Jona 1 : 7 - 16
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Jona in de zee geworpen
Gemeente des Heren,
Welke spelletjes deed ik vroeger met mijn vriendjes? Meestal verstoppertje of tikkertje. Dat was het makkelijkst. Je had er niets voor nodig: geen knikkers, geen hoepel, hoogstens een buut. En het is altijd spannend. Je kruipt weg, soms in zulke donkere plekjes, dat je het een beetje eng vindt. Word ik gevonden? Je zoekt elkaar. Beweegt daar iemand? Je zit elkaar achterna. Haal ik de buut, of word ik aangetikt?
En we blijven zoiets spannend vinden. Dat weten de filmmakers ook. Als in een film iemand op de vlucht is, wordt gezocht, achtervolgd, zitten de meeste kijkers op het puntje van hun stoel.
Het eerste hoofdstuk van Jona vertelt ook zo iets. De spannende geschiedenis van een vlucht en achtervolging. God zegt tegen de profeet Jona: Ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar. Maar Jona voelt daar niets voor, gaat ervan door. Precies de andere kant op. Weg van Ninevé en van de Here. En hij verstopt onder in het ruim van een boot. Maar de Here laat het er echter niet bij zitten, zet de achtervolging in, gaat naar Jona op zoek. Het wordt met eerbied gezegd verstoppertje en tikkertje spelen tussen hen.
En Jona wordt door God steeds verder ingehaald en in het nauw gedreven. Tot hij gepakt wordt en zich gewonnen moet geven. Knap weet de schrijver in het hele gebeuren weer te geven.
We zijn nu halverwege. Het stormt hevig. De zeelieden zeggen tegen elkaar: Kom, laten we het lot werpen, om te weten door wiens schuld dit onheil ons treft.
Fraai, is misschien onze eerste reactie. Echt primitief heidens. Vergeven van bijgeloof en magie. Om als de nood aan de man komt een zondebok te zoeken, die je de schuld kunt geven. En stomme dobbelstenen de zondebok te laten aanwijzen. Helemaal waar.
En toch is daar niet alles mee gezegd. Ik wil er wel een paar dingen tegenover stellen, om te laten zien dat deze heidense zeelui zo gek nog niet zijn. En dan is dat geen eigenwijsheid van mij maar strookt dat met de hele tendens van het boek Jona, die er op neer komt, dat Gods kinderen nog wel eens zwaar tegen vallen en de heidenen mee kunnen vallen. In de eerste plaats zien deze zeelui dan toch maar dat de zonde een groot kwaad is, omdat je daarmee niet alleen jezelf hebt, maar je ook een doem brengt over de mensen om je heen.
We zijn allemaal nauw met elkaar verbonden. We zitten met elkaar in het zelfde schuitje. Om wille van mij kunnen anderen ongewild in de stormen terecht komen. Het kwaad, dat ik doe, kan zich omzetten in het kwaad, dat anderen ondergaan. Ik draag niet alleen zelf de nare gevolgen van mijn zonden, maar ik laat er ook anderen voor op draaien. In een vorige preek over Jona noemden we dit verband ook al. Met het voorbeeld van Hitler, wiens zonden miljoenen mensen het leven kostte. Van onze economische hebzucht, die miljoenen mensen elders honger doet lijden. Van een directeur, die door wanbeleid zijn zaak naar de knoppen laat gaan en zo veel werknemers op straat zet. Beseffen we deze nauwe samenhang? Hoe erg om al in deze tijd, maar helemaal in de eeuwigheid te moeten horen, hoeveel schade we door onze ongehoorzaamheid aan God aan medemensen teweeg gebracht hebben.
