Daniël 8 : 1 - 27
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Rembrandt Harmensz. van Rijn 1606 – 1669
Het visioen van Daniël aan de rivier de Ulai
olieverf op doek (98 × 119 cm) — ca. 1650
Gemäldegalerie der Staatlichen Museen, Berlijn
Visioen van ram en bok
Gemeente des Heren,
Weet u het nog? De fabeltjeskrant? Wat was dat een populair kinderprogramma op de t.v.! En niet alleen kinderen, maar ook ouderen keken er naar. Waardoor kwam dat succes? Omdat dieren er als mensen optraden met typisch menselijke trekken. En omdat zo bleek, dat mensen typisch dierlijke trekjes kunnen hebben. Ook de fabels van La Fontaine zijn daar wereldberoemd door geworden. En een boek als Animal Farm van Georg Orwell.
Wat zijn er ook veel spreekwoorden, die uitgaan van gelijkenissen tussen mens en dier. We kunnen zo slim zijn als een vos, zo trots als een pauw, zo dom als een varken of een uilskuiken, zo mak als een lammetje. We kunnen een brombeer zijn, een blaffende hond, die niet bijt. We kunnen ons zo vrij voelen als een vogeltje in de lucht.
Zelfs hele volken maken een dier tot hun symbool. De Nederlandse leeuw. De Duitse adelaar. De Russische beer.
Nu ziet ook Daniël dieren optreden als vertegenwoordigers van complete volken. In het derde regeringsjaar van koning Belsazar krijgt hij van God een visioen. Hij wordt in de geest naar Susan gebracht, de oude Perzische hoofdstad in het gewest Elam. En wel bij de Ulai, een kanaal, dat de twee rivieren, die elk aan één kant om Susan heen stromen in de richting van de Perzische Golf, met elkaar verbindt.
En dan ziet Daniël aan de overzijde van het water een ram. Deze heeft twee geweldig grote hoorns. Wat opvalt is, dat ze niet gelijk zijn. De ene is nóg groter dan de andere. En de gróótste is het láátste opgekomen.
En deze ram gaat rammen. Hij stoot wild met zijn horens van zich af. Om te imponeren, macht over de kudde te hebben, zijn zin te krijgen als het om de ooien en het voedsel gaat.
Deze ram is symbool van het rijk van de Meden en Perzen, dat het Babylonische rijk heeft opgevolgd. Inderdaad verrichten de Meden, de kleinste en oudste hoorn, de eerste veroveringen, maar weten de Perzen, de langste en jongere hoorn, later de grootste macht naar zich toe te trekken. Vanuit het oosten zwermen de legers van beide volken naar het westen, noorden en zuiden en niemand kan ze tegenhouden. Ze krijgen de macht over een enorm gebied.
Maar niet voor altijd. Vanuit het westen komt een bok aanzetten. Met zo'n grote snelheid, dat het lijkt of hij vliegt en de grond niet aanraakt. Het vreemde is, dat hij maar één hoorn heeft, tussen zijn ogen.
En dan wordt het een bittere strijd tussen ram en bok. Ze zijn van haat en woede vervuld. Met brute kracht stoten hun hoorns tegen elkaar. Wie heeft de meeste stootkracht? Wie is het onverzettelijkst? Na een heftige strijd moet de ram het onderspit delven. En dan is er ook géén genade. Hij wordt plat getrapt door de bok en niemand komt hem te hulp. Met die bok wordt de jonge veldheer Alexander de Grote bedoeld, die vanuit Macedonië, het noorden van Griekenland, met een sneltreinvaart enorme gebieden in het nabije en zelfs verre oosten verovert en zo het rijk van de Meden en Perzen onder de voeten loopt.
