetje om hoog van op te geven. Pas in uiterste nood, in de storm en onder de golven van Gods oordeel, komt hij ertoe te bidden. Daar ligt hij nu op het droge. Door de vis uitgespuwd, laten we het maar net zo plastisch zeggen als er letterlijk in het hebreeuws staat: uitgekotst. Dat schijnvrome kereltje lag te zwaar op de maag. Het is een onbeschrijflijk wonder, dat de Here hem zo nog van de dood heeft willen redden. Maar nu zal de kous wel af zijn. Nu zal Jona van de Here wel oneervol ontslag krijgen. Wat kun je met zulk personeel beginnen, dat alles in het honderd laat lopen, dat niet doet, wat je opdroeg? En toch: het woord van de Here kwam voor de tweede keer tot Jona: maak u op, ga naar Ninevé, de grote stad. Geen verwijt. Maar een simpele herhaling van de opdracht. God heeft het in zijn genade allemaal vergeven en vergeten en begint opnieuw met zijn knecht, in de hoop, dat die het niet heeft vergeten, maar er van geleerd heeft.

Wat is het geduld van de Here toch groot, gemeente. Wat duurt het lang vóór Hij ons uit de dienst ontslaat. Hij ziet in zijn goedheid veel meer in ons dan we waard zijn en we tot nu toe ook waar gemaakt hebben. Hij wil in zijn trouw altijd weer opnieuw met ons beginnen, zoals met Jona.

Hij schenkt ons dubbele genade. Want het is genade om door Hem in Jezus Christus verlost te worden. Maar het is dubbele genade, dat Hij zulke zondaren ook weer in zijn dienst wil nemen. Wat moest God verder met David na zijn overspel met Bathseba? Wat moest de Here Jezus verder met Petrus na diens verloochening? Wat moet God verder met ons, die zo vaak niet thuis geven, als zijn roeping op ons af komt. En toch ging Hij verder met David, met Petrus, met Jona en zet Hij ook ons niet aan de dijk. Wat een wonder. We nog steeds lichtdragers van Hem te zijn in deze donkere wereld. Niets minder dan dat. Net zoals bij Jona. Maak u op, ga naar de grote stad Ninevé.

De opdracht is niet veranderd. God geeft Jona op grond van de opgedane ervaringen geen gemakkelijker taak. Hij geeft niet aan de kuren van zijn knecht toe. Hij wil Ninevé, die wereldstad, dat onstuimig kloppende hart van de van Hem vervreemde wereld, niet loslaten, eenvoudig omdat zijn knecht die stad het liefste prijs geeft. Ook die weelderige decadente cultuur, gebouwd op oorlogsgeweld, roofzucht en afgoderij, wil God nog redden van de ondergang. Daar houdt Hij aan vast. En Jona, je kunt hoog of laag springen, maar daar moet jij bij helpen. Alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij er Jona en later zelfs zijn eigen zoon naartoe gezonden heeft.

Ik denk, dat onze samenleving goed met die van Ninevé te vergelijken is. Een oververzadigde welvaart, waarvan de kwalen zich steeds en meer openbaren. Een puur materialistische geest. Vervreemding van elkaar. Vereenzaming tussen de massa. Zedelijke verwildering. Juist in zo'n wereld moeten we als christenen Gods Woord uitdragen. Aan die roeping ontkomen we niet.

Het boek Jona wordt wel het zendingsboek van het oude testament genoemd. Zo worden we dus allemaal de wereld in gezonden, in het ambt of niet, om er Gods boodschap te brengen met woord en daad. Maak u op, ga naar Ninevé de grote stad en predik tegen haar de prediking, die Ik tot u spreken zal.

Dat is aan de ene kant een bemoediging. Jona mag dan denken, dat Hij voor de leeuwen geworpen wordt, hij hoeft niet te vrezen. Want hij gaat niet alleen. God zelf zal hem de woorden in het hart en in de mond leggen. Ook de Here Jezus bemoedigde hiermee zijn discipelen. Als zij u leiden voor rechters, stadhouders en koningen, maakt u dan niet bezorgd hoe of wat gij spreken zult. Want het zal u in dat uur gegeven worden wat u spreken moet. Want u bent het niet die spreekt, maar het is de Geest van de Vader, die in u spreekt. En daar mogen ook wij op vertrouwen. God zelf maakt ons tot zijn spreekbuis. Wel of niet in het ambt. Niet wij spreken, maar Hij zelf spreekt door ons. Zonder Hem lijkt het onbegonnen werk, maar met Hem kunnen we het aan. Het is inderdaad een geweldige belofte: breng de prediking, die Ik tot u zal spreken.