In de tweede plaats zien deze zeelui dan toch maar, dat er ten diepste een verband is tussen het kwaad, dat wij doen en het kwaad, dat ons overkomt. Dat de zonde goddelijk oordeel en straf tot gevolg heeft. Het kwaad van deze storm overkomt hen, omdat er geestelijk iets niet in de haak is. Omdat er iemand op het schip is, wiens God met hem overhoop ligt. Dat voelen ze intuïtief en feilloos aan. Zeker moeten we daar voorzichtig mee zijn. We kennen het voorbeeld van Job. Die moet in de ogen van zijn vrienden wel zwaar gezondigd hebben, als hem zoveel ellende overkomt. Maar terecht weigert Job die simpele theorie van zijn vrienden te aanvaarden. Ook de farizeeërs trokken deze kaarsrechte lijn. Dus ook de discipelen zijn erin opgevoed. En tegenover hen heeft Jezus geleerd, dat zo'n waterdicht vergeldingssysteem niet bestaat. De blindgeborene is niet blind omdat hij zelf gezondigd heeft of zijn ouders, maar opdat de werken van God in hem openbaar zouden worden. En zij die onder de instortende toren van Siloam bedolven raken zijn geen grotere zondaars dan anderen, die deze ramp niet treft. Ook de vrome kan veel onheil treffen. Asaf worstelt in een psalm met de vraag: waarom hebben de zondaren zoveel voorspoed en krijg ik elke dag weer mijn portie leed. Het lijden is een duister raadsel, dat niet vlot verklaard kan worden. Maar aan de andere kant vrees ik, dat wij naar het andere uiterste zijn doorgeslagen en helemáál geen lijn meer zien lopen tussen leed en schuld. Nog steeds geldt: waren er geen zonden dan waren er geen wonden. Leefden we naar Gods eis dan was er het paradijs. Nog steeds geldt - en wat Jona overkomt, bewijst het: wie God verlaat heeft smart op smart te vrezen. Wie voor God op de vlucht slaat, kon wel eens zware stormen over zich afroepen. Wees gewaarschuwd.
In de derde plaats durven deze zeelui niet zelf een zondebok aan te wijzen, maar laten ze dat aan de goden over. Het werpen van het lot was toen immers een middel om een goddelijke beslissing of aanwijzing uit te lokken. Ze weten: wij kunnen elkaar niet in het hart kijken. Wij kunnen veel voor elkaar verbergen. En daarom kan ons oordeel over elkaar er naast zitten. De mens ziet aan wat voor ogen is, maar de Here ziet het hart aan. Misschien kunnen we zo van deze heidense zeelieden nog een lesje leren in bescheidenheid en voorzichtigheid. Want wat matigen wij ons gauw een oordeel aan over elkaar. We denken vaak precies de schuldige aan te kunnen wijzen. Oordeelt niet, opdat gij niet geoordeeld wordt. Laat het maar aan de Here over, de enige, die onze harten kent.
En in de vierde plaats geloven ze, dat de goden in alles de hand hebben, alles bepalen en ons door alles heen hun boodschap kunnen geven. Tot op welke kant een dobbelsteen valt. In hoeverre geloven wij nog in Gods voorzienigheid en leiding? Dat niets bij toeval gebeurt, maar alles toch op een of andere wijze uit Gods vaderlijke hand komt, Hij er direct of indirect de hand in heeft? Merken we soms niet dat wat stom toeval leek, achteraf leiding blijkt? Je moet elkaar maar net toevallig tegenkomen. Maar je raakt verliefd en de Here geeft je een heel gelukkig huwelijk met elkaar. Een lot uit de loterij. Uit Gods loterij. Of iets anders en ik denk aan het ontroerend getuigenis, dat ik van iemand las: je zult in het drukke verkeer zitten, net door een domme fout van een tegenligger een ongeluk hebben, in het ziekenhuis belanden en door een blijvende handicap een heel ander leven krijgen. Het grillige, harde lot. Tot je, nadat je geestelijk heel wat hebt afgeworsteld en je ook weer een zin aan je leven hebt weten te geven, in wezen een veel rijkere dan voorheen, zelfs God achter dat harde lot durft te zien, al zijn daarmee niet alle vragen opgelost. Gods loterij.
En zo komen we ook weer in de buurt van Jona. De Here gebruikt het heidens geloof van deze zeelui om zijn knecht Jona, die beter weet maar er niet naar leeft, te arresteren. Zij werpen het lot en het valt op Jona. Zo wijst Gods vinger hem aan. Hij staat ineens in de kijker. Hij verliest het verstoppertje spelen van God. Hij is opgespoord en aangetikt. Wat gaat er door hem heen, als die zeelui hem met verwijtende blik aankijken? Het kan niet anders of hij ziet daar ook de blik van God bij. Zijn hart moet zijn overgeslagen, samengeknepen. Hij is betrapt. En het lot valt op Jona. Wat een moment!