Nu is Gods Woord wel op een bepaalde tijd betrókken, maar niet aan een bepaalde tijd gebónden. Het gaat dus niet alleen over tóen, ook over nù. Want, laten we eerlijk zijn: niet alleen is die droom, die nachtmerrie, van Daniël toen uitgekomen. Die droom is nog steeds geen bedrog, maar geeft de volle werkelijkheid in onze wereld weer. Wat hij ziet, zijn ook nu helaas geen fabeltjes. De volken gedragen zich als rammen en bokken. Uitdagend, agressief, vechtlustig. Denk maar aan Hitlers Duitsland en Japan in de tweede wereldoorlog, aan Irak, Servië, Afghanistan. Ze zetten hun brute stootkracht tegen elkaar in. En de moderne uiterst gevaarlijke wapenuitrusting, supersnelle straaljagers met precisiebommen, scutraketten, tot zelfs abc, atoom- biologische en chemische wapens toe, zorgt ervoor, dat de horens nu nóg groter en sterker zijn.
En zonder daarmee alle soorten feminisme bij te vallen, moeten we eerlijk zeggen, dat het vooral de mannen zijn, die zich in de loop van de geschiedenis aan deze vechtlust te buiten zijn gegaan. Er zijn typisch mannelijke en typisch vrouwelijke zonden en een typisch mannelijke is bezitsdrang, machtlust, strijdlust. Rammen en bokken zijn mannelijke dieren. Horens zijn mannelijke wapens, die mannelijke dieren in de strijd tegen elkaar gebruiken. Deze zonden, die vooral aan de man kleven, hebben al ontzettend veel verwoest op deze aarde, Gods goede schepping. Veel plat getreden, stuk gemaakt: huizen, fabrieken, bruggen, wegen, vliegvelden, ménsen. En er is ook al ontzettend veel kracht, energie en geld aan verloren gegaan, dat veel beter besteed had kunnen worden.
Bovendien zijn zulke verwoestende oorlogen in wezen onnodig en dwaas. Ik geloof niet dat het in de natuur ooit voorkomt, dat rammen en bokken zó'n strijd op leven en dood met elkaar voeren. Rammen vechten met rammen en bokken met bokken om de hegemonie en rangorde in een kudde. Maar meestal is er tussen schapen en geiten een vreedzame coëxistentie in hetzelfde gebied, ja in dezelfde kudde. Ze zien elkaar niet als concurrenten. Maar de mens is wat dat betreft vaak tot beneden het peil der dieren gedaald. Ook als hij met zijn volk rustig naast een ander volk kan leven in vreedzame coëxistentie, ieder in het eigen land, neemt hij daar geen genoegen mee en wil hij vaak zijn machtsgebied uitbreiden met land waar hij geen historische rechten op heeft.
Bovendien heeft moeder natuur zelfs voor deze gevechten tussen mannetjesdieren spelregels en grenzen bepaald. Het kan er heet toegaan. Men kan elkaar verwonden. Maar is de strijd beslecht, is er een overwinnaar uit de bus gekomen en neemt de verliezer de benen of maakt hij met zijn gedrag duidelijk, dat hij zich onderwerpt, dan is de agressiviteit van de overwinnaar direct verdwenen. Normaal gesproken sparen soortgenoten elkaars leven. Maar Daniël ziet, hoe de bok de ram ter aarde werpt en hem vertrapt. Het is blinde moordlust, leidend tot een vreselijk tafereel. Ach. Hoe speelde zich ook dat in de geschiedenis der volken af. En gebeurt het nog. Mensen kennen dikwijls geen genade voor de verliezers. Mensen weten niet, wanneer ze stoppen moeten met geweld. Mensen kunnen de wreedste oorlogsmisdadigers voor elkaar zijn. Nee, helaas kunnen we wat Daniël in zijn visioen ziet, niet naar het rijk der fabelen verwijzen, maar wijst Gods Woord ons zo op de harde werkelijkheid.
En het begint al in het klein. Want volken bestaan uit mensen en wat er in hèn huist, huist ook in de ènkeling. Wat kunnen we rammen en drammen. Wat kunnen we koppig en bokkig zijn. Wat kunnen stijfhoofden botsen met elkaar. Wat kunnen we elkaar harde stoten uitdelen. En wie het hardst van zich afstoot komt het verst. En elkaar te hulp komen, de zwakken tegen de stoten van de sterken verdedigen, is er niet bij. Zoals in ons hoofdstuk ook twee keer staat: en er was niemand, die uit zijn macht redde. We denken vaak alleen aan ons zelf. En zo kan de sterkste doen naar zijn welgevallen, zoals er ook staat. Zijn zin doordrijven. Zo geldt het recht van de sterkste. Het zijn allemaal bewijzen, dat de mensheid verloren ligt in zonde en schuld. Het zijn tekenen, dat de boze greep op ons heeft gekregen. Ik hoop, dat we in ons eigen leven er aan ontdekt worden door Gods Woord en Geest, waarin we ons gedragen als rammen en bokken. Misschien wel als broertjes en zusjes onder elkaar, of als collega's onder elkaar, of tegenover onze buren, of in de politiek, of zelfs in de kerk, want ook in de kerk, ook in onze gemeentes, wordt nogal eens geramd en gedramd om de eigen zin door te drijven.
