Jona 1 : 4 - 6
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
De storm op zee
Gemeente des Heren,
Als ik een partijtje schaak dan heb ik liever de witte dan de zwarte stukken. Want wit doet altijd de eerste zet en dat is een voordeel. Soms in het hele spel. Wit houdt het initiatief. En de zetten van de zwartspeler zijn min of meer door de witspeler afgedwongen. Het lukt soms niet om onder zijn klem uit te komen en zelf het initiatief te krijgen. Wit houdt de aanval en zwart wordt steeds verder in de verdediging gedrukt.
Zo is het ook met het spel, dat God speelt met Jona, zijn ongehoorzame profeet. De eerste zet doet de Here. Maak je op, ga naar de grote stad Ninevé en predik tegen haar.
Jona maakt zich op, maar om naar Tarsis te vluchten. Dat lijkt een prachtige tegenzet, waarmee hij zich slim aan de druk ontworstelt en de Here zijn greep op het spel lijkt te verliezen. Doch niets daarvan. Na het 'maar' van Jona, volgt het 'maar' van God. Een nieuwe zet, die Jóna weer onder druk zet.
Maar de Here werpt een hevige wind op de zee. De Here blijft zijn profeet achtervolgen en Jona wordt in een steeds nauwer hoekje gedrukt, tot hij zich gewonnen moet geven. Je moet er om glimlachen. Het verhaal zit vol fijne ironie en lichte spot.
Daar neemt een klein eigenwijs mannetje het in zijn eentje tegen die grote God op en denkt buiten diens bereik te kunnen vluchten.
Hij zet er de vaart in. Snel reist hij naar Jaffa. En het zit hem daar nog mee ook. Hij vindt gelijk een schip, dat hem tot aan de rand van de bewoonde wereld kan brengen, het verre Spanje, zo ver mogelijk van Ninevé. Het schip vaart weg. Zie zo, gelukt.
Máár de Here werpt een hevige wind op de zee. Letterlijk: een gróte wind. En een gróte storm. Want Ninevé, de stad, die het bij God heeft verbruid, is wel groot. Maar de Here kan óók grote dingen gebruiken.
En zo’n woedende, kolkende zee is in de bijbel beeld van het kwaad en de dood. Symbool van alle geweldige angstaanjagende machten, die het goede en geordende leven bedreigen. En waarbij wij kleine mensjes in het niet zinken. Voelen ook wíj ons soms niet nietig en bedreigd, wanneer bij vliegende storm en springvloed de hoge golven tegen de duinen en dijken beuken? Laat staan, wanneer je bij zulk noodweer op zee zit.
Maar God spéélt met deze woeste krachten. Ze zijn niet meer dan schaakstukken, die Hij verzet in zijn spel met ons. Maar de Here werpt een hevige wind op de zee. Wat een macht. Een overwicht. Een soevereiniteit. De indrukwekkende en huiveringwekkende verschijnselen in de natuur geven ons een indruk van Gods overal aanwezige grootheid.
We vinden het door de hele bijbel, maar vooral in de psalmen. De dreunende donder wordt vergeleken met de stem des Heren. Hij werpt de bliksem. Hij laat de sneeuw vallen als vlokken wol. Hij werpt zijn ijs heen als stukken: de hagel. Wie is bestand tegen zijn kou? Hij laat ook de winden uit zijn schatkamers los.
Zeker zijn er natuurkundige verklaringen voor. Maar daarmee is niet alles gezegd. In ieder geval niet voor wie in en achter al het zienlijke de Onzienlijke heeft leren zien met de ogen van het geloof. Herkent u dit? Spreekt ook voor u nog alles in de natuur een taal over God? De schoonheid in kleur en vorm van alles, de doelmatigheid van alles, de prachtige samenhang van alles? Spreekt met name een storm van zijn overweldigende macht en grootheid?
Maar de Here werpt een hevige wind op de zee. Denkt Jona het tegen zó'n God te kunnen opnemen? Het wekt gewoon hilariteit hem zo bezig te zien. Het is een spel van kat en muis. De Here haalt hem in met vliegende vaart, stormenderhand. Gelukkig maar, dat God dat kán en wíl, want wat was er anders van Jona terecht gekomen.
Gelukkig maar, dat God dat ook bij óns kan en wil. Want hoe vaak verloochenen wij niet ons christenzijn, met woord en daad? Gaan wij onze roeping niet uit de weg? Hoe vaak willen ook wij niet gewoon leven alsof God niet bestond, met zijn appèl op ons om ons leven in zijn dienst te stellen?