Heeft u, heb jij ook wel eens zo iets gekend? Dat je door de Here bij de kraag wordt gepakt? Je tot in het diepst van je ziel met de heilige God geconfronteerd wordt? Rang. Gods lot valt op mij. Bijvoorbeeld als die paar woorden in een preek helemaal op jou slaan, zodat je er van schrikt? Als je door de mand valt nadat je iets verkeerds hebt gedaan? Als die ziekte je ineens stil zet? Zo kan Gods Geest soms als een bliksemflits op ons neerslaan, zoals Paulus op de weg naar Damascus heeft ervaren. Zoals de dichter van psalm 102 heeft ervaren: Argeloos ging ik mijn wegen. Plotseling kwam God mij tegen, greep mij aan en brak mijn kracht. Nu richt ik tot Hem mijn klacht.
En zoals Jona hier ervaart. En het lot valt op Jona. Het is een hele schrik, maar een heilzame schrik. Je lijkt je dood te schrikken, maar je schrikt je levend. Want God arresteert ons op doodlopende wegen om ons op de weg van het leven te zetten. Het doet pijn, als Hij ons vastgrijpt en stil zet, maar die pijn kun je oneindig veel beter voelen dan de eeuwige pijn en wroeging, waar het op uitloopt, als de Here ons op onze vlucht niet inhaalt en vastpakt, maar ons op onze eigen wegen voort laat gaan.
En het lot valt op Jona. Hij kan er niet meer omheen. Hij moet uit zijn hoekje komen en zich bloot geven. Dat gebeurt ook verder. Na de arrestatie vindt het verhoor plaats. Vertel ons, wie ben jij dat om wille van jou ons dit kwaad overkomt? Wat is je werk? Wat is je missie? Waar kom je vandaan? Wat is je land en van welk volk ben je? Jona moet zijn doopceel lichten, wordt ter verantwoording geroepen. Hij die zich als jood te vroom en te braaf vindt om zich voor die verdorven heidenen uit Ninevé uit te sloven, wordt nu door God bij heidenen op het matje geroepen, moet nu van God bij heidenen te biecht. Moet tegenover hen rekenschap afleggen.
De Here heeft immers het joodse volk uitgekozen om juist een licht te zijn voor alle volken, om tot een zegen te wezen voor heel de wereld. En nu Jona die verkiezing misbruikt, nu hij het beneden zijn joodse stand vindt om bij heidenen Gods Woord te verkondigen, nu maakt God die heidenen tot zijn aanklagers en rechters.
En zo is ook onze positie als christenen. We zijn door God uitgekozen om deze wereld te dienen. We zijn door Hem geroepen om overal het evangelie van Jezus Christus te brengen met woord en daad. Om zijn vrede uit te dragen, zijn liefde te verspreiden, zijn recht te laten zegevieren, zijn barmhartigheid te tonen, zijn troost te brengen. We zijn als navolgers van Christus geroepen om, net als deze, midden in de nood en schuld van deze wereld te duiken, alles solidair mee te dragen, er verlichtend, herstellend, vernieuwend in bezig te zijn. Ons aan niets onttrekkend. Niemand in de steek latend. En als we daar uit zelfzucht en hebzucht, uit luiheid of lafheid in tekort schieten, kan het gebeuren, dat heidenen ons om Gods wil aanklagen en rekenschap van ons eisen. Veel kritiek op ons en vragen aan ons van de kant van niet kerkelijke mensen is terecht. Christen zijn is niet vrijblijvend. Net zomin als het jood zijn dat is voor Jona. We kunnen er op aangesproken worden. Wees altijd bereid tot verantwoording aan al wie rekenschap vraagt van de hoop, die in u is.
En zo moet Jona ook met een antwoord voor de dag komen. Ik ben een Hebreeër en ik vrees de Here, de God van de hemel, die de zee en het droge gemaakt heeft.
Dat lijkt een mooie belijdenis, maar zo mooi is die niet. Jona gaat eerst alleen maar op de laatste, de makkelijkste vraag in. Van welk volk ben je? Ik ben een Hebreeër. En als hij zegt: ik vrees de Here, de God van de hemel, die de zee en het droge gemaakt heeft, gebruikt hij alleen maar algemene, stereotiepe formules uit die tijd, die nog niets vertellen van zijn persoonlijke betrekking tot die God. Als ik me in het buitenland voorstel als een Nederlander van christelijke huize, wat heb ik dan gezegd? En het weinige dat Jona zegt, is regelrecht in strijd met zijn handelwijze. Hij belijdt, dat zijn God de universele God is, de God van de hemel, die over alles regeert, maar intussen maakt hij Ninevé tot uitzondering daarop. Hij belijdt, dat deze God de zee en het droge gemaakt heeft, maar intussen probeert hij over zee die God te ontvluchten. Wat hij belijdt, heeft hij volstrekt nog niet beleefd en waar gemaakt.