De boze laat ook Gods verbondsvolk niet met rust. Dat zien we ook verder in het visioen, al is het in wat ander opzicht. Als de bok op zijn sterkst is geworden, breekt zijn grote hoorn plotseling af. Ook dat kwam uit, want Alexander de Grote werd op het toppunt van zijn macht door hevige koortsen overvallen en overleed in de leeftijd van slechts 33 jaar. Vier andere hoorns komen daarvoor in de plaats. Inderdaad is het grote rijk van Alexander daarna verdeeld over vier van zijn legeraanvoerders. Dat waren de diadochenrijken. Eén van die generaals, Seleucus, wist het gebied rond Syrië te bemachtigen, waaronder ook Israël viel. Het Seleucidenrijk. En het is een van zijn opvolgers op wie het boek Daniël meer dan eens doelt, ook in ons hoofdstuk, omdat hij een wel erg boosaardige rol in de geschiedenis van Gods volk gespeeld heeft. Het is Antiochus IV Epiphanes. Hij was eerst een kleine hoorn. Een onbelangrijk lid van de familie der Seleuciden. Niet eens de troonopvolger. Maar hij wist met list en geweld toch het koningschap te bemachtigen. Hij versterkte zijn macht door succesvolle legertochten naar het zuiden, Egypte, naar het oosten, de Parthen en ook naar het westen, waar hij een stevige greep krijgt op het Sieraad. Dat wil zeggen: op het land, dat Gods sieraad is. Dat ook door andere profeten, zoals Jeremia en Ezechiël Gods sieraad genoemd wordt. Israël. Antiochus richt al zijn hoogmoedswaanzin en machtswellust tegen Israël en daarmee ook tegen de God van Israël. Tegen de hemel. Daniël ziet dat in zijn visioen aan de sterrenhemel uitgebeeld. Dat is een minder grote overgang dan het lijkt, want ram en steenbok zijn ook sterrenbeelden in de dierenriem. Daniël ziet in de buurt van de steenbok sterren vallen. Het is voor hem een teken, dat Antiochus zich verheft tegen de hemelse legermachten en hun vorst. En dat hem nog veel lukt ook. En ook dat is uitgekomen. Antiochus was een bruut en gewelddadig man. Hij was hard van aangezicht, staat er. Hij zette dwars tegen alles in zijn zin door. Hij was ook bedreven in listen. Hij was slim en gewiekst. Wist goed met intriges om te gaan. En hij heeft al zijn geweld en slimheid gebruikt om onder de joden de Griekse beschaving en godsdienst in te voeren en de joodse religie uit te roeien. Hij verleidde de mensen ertoe om zich niet meer aan de spijswetten te houden. Hij verbood de besnijdenis. Hij schafte de sabbat en de joodse feestdagen af. Hij probeerde alle thorarollen, wij zouden zeggen, alle bijbels, te vernietigen. Zelfs verhinderde hij dat in de tempel de dagelijkse morgen- en avondoffers gebracht werden en hij stelde er offers van afgoden voor in de plaats. Het was in de ogen der joden de ergste heiligschennis, die maar mogelijk was. Gods tempel verontreinigd. Gods eer aangetast.
En het lukte hem helaas zo érg goed om de waarheid van God ter aarde te werpen. Vele joden liepen in de val van deze slimme Antiochus. Ze vielen van hun geloof af. Ze vonden die nieuwe Griekse mode, vooral die Griekse vrijheid en zedeloosheid, maar wàt interessant. En je moet toch met je tijd meegaan?