Maar ook óns blijft Hij achtervolgen in zijn trouw. Wij hebben soms best zin om met Hem te breken, want Hij maakt het ons niet altijd gemakkelijk. Maar Híj wil niet met óns breken. Hij laat ons, voor Hem vluchtende zondaren, niet los. Hij kán dat wel. Hij heeft ons niet nodig. Hij die met de wind en de zee speelt, kan het heus wel zonder nietige mensjes stellen om zijn plannen te realiseren. Maar Hij wil ons in zijn liefde inschakelen in zijn plannen, en niet alleen dat we er voorwerp van zijn, maar zelfs dat we er een actieve schákel in zijn. En Hij geeft ons niet zo maar prijs, hoe dwars we ook zijn en hoe we het ook verprutsen.
Wíj laten elkaar soms snel los. Na een paar teleurstellende ervaringen met iemand, naar wie we de helpende hand uitstaken, zeggen we: ik geef het op. Die wíl gewoon niet geholpen worden. Maar God zegt dat níet zo gauw. Hij hield Jóna vast. Hij houdt óns vast. Hij trekt ons weer naar zich toe in zijn grote ons achtervolgende liefde. Is dat niet gebleken bij de Here Jezus Christus? Wie Jezus heeft leren kennen, die heeft iets gezien van Gods enorme doorzettingsvermogen om zondaren reddend naar zich terug te halen. Die heeft er iets van ontdekt, hoe ver God daar wel in gaat. Tot in de dood van zijn eigen Zoon. De Here geeft liever zijn Zoon op en die Zoon geeft liever zichzelf op, dan dat ze ons opgeven.
Jona is trouwens niet het enige voorbeeld. De Here haalt Jacob terug, die moest vluchten omdat hij zijn vader en broer had bedrogen. Hij haalt David terug na diens overspel met Bathseba. Christus haalt Petrus terug na zijn verloochening. Bevat uw levensboek ook zulke geschiedenissen, waaruit blijkt, dat God u achtervolgde, toen u voor Hem op de vlucht was, dat Hij u aan uw jasje trok?
Of is God nú bezig u stil te zetten op uw levensweg, u te arresteren, zoals Hij met Jona doet op de zee en met Paulus op de weg naar Damascus? Stormen zijn er wel vaker: een vervelend, maar geen bijzónder natuurverschijnsel. Zo is er meer, dat nu eenmaal tot het leven behoort. De voorspoed van gezondheid, een fijne baan, een gelukkig huwelijk, oppassende kinderen. De tegenspoed van een ziekte, een sterfgeval, werkeloosheid, spanningen en onenigheid. Het komt nu eenmaal voor. Het is een kwestie van geluk of pech hebben. Meer zien we er niet in. Of soms toch wel? Zijn het misschien toch tégenzetten van God? Zijn het misschien de stukken, die Hij schoof? Om ons uit te lokken? Om ons aan het denken te zetten? Doorkruist Hij misschien toch zo ons levenspad om ons aan ons jasje te trekken?
We kunnen het best natuurlijk en toevallig noemen, maar ís het zo natuurlijk en toevallig? Maar de Here werpt een hevige wind op de zee. In psalm 104 staat: Hij maakt de winden tot zijn boden en laaiend vuur tot zijn dienaren. Die storm is Gods geheime boodschapper, die tot Jona komt. Als we er open ogen voor krijgen, ervaren we dan niet, dat de Here soms ook in het natuurlijk en toevallig verloop van óns leven zijn boodschappers stuurt, ons inhaalt, ons vastgrijpt, ons naar zich toe haalt? Ons leidt en ons terugleidt naar zich toe?
Zo fluistert God ons toe in de gewone dingen van het leven, zegt de bekende schrijver Lewis. Maar meestal zijn we niet scherp van gehoor, zodat we Gods stem niet opmerken. Dan zet de Here zijn luidspreker op en davert zijn stem in de storm. Dan komen we in grote nood te verkeren of heftig verdriet.
Dat maken we toch óók wel eens mee. Dat we hardhandig door elkaar worden geschud, zoals een schip op zee bij storm. Dan proeven we Gods straf, net als Jona, maar het is een straf vol genáde, omdat Hij ons daarmee naar zich toe trekt en ons wil bewaren voor de eeuwige verlorenheid.