Hoe is het met onze belijdenissen gesteld? Met de belijdenissen van ons geloof hier in de kerk? Met wat we eventueel tegen anderen zeggen over onze christelijke achtergrond? Ze zijn zo vaak beperkt tot algemene formele uitspraken, waarmee we over ons hart toch eigenlijk nog niets zeggen. Denken we er nog over na als we in een kerkdienst met de l2 artikelen ons geloof belijden of is het een formaliteit? En het gebeurt tegenwoordig minder maar voorheen klonk nogal eens de vraag, bij een ziekenhuisopname, bij een sollicitatie, bij een aanmelding als leerling aan een school of instituut: wat is uw geloof? Nederlands Hervormd. Protestants. Zelfs mensen, die niet in de kaartenbak van een gemeente te vinden waren, zeiden het. Het kon nooit kwaad.
Ons geloof belijden, we zijn ertoe geroepen, maar we kunnen het alleen maar met geweldige schroom en voorzichtigheid doen. In het besef, dat onze belijdenissen soms rakelings langs huichelarij scheren of het ook echt zijn. In het besef, dat we onze belijdenissen soms zo slecht met onze levenshouding onderstrepen en wat zijn ze dan eigenlijk nog waard? Zijn ze alleen een formele, theoretische waarheid voor ons of een echte doorleefde, bevindelijke waarheid? We spreken vaak grote en dure woorden uit, niet alleen als gemeenteleden, maar ook als dominees van de kansel, maar geloven we echt, dat ze waar zijn en maken we ze ook waar? Wat is het moeilijk om schijnheiligheid te vermijden. We belijden eigenlijk altijd boven onze stand.
Zoals ook Jona met zijn schitterende, door de traditie geijkte woorden, maar zijn levenspraktijk? Ho maar! Maar gelukkig weet God ook met deze kromme stok nog rechte slagen te maken. De heidense zeelieden raken diep onder de indruk van de God van Jona. Ze hebben immers aan de storm gemerkt, dat er met Hem niet te spotten valt en dat hij overal, zelfs tot op zee, zijn heerschappij weet uit te oefenen. Toen vreesden de mannen met grote vrees. De schrijver herhaalt met opzet het zelfde woord, waardoor deze heidense zeelui er beter van af komen dan Jona. En Jona zei: ik vrees de Here. Toen vreesden die mannen met grote vrees. Ook aan het slot van ons hoofdstuk horen we: En de mannen vreesden de Here met grote vrees. Zij zijn pas echt godvrezend. Jona heeft toch al tegen wil en dank bekeerlingen gemaakt, al was het niet in Ninevé. En ze staan er versteld van, dat Jona zo lichtvaardig, met zo weinig huiver en vrees, met zijn God kan omspringen.
Wat heb je toch gedaan? Ze nemen het geloof veel ernstiger dan Jona. Ze kunnen zich niet voorstellen, dat een gelovige zo lichtzinnig de toorn van zijn God kan oproepen.
Dat kom je in het pastoraat ook nog wel eens tegen. Dat mensen buiten of aan de rand van de kerk het christelijk geloof serieuzer opvatten dan vaste kerkgangers. Zij beseffen veel dieper, dat met het geloof niet van alles en nog wat te combineren valt. Zij weten veel duidelijker hoe radicaal een bekering is. Daarom geven ze eerlijk toe die stap niet te kunnen maken, maar zeggen ze tegelijk de levensstijl van veel kerkgangers niet te kunnen begrijpen.
Is het een goedkoop excuus? Komt het alleen maar door de resten van een strenge christelijke opvoeding, die ze los hebben gelaten, maar waar ze innerlijk niet los van zijn gekomen? Laten we niet hen analyseren, maar ons zelf! Hoe komt het, dat zoveel mensen een dieper besef hebben van Gods heiligheid dan wij? Hoe komt het, dat bij ons dat ontzag voor de Here zo vaak uitgesleten is?