Maar er zit ook een waarschuwing in. Jona mag alleen nazeggen, wat God hem heeft voorgezegd. Hij moet het Woord van God brengen en niet zijn eigen woord. Daarom moet hij naar God luisteren en niet naar de mensen. Ook dat geldt nu nog. Voor predikanten en ouderlingen, in het ambt gezet om Gods Woord te brengen. Voor ons allen, in het algemeen ambt der gelovigen gezet, om Gods Naam en die van de Here Jezus in deze wereld te belijden. We hebben maar één opdracht: te spreken wat God tot ons spreekt. Zonder ons te laten beïnvloeden door de goedkeuring of afkeuring van mensen. Zonder er naar te kijken of we de geest van de tijd mee of tegen hebben. Zonder Gods Woord aan te passen aan de smaak van het publiek. Trouwens, welke smaak van welk publiek? Dat kan zo verschillend zijn, en zo gauw veranderen. De ene week riep het publiek Hosanna en de andere week: kruisigt Hem. Nee, in de kerk is de klant geen koning, maar God.

We merken het dikwijls in het oude testament. Valse profeten zoeken populariteit, zijn bang de gunst van het volk te verliezen. Valse profeten verkondigen, wat men graag wil horen: valse geruststelling en hoop aan een goddeloze koning en een onbekeerd volk. Maar de ware profeten kunnen alleen maar prediken wat God tot hen gesproken heeft. Ook al wekt dat aversie. Ook al moeten ze klagen: Wie heeft onze prediking geloofd?

Ook Jezus bleef het vleesgeworden Woord van God, ongeacht of de scharen Hem volgden of verlieten. Hij praatte niemand naar de mond. Hij gooide het roer niet om om de mensen weer achter zich te krijgen. Zo mag de boodschap, die we als christenen en kerken in deze wereld laten horen, geen eigen verzinsel zijn. Geen boodschap, die de oren streelt en de zinnen bekoort, maar intussen niet van God komt. Geen boodschap die de mensen in hun onverloste toestand houdt met het wekken van valse rust en hoop. Maar echt Gods boodschap. En dat is meestal een boodschap, die tegen ons ingaat. Die haaks staat op ons denken en doen.

Ga naar Ninevé en preek tégen haar, staat er eigenlijk. De Here praat nooit met ons mee, maar altijd tegen ons in. Wie zich rechtvaardig en vroom acht overtuigt Hij van zonde en schuld. Wie zich zondaar weet, overtuigt Hij van vergeving en genade. Wie lui is zet Hij aan tot ijver voor zijn Koninkrijk. Wie vindt heel wat voor God te doen, maakt Hij duidelijk dat het geen zaligmakende verdienste is. En ga zo maar door. We komen als het goed is ook niet naar de kerk om bevestigd te worden in onze opvattingen, maar juist om de tegenspraak van God te horen over ons bestaan. Ga naar Ninevé en predik tegen haar.

Toen maakte Jona zich op en ging naar Ninevé, overeenkomstig het woord van de Here. Ook hier worden dezelfde woorden gebruikt als in het eerste hoofdstuk. Maar nu als tegenstelling. Daar stond immers: maar Jona maakte zich op om te vluchten naar Tarsis, weg van het aangezicht van de Here. Gods Woord doet altijd wat. Het zet ons altijd in beweging. Hetzij van God vandaan, hetzij naar Hem toe. Het maakt ons ongehoorzaam of gehoorzaam aan Hem en daar zit niets tussen. En helaas moeten we soms net als Jona eerst de diepte in geworpen worden en de afgronden van onze verwerping gevoeld hebben voor we bereid zijn de stem van God te volgen. Vaak worden we net als Jona pas door schade en schande wijs. Maar nu is het toch zover. De Here heeft hem klein gekregen. Als een gehoorzame knecht handelt hij direct naar het woord van de Here. Gods personeelslid is handelbaar geworden, staakt niet meer.

Toen maakte Jona zich op en ging naar Ninevé, naar het woord van de Here. Ninevé nu was een geweldig grote stad, van drie dagreizen. Het vergde drie dagen om er te voet door te trekken. Het was dus een geweldig arbeidsveld.

Ook nu zijn nog grote velden wit om te oogsten. Er zijn immense gebieden waar Gods Woord nog of weer moet klinken. Waar mensen wonen, die niet of nauwelijks van Jezus gehoord hebben. En die velden zijn ver weg, maar ook dichtbij. En dan denken we vooral aan de steden. Hoe moeilijk hebben de christelijke gemeentes het daar om hun taak te vervullen. Ze kijken tegen een enorme berg werk op. Ze dreigen in de godloze en goddeloze massa te verzinken, zoals Jona in zijn eentje in Ninevé. In de stadcultuur gebeurt alles in het groot, ook de afval van God, ook de zedelijke verwildering. In hoofdstuk 1 zegt God, dat de boosheid van Ninevé is opgeklommen voor zijn aangezicht. Laten we bij allerlei vormen van zending vooral de stadszending niet vergeten en daarvoor bidden. Voor predikanten, evangelisten, gewone gemeenteleden, hulpverleners in allerlei opvangcentra, diaconale instellingen, die in de grote steden dapper en soms erg eenzaam bezig zijn, met het evangelie in het hart, op de mond en in de hand. Ninevé was een grote stad. Ook Amsterdam en Rotterdam, Londen en Parijs, Lima en Bombay zijn grote steden, die Hij wil redden. De Here wil met zijn boodschap ook ingaan op de problemen en noden, die eigen zijn aan het leven in een miljoenenstad: vereenzaming, slechte huisvesting, vervuiling, werkeloosheid. Vreemdelingen, daklozen, alcoholisten, heroïnehoertjes. Om het over de krottenwijken van grote steden in ontwikkelingslanden maar niet te hebben. Het zijn allemaal steden met mensen Gods, zijn schepselen. Maar ook in onze woonplaats is intussen nog genoeg werk te doen.