'k Wou vluchten, maar kon nergens heen,
zodat de dood voorhanden scheen.
Een benauwende ervaring maar tóch een heilzame, want zo zorgt God juist voor onze ziel. Zijn er zulke stormen in ons leven geweest, die we hebben herkend als tegenzetten van God in zijn verlossend schaakpel met u? En wat hebben ze ons geleerd? Wat hebben we ermee gedaan? Wat was uw zet daarna?
In ieder geval was Gods tegenzet, die Jona kreeg te incasseren, niet mis. Maar de Here werpt een hevige op de zee en er ontstaat een zware storm op de zee. Zodat het schip dreigde te worden stuk geslagen. Dácht te breken, staat er letterlijk. In de levendige beschrijving wordt dat hulpeloze scheepje, die notendop op de woeste golven, voorgesteld als een menselijk wezen in doodsnood.
Ook voor de zeelui, die toch wel wat gewend zijn, wordt het nu te bar. Ze worden bang. De zonde is geen puur individuele zaak. De ernst van de zonde is, dat we anderen meeslepen in de nare gevolgen daarvan. De effecten van onze verkeerde daden treffen ook anderen. Die zitten mee in de boot. Wij mensen zijn door duizenden banden met elkaar verbonden en wat wij verkeerd doen, slaat ook terug op anderen.
De zonden van Hitler hebben miljoenen levens gekost. Ons economische winstbejag doet in andere landen miljoenen mensen honger lijden. Als ouders gaan scheiden zijn de kinderen ook het slachtoffer. Als een directeur zijn zaak op de fles laat gaan, staan ook de werknemers op straat. In deze tijd met een sterk individualistische instelling, waarin ieder denkt alleen maar voor zijn eigen leven te staan en verantwoordelijk te zijn, mag wel eens worden onderstreept dat we met elkaar nauwe eenheden vormen, als gezin, familie, leeftijdsgroep, maatschappelijke klasse, land, werelddeel. We gaan door onze zonden met elkaar de boot in en halen de stormen over ons samen heen. We zondigen niet alleen tegen God, maar ook tegen elkaar.
Op dit punt aangekomen, herinner ik aan de tweede schriftlezing. Handelingen 27 : 14 - 25. Hier in Jona hadden heidenen een knecht van God aan boord, Jona, en daar in Handelingen ook, Paulus. Je zou kunnen zeggen: in beide gevallen zitten kerk en wereld in hetzelfde schuitje in dezelfde storm. Zoals ook nu kerk en wereld dezelfde lotgevallen doormaken en dezelfde bedreigingen kennen, bijvoorbeeld van de milieuverwoesting. Maar wat een verschil. In het ene geval loopt men juist door de knecht van God levensgevaar, omdat hij dwars tegen zijn roeping ingaat. In het andere geval komen alle opvarenden behouden aan wal ondanks een gevaarlijke schipbreuk, omdat er een knecht van God bij hen is, die zijn roeping verstaat.
Wat stralen we uit naar onze omgeving toe? Heil of onheil? Is onze invloedssfeer als die van Jona of als die van Paulus? Wie écht met God leeft, vast op Hem vertrouwt en zijn wegen gaat, die zal een zegen zijn voor zijn omgeving. Die zal als Paulus rust en kracht uitstralen, ook in grote moeilijkheden. Die zal anderen door de nood heen slepen. Die zal ook ongelovigen troosten en bemoedigen. Maar wie als Jona voor God op de vlucht is, wie zich terugtrekt tussen de wereldlingen, tussen hen onderduikt, die kan voor zijn omgeving nooit veel goeds betekenen. Wie en wat zijn wij, als christenen, als kerk in deze wereld?
En zo zijn de zeelieden erg bang. En zij roepen ieder tot zijn god, en werpen de lading, die in het schip is, in zee, om het daardoor lichter te maken.
Terwijl Jona ligt te slapen, níet bidt en níet werkt, geven de heidenen een beschamend voorbeeld van bidden en werken. Jona, die zelfverzekerde, hoogmoedige jood, die er prat op gaat, dat hij tot het verkoren volk hoort, die het veel te min vindt om zich in te spannen voor het heil van die heidense inwoners van Ninevé, legt het hier in geestelijk opzicht helemaal af tegen die heidense zeelui. Zij oefenen hun heidens geloof duizend maal beter uit dan Jona zijn geloof in de ware God in de praktijk brengt.