Toen vreesden die mannen met grote vrees. En door die huiver wordt ook hun verdere handelen bepaald. Wat zullen wij met u doen, opdat de zee ophoudt tegen ons te woeden? Ook daarvan zeggen we bij het eerste gehoor: wat magisch en bijgelovig. Maar ook dat is een teken van hun ernst. Het zit er ook al bij heidenen ingebakken, dat verzoening met God niet zo maar gaat. Er moet een schuld worden betaald, een straf worden gedragen, een offer worden gebracht om Gods toorn te stillen en zo ook de zee stil te laten worden. God is er te rechtvaardig en te heilig voor en de zonde en ongehoorzaamheid tegenover Hem is er te erg voor om dat zomaar over zijn kant te laten gaan.
En ook Jona denkt er zo over nu hij betrapt is. Ja, je kunt je afvragen of hij nu niet ineens doorslaat de andere kant op. Neem me maar op en werp me in de zee. Dan zal de zee stil worden. Want het is mijn schuld. Ik kan er daarom het beste maar niet meer wezen. Ik heb de dood verdiend. Dat is de beste oplossing. Gooi me maar overboord.
Maar deze heidense zeelui hebben een te grote eerbied voor het menselijk leven om daar zo maar toe over te gaan. Ze proberen eerst nog met roeien de kust te bereiken. Ze zijn menslievender dan de harteloze Jona. Ze zijn er nog niet aan toe om een schuldige vreemdeling om te brengen, terwijl Jona zich niet om het lot van de miljoenenstad Ninevé bekommerde.
En als de zee steeds onstuimiger wordt en ze begrijpen, dat er niets anders opzit dan Jona overboord te werpen, roepen ze eerst tot de Here: ach, Here, laat ons toch niet vergaan om het leven van deze man en leg geen onschuldig bloed op ons.
Wat een zorg om een rein geweten. Was die zorg er bij Jona maar geweest.
En als ze Jona in zee hebben geworpen en die zee stil wordt, zijn ze het leed niet gauw vergeten, maar hebben ze nog meer eerbied voor God en huiver voor zijn macht. Ze brengen Hem een offer en omdat er op het schip niet zo veel meer is om te offeren, beloven ze aan de vaste wal nog meer offers van dank te brengen.
En nu heeft er op aarde een kruis gestaan. Daaraan heeft Hij gehangen, die van zichzelf gezegd heeft: meer dan Jona is hier. De Here Jezus Christus.
Dat kruis vertelt mij, wat deze zeelieden en ook Jona hebben aangevoeld. Dat kruis vertelt mij helemaal, dat Gods toorn alleen maar door een waar offer gestild kan worden. Dat God in zijn heiligheid en rechtvaardigheid onze zonden niet ongestraft kan laten. Dat kruis vertelt mij helemaal, dat wij als zondaren allen de dood hebben verdiend, omdat wij alleen maar onheil stichten en een sta-in-de-weg zijn voor de Here. Dat kruis vertelt mij echter ook, dat de Here ons niet zo maar aan het oordeel van de dood prijs geeft. Hij kan het leven dat Hij zelf geschapen heeft, niet zo maar vernietigen, al is het nog zo met zonden besmet. Dat kruis vertelt mij immers, dat Hij nog liever zijn eigen Zoon aan de dood prijs gaf dan ons. En dat we daarom, al hebben we nog zo sterke gewetenswroeging, niet op zelfvernietiging uit hoeven te zijn en uit mogen zijn. Want de Here heeft geen lust in de dood van de zondaar, maar daarin dat hij zich bekeert en leeft.
Ook Jona wordt nog wonderlijk gered, zo weten we. Dat kruis geeft mij rust, geeft mij vergeving, geeft mij een rein geweten. Dat kruis geeft mij vrede met God en doet de stormen in mijn hart stillen. Dat kruis maakt mij dankbaar en doet mij de gelofte afleggen, dat ik voortaan mijn leven in Gods dienst besteden wil. Dat kruis doet mij zeggen met de zeelieden: want Gij, Here, hebt gedaan, gelijk U behaagde. Dat kruis geeft mij een diepe huiver voor Gods heiligheid en haat jegens de zonde en een diepe verwondering over zijn genade tegenover zondaren. Dat kruis arresteert mij, geeft mij verdriet over mijn zonden en dat kruis bevrijdt mij, geeft mij vreugde en dankbaarheid over Gods liefde en genade. Mijn verlosser hangt aan het kruis en Hij hangt er mijnentwege, mij ten zegen. Ik ontvang in mijn hart de ware vreze des Heren door te zien op dat kruis. Amen.
Rapporteer
My comments