Geboorte van Izaäk
Wil je eerst het gedeelte uit de bijbel lezen?
Voor 't laatst gehouden op 8 augustus 2004 te Hattem
Gemeente des Heren,
Gelachen wordt er niet zo váák in de kerk. Waarom eigenlijk niet? Waarom moeten de gezichten hier altijd in de plooi, zo strak en ernstig? Waarom gaat het er 's zondags altijd zo serieus aan toe? Er mag toch wel wat humor en vrolijkheid bij te pas komen? Dat maakt een kerkdienst, die toch al niet in de mode is, wat aantrekkelijker. En we vinden ook humor in de bijbel. Daar zijn zelfs boekjes over geschreven.
Maar je kan het ook niet zo gepást vinden om hier te lachen. Het gaat hier nu eenmaal om ernstige zaken. Om onze zonden, om de diepste levensvragen, om onze eeuwige bestemming. Alles op zijn tijd. Er is heus wel een tijd om te lachen, maar als we het over díe zaken hebben, niet. En aan een dominee, die ook nog een soort cabaretier wil zijn, kan je je ergeren. Ja, lacht men in de wereld al niet véél te veel? Men huppelt over de ernst van het leven heen. Het is bijna iedere avond lachen, gieren, brullen voor de t.v., met comedies, cabaretprogramma's, humoristische films enz. Goedkope verstrooiing die je afleidt van wat er in het leven echt te koop is. Dan moet de kerk zich juist anders opstellen. En daar zit óók wat in.
Het is trouwens wel belangrijk hóe en waaróm je lacht. Wat lichte humor moet kunnen, ook in de kerk. Maar de lach van leedvermaak is weer wat anders, evenals galgenhumor. En de schaterlach om platte lol ook, evenals de slappe lach om niks. En de voordurend gemaakte obligate glimlach op het gezicht ook. Soms lachen we om iets wat eigenlijk om te huilen is. Zit er zelfs bitterheid en grote teleurstelling achter een lach. Vreemd, dat we zelfs uitdrukkingen kennen als: Ik lach me een ongeluk, ik lach me dood.
In elk geval, nu het over de geboorte van Isaäk gaat, moeten we het over de lach hebben. Want zijn naam wordt duidelijk met het hebreeuwse woord voor "lachen" in verband gebracht. Zelfs al ver vóór hij geboren werd.
En meestal wordt direct aan Sára gedacht, maar Abraham was de éérste die lachte. Als God zijn verbond met hem bevestigt, het staat in Genesis 17, belooft de Here óók: Ik zal Sara zegenen en ook zal Ik u uit haar een zóón schenken. En wat is Abrahams reactie? Hij werpt zich op de grond, lacht en zegt bij zichzelf: zal aan een honderdjarige een kind geboren worden en zal Sara, een negentigjarige, baren? Dat gaat toch tegen alle regels van de natuur in? Dat kan toch niet? Onmogelijk! Abraham lacht het uit, maar eigenlijk had hij het liefste een potje gejankt. Hij had lang naar de belofte die de enige zin van zijn bestaan voor hem was, uitgezien. Maar nu kan hij er niet meer in geloven. Zijn lach is de lach van het teleurgestelde ongeloof.
En dat is bij Sara helemáál het geval. Drie vreemdelingen komen bij Abraham op bezoek. Hij ontvangt ze gastvrij, laat snel een maaltijd voor ze klaar maken. En dan zegt één van hen: Zeker zal ik over een jaar bij u terugkomen, en dan zal uw vrouw Sara een zoon hebben. En dat terwijl Abraham en Sara oud zijn en het Sara al lang niet meer naar de wijze der vrouwen gaat, zoals er staat, ze dus al lang niet meer ongesteld werd. Sara hoort het door het tentdoek heen, en ze lacht in zichzelf en denkt, eigenlijk wat grof en bitter: zal ik nog heetgebakerd van een vrijpartij kunnen genieten, terwijl ik zo oud ben en mijn man ook? Haar lach is dus zelfs wat sarcastisch, honend. Ze wil ook absoluut geen hoop meer koesteren en misschien wel voor de zoveelste keer blij gemaakt worden met een dooie mus. Ook háár lach is die van het teleurgestelde ongeloof.