Er is niet zo véél nieuws onder de zon. Je hoeft alleen maar van het joodse geloof ons chrístelijk geloof te maken en van de Griekse cultuur onze moderne westerse cultuur. De boze is nog steeds bezig mensen van het geloof af te laten dwalen en zo God te bestrijden en naar de kroon te steken. De boze is nog steeds bezig om de maatschappelijke regels om te buigen, om zeden en gebruiken, die met het christelijk geloof te maken hebben, af te schaffen en aan de mensen een heidens levenspatroon op te dringen. De boze gebruikt daarbij nog steeds dezelfde middelen. List en geweld.
Hier, in het vrije westen vooral nog list. Listig wordt het christendom als ouderwets en streng voorgesteld, dat je in een lastig keurslijf perst van allerlei geboden en nog meer verboden, terwijl het in de moderne tijd juist vrijheid blijheid is. Listig worden de natuurwetenschappen gebruikt om het geloof te ondergraven. Het geloof in de schepping, in wonderen, in een leven na de dood, dat past toch niet meer in deze tijd, waarin we bijna van alles weten hoe het in mekaar zit? Listig, want geleidelijk, worden wetten ingevoerd, die serieuze en bijbelgetrouwe christenen met zachte drang de mogelijkheid ontnemen om bijvoorbeeld in ziekenhuizen, scholen en maatschappelijke diensten hun ethische visies in de praktijk te brengen op het gebied van euthanasie, abortus, prenataal onderzoek, huwelijk en gezin, homoseksualiteit, genetische manipulatie enz. Listig worden allerlei wonderlijke religievormen: New Age, spiritisme, transcendente meditatie, oosterse mystiek, alternatieve geneesvormen, geestelijke trainingen en oefeningen met een religieus tintje, gepropageerd als modern, als passend bij de nieuwe tijd, het nieuwe millennium, goed voor je carrière, je persoonlijkheidsvorming. Velen zijn er slachtoffer van.
En maak van de sabbat tóen maar even de zondag nù. De zondagsheiliging is nagenoeg helemaal uit het openbare leven verdwenen. Meer en meer gaan winkels 's zondags open, worden er beurzen, cursussen gehouden. Zitten ook christenen 's zondags uren voor de t.v., op het strand, in voetbalstadions, dinerend in restaurants.
Maak van de tempel maar even de kerk. Soms kun je een kogel door de kerk schieten. Kerken worden afgebroken of verbouwd tot supermarkt. Is het geen ontheiliging van tempels in deze tijd? Is het de boze ook nù niet goed gelukt de waarheid ter aarde te werpen?
Op andere plaatsen gebruikt hij geweld. Nog steeds worden christenen onderdrukt in landen als China, Iran. Hebben ze ook in Indonesië sterke tegenwind. Om ons daar maar toe te beperken.
Hoe zit het in ons eigen leven? Worden we niet allemaal besmet door de moderne, ver van God afgedwaalde samenleving? Hebben we er ons niet wonderwel aangepast? Voelen we er ons niet wonderwel in thuis? Verslaat het platte materialisme niet zijn tienduizenden, ook onder ons?
Hoe is het bijvoorbeeld met onze dagelijkse dankoffers, onze dagelijkse gebeden, schriftlezingen, stille tijden? De boze heeft het al van velen afgenomen. Hoe is het met onze gang naar de tempel, de kerk? De boze heeft het al van de massa afgenomen. Hoe is het met onze trouw aan de bijbelse waarheid? De boze heeft velen daar al van beroofd. We zijn er, al is het na minder geweld dan toen, niet zo veel beter aan toe dan Israël ten tijde van Antiochus. De bok - vreemd, de duivel wordt ook vaak voorgesteld met een gehoornde bokkenkop - de bok heeft ook nu in de strijd tegen God en zijn volk goede jaren.