Jezus had dezelfde ervaring, al ging het niet meer om een heidens geloof, maar wel om het geloof van heidenen, niet-joden. Van de heidense hoofdman te Kapernaüm, die bad om genezing voor zijn knecht, zei Hij: bij niemand in Israël heb ik zo'n groot geloof gevonden. En ook tegen de heidense kananese vrouw, die om genezing voor haar dochter bad, pleitend, dat ook de honden nog eten van de kruimels die van de tafel vallen, zei Hij: groot is uw geloof. De kerk valt vaak tegen en de wereld valt nog wel eens mee. Van wie je het mag verwachten, dat ze geloven, bidden en werken, die laten vaak verstek gaan en van wie je het níet zou verwachten, bij hen komt het in de nood naar boven.
Dat dwingt ons tot de nodige zelfkritiek. Tot minder zelfverzekerdheid en zelfgenoegzaamheid. We moeten maar niet teveel pretenties hebben als christenen. Het gebeurt immers vaak genoeg, dat niet-kerkelijke mensen het glansrijk van ons winnen. Een humanist kan humaner zijn dan een christen. Een eenzame bejaarde kan door de ongelovige buurman vaker bezocht worden dan door christenen in de straat. Een moslim kan zijn geloof nauwgezetter in de praktijk brengen dan veel christenen. Een erg linkse broeder kan een scherpere kijk hebben op het sociale onrecht en dat beter bestrijden dan een christen, die geroepen is het recht lief te hebben en onderdrukking tegen te gaan. Zo kan de wereld soms een heel goede preek hebben voor de kerk en een moderne heiden soms een heel goede preek voor een dominee, in plaats van omgekeerd.
Het belangrijkste is, dat God ons zijn waarheid zégt en laat zíen en laat dóen, en als dat niet door de kerk is, omdat die faalt, wat heerlijk, dat de Here dan gelukkig nog in deze donkere wereld, waar men zijn naam niet kent, toch iets van zich openbaart. Jona slaapt, maar de zeelui waken, ze bidden en werken. Een slapende kerk en een wakkere wereld. De Here Jezus wijst ons in een gelijkenis óók op deze beschamende mogelijkheid. De priester en leviet laten de beroofde en zwaar gewonde man aan de kant van de weg liggen en die half heidense en in de ogen van de joden verachte Samaritaan moet eraan te pas komen om hem uit de nood te helpen. De heren theologen in Jeruzalem slapen, maar de Samaritaan is goed wakker.
Zo heeft de kerk vaker geslapen, terwijl de wereld in de nood van het leven wakker was. Hoe sliepen de ridders en soldaten van de kruistochten, die in de naam van Jezus dood en verderf gezaaid hebben. Hoe sliepen de christelijke kapiteins en matrozen, die de bijbel lazen en psalmen zongen, terwijl ze de slaven, die ze uit Afrika hadden gehaald, in het ruim van het schip als ratten lieten sterven.
En heeft de kerk ook in de crisistijd tussen de beide wereldoorlogen niet geslapen en zo veel leden in de armen van een antikerkelijk socialisme gedreven? Heeft de kerk niet te lang geslapen als het om de bedreiging van Gods schepping gaat? Dreigen we ook niet steeds als gemeentes in te slapen in een star isolement, in geestelijke dorheid en doodsheid, in dogmatische of liturgische muggenzifterij? Terwijl het in deze wereld zo gist en stormt? Terwijl er voor lichaam en geest levensbedreigende ontwikkelingen aan de hand zijn?
Jona, hoe kun je in vredesnaam slapen in die loeiende storm, die het scheepje door elkaar neer schudt. Dat is toch onmogelijk en onwerkelijk? Kerk, hoe kun je slapen in de stormen van deze tijd? Nee, hiermee wil ik het verschil tussen kerk en wereld niet uitwissen. Als we ons door de wereld laten beschamen wil dat nog niet zeggen, dat we het geloof in allerlei machten en afgoden moeten overnemen.
Jona hoeft geen heiden te worden en mét de heidense zeelui tot allerlei afgoden te roepen. We moeten ons niet schamen voor het woord van God, maar wel voor het feit, dat we er zo slecht uit leven en naar leven. We moeten de unieke betekenis van Jezus Christus niet relativeren, maar wel ootmoedig belijden, dat Hij door onze schuld nog zo weinig in ons leven betekent en dat stomme afgoden door heidenen soms veel meer geëerd en gediend worden dan Hij door ons.