En hoeveel mensen lachen niet ongelooflijk. Létterlijk ongelooflijk. God is liefde? God is machtig? God helpt en redt? God kan wonderen doen? Laat me niet lachen! Ik kan er alleen maar om lachen. Om die sprookjes. Er bitter en cynisch om lachen. Het gaat allemaal toch volgens de orde van de harde grillige natuurwetten, of zelfs volgens de orde van het onrecht en de rottigheid onder de mensen?
En misschien zijn wíj ook wel aan zulk lachen toe. Als we de ene klap na de andere krijgen. Als we steeds een kruis moeten dragen, dat maar niet van ons afgenomen wordt. Als we hevig in mensen en in God teleurgesteld worden. We kunnen wel eens heel bitter zijn, omdat God voor ons gevoel een spelletje speelt met onze diepste verlangens. Het verlangen van gezondheid. Elke keer hoop je, dat het wat beter met je gaat en elke keer komt daar die terugslag, kán je minder, heb je méér pijn. Het verlangen van vrede en harmonie in je gezin. Elke keer doe je daar je best voor en bid je erom. En dan breekt er weer zo'n knallende ruzie uit die de sfeer dagenlang verziekt. Het verlangen van vrede op aarde. Elke keer hoop je daar op en dan zie je op de t.v. weer die verminkte lichamen op straat liggen. En - om in de buurt van Sara te komen - misschien ook wel het verlangen van een kind. Elke keer weer maak je van de moderne medische middelen gebruik, middelen die anderen zelfs op of over het randje van de ethische toelaatbaarheid vinden, maar zij hebben makkelijk praten - en het mag toch niet baten. Dan kan je wel eens cynisch gaan lachen om Gods beloften van heil, vrede, gezondheid, reddende wonderen. Kom nou. Mij niet meer gezien. Alles wat dat evangelie ons toezegt? Lachwekkend! Omdat het gewoon niet gebeurt.
En toch gebeurt het wel! Toch maakt God zijn beloften waar. Want Isaäk wordt geboren. En Sara zegt: God heeft gemaakt, dat ik lach. En dat is een heel ándere lach. Dat is de lach van de uitbundige vreugde over de onvoorstelbare wonderen van Gods liefde en genade. Dat is de lach vanwege het feit, dat het onmogelijke toch mogelijk is bij God. Dat is de lach om het enorme geluk, dat de Here schenkt aan ieder, met wie Hij zijn verbond heeft gesloten. Dat is de lach omdat God er tóch is, en Hij tóch goed is en tóch doet wat geen mens kan doen.
Anderen gaan dan vast en zeker lachen om de praatjes, die over Sara worden rondverteld. Sara zegt ook: ieder die het hoort, zal om mijnentwil lachen. Iemand in de negentig een kind? In wat voor goedkope sensatiekrant heeft dat gestaan? Of in wat voor goedkope evangelisatiefolder heeft dat gestaan? En toch is het waar!
Izaäk. Een wonderlijke naam. Laten we het maar vertalen als: men zal lachen. Men zal ongelooflijk, ongelovig, lachen. Men zal ook gelooflijk, gelovig lachen. Abraham en Sara deden het eerste eerst en het laatste daarna. En wie het laatst lacht, lacht het best. Hoe lachen wij? In bitter, cynisch, sarcastisch ongeloof of in blij, verrast, uitbundig geloof?
De Here wil voor dat laatste zorgen. Hij wilde dat bij Abraham en Sara. Hij wil dat ook bij ons.
En hoe doet Hij dat? De Here bezocht Sara, zoals Hij gezegd had, en de Here deed aan Sara, zoals Hij gesproken had. Het staat er in de prachtige hebreeuwse dichtvorm van de parallellie, zoals we die ook in de psalmen vinden. Twee zinnen die bijna het zelfde zeggen. Om het alle nadruk te geven.