En Jona begon in de stad te gaan, één dagreis, en hij preekte: nog veertig dagen, en Ninevé wordt ondersteboven gekeerd. Je kunt het amper een preek noemen. Het is een even korte als verpletterende mededeling, als een mokerslag. Stel je voor, dat om het kwartier voor de radio klinkt: dit is een extra nieuwsuitzending: nog veertig dagen en Nederland wordt met een atoombom weggevaagd. Verbijsterend, dat God zijn profeet zo'n opdracht geeft. Men komt tegenwoordig al in opstand als een predikant één keer de woorden hel of verdoemenis durft te gebruiken. Maar deze preek van Jona is één en al oordeelprediking, zonder enig lichtpuntje. Het is ons al gauw te zwaar, maar het is God soms nooit zwaar genoeg. Er zijn situaties, waarin een donderpreek de beste, ja de enige weg is om ons uit onze geestelijke doodsslaap wakker te krijgen, om ons een heilzame schrik en onrust te geven.

Heilzaam. Want laten we aan de andere kant nooit vergeten, dat zelfs zo'n uiterst zware preek een positief doel heeft. Ze wil ons niet in de put praten, maar juist eruit. Want wie niet door een ernstige waarschuwing ontdekt, dat hij in de put van zonde en ellende gevallen is, blijft erin. Maar wie ineens hoort waar hij in zit, zal een uitweg gaan zoeken. Zo'n preek is een alarmsignaal. Te vergelijken met de kerkklokken, die in de stormnacht luiden als de dijken zijn doorgebroken en die de mensen oproepen om voor het stijgende water op de vlucht te gaan. Of met de sirenes bij het luchtalarm, die de mensen oproepen de schuilkelders in te gaan vóór de bommen vallen. Het is altijd nog een teken van Gods goede wil, dat Hij tevoren ernstig waarschuwt via de profetische prediking en zo de gelegenheid geeft tot boete en bekering.

Ook Ninevé kreeg nog veertig dagen van Hem. Als de Here alles radicaal om gaat keren, kan niemand Hem verwijten, dat Hij niet gewaarschuwd heeft. En maken we er in deze moderne samenleving ook niet zo'n puinhoop van, is die samenleving niet zover van Gods bedoelingen en geboden verwijderd, dat God ook nu eigenlijk alleen maar kan zeggen: omkeren die boel? Ondersteboven ermee? Moeten we dat ook vaak niet van ons eigen leven zeggen? Ik heb niets minder verdiend dat dat de Here met zo'n leven korte metten maakt?

Maar laten we ons dan toch voor die tijd zelf omkeren, bekeren, vóór we omgekeerd worden. Laat Ninevé ons daarin ten voorbeeld zijn. Want wat heeft deze prediking daar tot gevolg? En de mannen van Ninevé geloofden God en riepen een vasten uit en bekleedden zich van groot tot klein, met rouwgewaden.

Al direct, al na één dagreis gebeurt dit wonder. Jona hoeft niet eens de hele stad door. En de tijd van veertig dagen is nog nauwelijks begonnen. Men kleedde zich in zakken en ging vasten, tekenen van boete en berouw over het kwaad, dat men gedaan had. En men geloofde aan God. Dit is natuurlijk ook bedoeld als lichtend voorbeeld voor Israël. Gods eigen volk bekeert zich lang niet zo gemakkelijk als heidenen dat doen. Ook Jezus haalt dit aan: De mannen van Ninevé zullen opstaan in het oordeel met dit geslacht en zullen het veroordelen, want zij hebben zich bekeerd op de prediking van Jona, en ziet, meer dan Jona is hier. En ook nu nog zijn mensen, die maar weinig van het evangelie weten, er vaak nog intenser mee bezig dan zij die in de kerk geboren en getogen zijn. Ze denken er dieper over na, vatten het ernstiger op, laten zich er meer door leiden. Dat grapje van die cabaretier bevat heus een kern van waarheid. Hij zei: het is een christelijk werk heidenen te bekeren, maar het is een heidens werk christenen te bekeren. Iets voor ons christenen om mee naar huis te gaan.

Maar toch, de Here gaat door met zijn werk. Aan Israël en de heidenen, aan Jona's en Ninevieten, aan kerkelijken en onkerkelijken. Opdat hier op aarde elk zijn weg aanvaarde en tot Hem zich wendt, zo, dat allerwegen ieder volk de zegen van zijn heil erkent. En dat van de grootste af tot de kleinste toe. En daar zit u dus ook tussen. Amen.

1000 Resterende tekens


Advertentie 1

 

Advertentie 2

Advertentie 3

 

Advertentie 4