En in zo'n tijd kan er uit de mond van Gods kinderen maar één kreet komen: hoelang, Here? Dat hoort ook Daniël in zijn visioen de ene heilige tegen de andere zeggen: hoelang zal dit gezicht gelden? Hoe zal het dagelijks offer weggenomen zijn, het heiligdom prijsgegeven? Hoelang zal er ontzettende overtreding wezen? Hoelang? Het wordt door de kleine schare wetsgetrouwe en zwaar vervolgde joden geroepen ten tijde van Antiochus. Het wordt door diverse psalmdichters naar de hemel geschreeuwd, wanneer hun belagers hun het leven zuur maken of ze ramp en tegenspoed als teken van Gods toorn zien. Hoe lang nog zullen, Heer, de bozen, hoe lang nog zullen goddelozen, zich vrolijk maken hier op aard? Hoelang, hoelang nog, Heer? Verbergt Gij U altijd? Hoelang nog laait het vuur van uw verbolgenheid? De apostel Johannes ziet op Patmos in een visioen onder het altaar in de hemel de zielen van hen, die gedood waren om het Woord van God en om hun getuigenis en hoort ze ook daar met grote stem roepen: Hoe lang, o heilige en waarachtige Heerser, oordeelt en wreekt Gij ons bloed niet aan hen, die op de aarde wonen?
Is dit wachtend verlangen en verlangend wachten ook een onderdeel van ons geestelijk leven? Roepen wij het ook wel eens uit: hoe lang nog, Here? Wanneer is het einde van mijn lijden en druk, mijn ziekte en pijn? Wanneer zal de boze voorgoed vergaan? Wanneer zal ik mijn zonden voorgoed kwijt zijn? Wanneer zal het onrecht, dat in de loop der eeuwen uw kinderen is aangedaan, worden gewroken? Wanneer zal het tijdperk van de rammen en de bokken voorbij zijn? Zal er niemand meer door hun hoorns geveld worden? Wanneer zal het einde zijn, de volkomen verlossing van uw volk? Maranatha, kom, Here Jezus! Hoe lang nog?
Ja, hoe lang nog? Dat weten wíj niet. Maar Gòd weet het wel. Het is een door Hem bepaalde en dus ook bepèrkte tijd. Dat mag ons tot troost zijn. De dagen dat de bok machtig is, zijn geteld. Er wordt zelfs een heel concreet getal genoemd. 2300 avonden en morgens. Een wijze van spreken, die herinnert aan de vaste avond- en morgenoffers in de tempel. 2300 keer zal het offer niet gebracht worden. Dat zijn 1150 dagen, ruim drie jaar. Daarna wel weer. En volgens de geschiedenisboeken klopt dat aardig. Heeft na ruim drie jaar de joodse verzetsheld Judas de Makkabeeër de vrijheid tijdelijk aan het volk teruggegeven en is de offerdienst door hem hersteld. De Here telt de dagen, dat de boze machtig is. De Here telt de dagen, dat Hij niet aan zijn eer komt. De Here telt de dagen, dat zijn volk moet lijden om wille van het geloof. En Hij telt die dagen àf. Er komt een eind aan. Nu soms voorlopig, straks echt voorgoed.
En de Here zal daar zelf voor zorgen. Hij zal het zèlf doen. De bok zal uiteindelijk zonder mensenhanden vernietigd worden. Dus door de hand van God. Heel lang komt God niet tussenbeide. Heel lang laat Hij de kwade machten zichzelf vernietigen, zoals de bok de ram vertrad. Laat Hij hen, die het zwaard nemen ook door het zwaard vergaan. Heel lang laat Hij de kwade machten zelfs heersen. Maar op de door Hem vastgestelde tijd grijpt Hij in. Voor goed. Tot schrik van zijn vijanden. Tot troost van zijn kinderen.