Het geloof in Jezus Christus blíjft het mooiste en kostbaarste sieraad, dat een mens bezitten kan. Het punt is alleen, dat we dat sieraad zo zelden goed zichtbaar dragen, terwijl anderen hun sieraad van brons of blik wel keurig opspelden.
Zo is Jona neergedaald in het ruim van het schip. Letterlijk staat er: in de plaats, waar de zijkanten van het schip samenkomen. Hij is steeds verder omlaag gegaan. Weer wordt met opzet hetzelfde woord herhaald. En Jona gaat af naar Jaffa. Hij gaat af in het schip. Hij gaat af in het ruim. Het is letterlijk en figuurlijk een hele afgang voor hem. Ja, een mens kan diep zakken. Daar weten wij misschien ook wel zelf over mee te praten.
En Jona is ook nog in een diepe slaap gevallen. Dat is natuurlijk onmogelijk in zulk noodweer. De gezagvoerder, die bij hem komt, zegt het dan ook: hoe kun je nu in vredesnaam zo vast slapen. Met de woorden, waarmee de schrijver het in het hebreeuws zegt, doet hij zijn lezers op letterkundig knappe manier ook aan de neerdaling in het graf denken en aan de slaap van de dood. Jona is als mens op sterven na dood. Jona ligt al in het diepe ruim van het schip, onder de woeste zee als symbool van de dood. En straks komt hij zelfs helemáál in de diepte van die zee terecht. Omdat hij niet de mens is, zoals God dat van hem vraagt. Wie zijn roeping ontvlucht, wie de stem van God in zijn leven ontvlucht, gaat de donkere dood tegemoet. Dat mag ons allemaal tot waarschuwing zijn. Jona denkt horizontaal: als Ninevé in het oosten ligt, ga ik naar het westen. Maar het heeft een verticale uitwerking: hoe verder van de hoge, hemelse God vandaan, hoe verder de donkere diepte van de dood in.
Maar de gezagvoerder zingt het als het ware in zijn oor: Ontwaak, gij die slaapt en sta op uit de dood en Christus zal over u lichten. En groots is uw roeping en heilig uw taak en d' uren zijn weinig, ontwaak dan, ontwaak.
Sta op, roep tot uw God. Misschien zal die aan ons denken, zodat wij niet vergaan. Wat een beschamende preek van een heiden.
Het is de echo van God, want weer wordt een zelfde woord herhaald, al vinden we dat niet in de vertaling terug: sta op. Sta op, ga naar de grote stad Ninevé. Sta op, roep tot uw God.
Zo doet God zijn tegenzet in zijn spel met Jona. Door de storm en door het beschamend voorbeeld van de heidense zeelui. Zo wordt Jona vol oordeel, maar ook vol liefde door de Here achtervolgd en zal Hij Jona op de duur op de plaats krijgen, waar Hij hem hebben wil. Gelukkig.
En zo stuurt God ook zijn boodschappers op óns af.
Zijn boodschappers in de vorm van bepaalde gebeurtenissen in ons leven, in de vorm van voorspoed en tegenspoed, en als het moet zelfs in de vorm van pijn en verdriet, leed en zorgen, heftige stormen.
Zijn boodschappers in de vorm van mensen, die misschien niet eens in de Here Jezus geloven, maar die ons tóch op het punt van geloven, bidden, adequaat handelen, straatlengtes passeren.
En dat doet de Goede Herder allemaal om zijn verdwaalde schapen weer tot zich te trekken, om ze te zegenen en tot zegen te stellen.
O God, wat voert Gij toch aanbiddelijke list
om het menselijke hart voorgoed te overwinnen,
want Gij bemint zo zeer die dwalen in de mist,
tot aan de rand der hel vervolgt hen uw beminnen.
Hoe zacht - en soms ook hard - spreekt gij hun toe en buigt u naar hen neder
en vraagt hen om zich op hun zonden te bezinnen.
Keren zij zich van u, toch keert Gij tot hen weder.
Gij laat hen nimmermeer, al laten zij U gaan.
Gij blijft hen volgen met uw liefde, warm en teder.
Gij steekt de armen naar hen uit, Gij ziet hen aan.
Geef dat ons hart, waarnaar gij liefdevol blijft vragen,
niet ronddoolt ver van u langs nachtelijke wegen,
dat het zich overgeeft en dat het zich laat dragen
terug naar huis, voorgoed, uw eindelijke zege.
Amen.
Rapporteer
My comments