Zij zijn immers zijn sieraad, zoals ook Israël hier genoemd wordt. We zijn als Israël en als de ware christelijke gemeente dierbaar en kostbaar in zijn ogen. We zijn zijn schat. Zijn pronkjuweel. Hij zal ons niet verliezen. Zal ons zich niet laten ontroven. Hij zal ons altijd bij zich dragen. Omdat Hij voor eeuwig goede sier met zijn verlosten wil maken. Dat geeft ons vrede en rust, ook als we in deze wereld door veel noden heen moeten. Dat geeft ons ook hoop op de eeuwige zaligheid. Wanneer de dienst van lof en eer aan God volledig hersteld zal zijn in de hemel. Dan zal die dienst nóóit meer belemmerd worden. Dan zal het hemelse heiligdom nooit meer ontheiligd worden. Ja, er zal dan geen tempel meer gezien worden, want de Here, de almachtige God is dan haar tempel en het Lam. Inderdaad, niet de rám, maar het Lám zal overwinnen. En zo zal niet het geweld, maar de liefde zegevieren. Zo zal de weg van de macht dóódlopen en de weg van het offer dóórlopen. Dezelfde engel Gabriël, die in het visioen de betekenis van de wonderlijke beelden aan Daniël uitlegt, zal eens een jonge vrouw vertellen, dat ze door de kracht van de Heilige Geest en door de overschaduwing van de Allerhoogste een zoon zal krijgen, die voor eeuwig op de troon van David zal zitten, wiens koninkrijk geen einde zal kennen. En daarom: volg niet de ràm na, maar volg het Lám na. Jezus Christus. Verwacht het niet van alle hoorns van macht en geweld, maar van de hoorn des heils, door God zelf in Israël opgericht en aan Davids huis toegezegd. Want gelukkig is een hoorn niet alleen symbool van botte stootkracht, maar ook van weldaad en overvloed. En zo van alles wat God aan zijn kinderen wil geven door zijn zoon Jezus Christus. Gode zij dank, die ons steeds weer en tenslotte definitief wil redden uit de brute macht van alle rammen en bokken en ons onder zijn heilzame heerschappij wil brengen. En dan mogen we met psalm 18 zingen: o hoorn des heils, U loof ik voor altijd, ik roep het uit, want Gij hebt mij bevrijd.
En dat zal allemaal écht gebeuren. Wat God belooft, maakt Hij waar. Zijn heerlijk Woord komt altijd uit. Gabriël zegt het ook tegen Daniël: dit gezicht nu is waarheid. Sluit het toe. Bewaar het. Onthoud het. Sluit het op in je gedachten. Want het zal nog wel een poosje duren, voordat deze dingen plaats vinden, maar ze zullen werkelijkheid worden.
En het kwam ook zo uit in de geschiedenis van Gods volk, ten tijde van Antiochus en Judas de Maccabeeër. De Here laat van zijn Woorden geen ter aarde vallen.
Maar nemen we de Here serieus in wat Hij ons te vertellen heeft? Blijven we er onverschillig onder of raken we ervan onder de indruk? Wekt het heftige emoties bij ons op? Bij Daniël wel. Hij is er wèg van. Hij is er zelfs een tijdje náár en zíek van. Van de verwoestingen, die het kwaad aanricht. Van de noden, waar Gods volk doorheen moet. Ik hoop, dat Gods Woord het ons ook als in een visioen te zien geeft. Dat we zo uit Gods Woord ontdekken, hoe de wereldgeschiedenis in elkaar steekt, welke strijd der geesten daarin plaats vindt en hoeveel slachtoffers de rammen en de bokken steeds maken. Maar dat datzelfde Woord ons ook moed en hoop geeft, omdat de kwade dagen zijn geteld, omdat het einde van de gramschap nabij is. En dat geeft dan de kracht om door te gaan op de weg van het geloof. Om, hoewel deze aarde strijdtoneel is van rammen en bokken, ongestoord het opgedragen werk te doen, ons positief voor mens en samenleving in te zetten. Met een geloofsgeheim en heilsgeheim in het hart, dat anderen niet kennen en ook niet bij jou zoeken. Dat te kostbaar en te teer is om er bij jan en alleman mee te koop te lopen, al mag er nu en dan wel van worden getuigd. Zoals ook Daniël na de dagen, dat hij zich heel naar voelde, tóch weer opstaat en het werk voor zijn koning in Babel doet, nog steeds ontzet over het visioen, maar toch in staat zich zó te beheersen, dat niemand het kan merken. Laten we zo onze plicht doen. Niet onwetend over de grote dingen van God. Maar met een visioen. Een visie. Een droom in de werkelijkheid, tot de droom werkelijkheid wordt. Tot heil van ons. Tot straf van de boze, van de bok en het ram. En bovenal tot eer van God en van het Lam. Amen.
Rapporteer
My comments