De Here bezocht Sara. En als de Here ons bezoekt, dan schenkt Hij ons bijzondere aandacht, doet Hij bijzondere daden aan ons. Soms zijn het straffende en oordelende daden. Als u naar mij niet luistert, zo waarschuwt Hij later Israël, zal Ik u met verschrikking bezoeken. Maar meestal zijn het wonderlijk réddende daden. Het is bijvoorbeeld een veel gebruikt woord als het gaat om Gods bevrijding van zijn volk uit Egypte. Als de Here ons bezoekt, ziet Hij vooral liefdevol en helpend naar ons om in onze noden en zorgen. Zoals bij Israël in de slavernij en bij Sara in haar onvruchtbaarheid. De Here bezocht Sara. Wat heerlijk om bezoek, visite te krijgen van onze Here. En eigenlijk hebben we dat allemáál al gehad. Want Hij heeft onze aarde bezocht in Jezus Christus. Hij is in zijn Zoon bij ons op visite gekomen. De lofzang van Zacharia spreekt daarvan, als het het zelfde woord gebruikt als in onze tekst: Geloofd zij de Here, de God van Israël, want Hij heeft omgezien naar zijn volk, het bezocht, en heeft verlossing gebracht. En is het eigenlijk niet het heerlijk geheim van ieder die geloven mag? De Here zag naar mij om, kwam op visite in mijn leven. In Jezus, zoals die mij voor ogen werd geschilderd in de bijbel, de preken, de verhalen over hem op school enz. En Hij kwam vooral als trooster in verdriet, als redder in nood. Beste mensen, als het huilen je nader staat dan het lachen, er is bezoek voor u! De Here! Fijn bezoek. Bezoek, dat niet lachwekkend is, zoals de ongelovige beweert, maar dat wel de lach wekt, de lach van blijdschap om Gods verlossing.
De Here bezocht Sara, zoals Hij gezegd had en de Here deed aan Sara zoals Hij gesproken had. Met andere woorden: wat God zégt, dóet Hij ook. Soms zegt Hij er de tijd bij, zoals bij Abraham en Sara. Over een jaar. En zo baarde Sara Abraham een zoon te bestemder tijd. Soms zegt Hij er de tijd niet bij. Soms zegt Hij er de wijze bij, soms niet. En dan gebeurt het wel eens op een andere tijd en wijze dan wij denken. Maar het gebeurt wel. Je kunt op Hem aan, je kunt Hem vertrouwen. God is geen man dat Hij liegen zou, moest Bileam tegen Barak zeggen, eigenlijk tegen wil en dank. Wij mensen kunnen wel eens grote woorden gebruiken, waar kleine daden of helemaal geen daden op volgen, maar de Hére kan dat niet. Wat Hij belooft, maakt Hij waar. Ook als wij daar al lang niet meer in geloven. Uw woord is de waarheid, zei Jezus in zijn hogepriesterlijk gebed. En juist in Hem zijn Gods beloften ja en amen, worden ze heerlijk vervuld. God doet met name zoals Hij in zijn evangelie zegt. Geloof daar nou maar in. Het is heus waar. Sara heeft het aan den lijve ervaren dat je de Here op zijn woord vertrouwen kan. En dat kunnen wij ook. Al moeten we wel goed weten wat de Here in zijn Woord gezegd en gesproken heeft en wat gedachtespinsels van óns zijn.
En dan geeft Gód redenen om te lachen. Maar wel Híj alleen! De Hére bezocht Sara. De Hére deed aan Sara. Het is dus de Hére, en niemand anders. Het zijn niet wíj met ons gelovig of ongelovig geknoei. Wat mensen verzinnen om er toch nog iets van te maken, om het net echt te doen lijken, is eerder om te huilen dan om te lachen. Zoals ook Abraham en Sara er eigenlijk maar een potje van gemaakt hebben. Ze schakelden de slavin Hagar in, bij wie Ismaël werd geboren met Abraham als vader. En nadat Abraham ongelovig had gelachen over Gods beloften van een zoon voor Sara, had hij ook gevraagd: och, mocht Ismaël voor uw aangezicht leven. Mocht ik toch verder in hem toekomst hebben. Mocht hij de drager van uw beloften zijn. Wíj regelen het wel even op een ongelukkige manier. En we nemen genoegen met het menselijk haalbare. Dan zijn we al tevreden. En als het éven gaat knijpen, maken we ook nog zondige bokkensprongen, zoals Abraham, die Sara bij de farao van Egypte en koning Abimelech voor zijn zuster uitgaf, zodat Gods uitverkorene en het heerlijke voorwerp van zijn wonderlijke beloften bijna in een harem was terechtgekomen. Méér valt van óns niet te verwachten. Maar van de Hére kan je álles verwachten. De Here doet het, zoals Hij beloofd heeft. De God met die heerlijke naam, die op zijn trouw wijst. Jahweh. Here. Ik zal er bij zijn.
Van de Here mag je nog het onmógelijke verwachten. Want wat bij de mensen onmogelijk is, is mogelijk bij God. Het was onmogelijk bij Abraham. Die was immers al honderd jaar oud toen hem zijn zoon Isaäk geboren werd. De hebreeënschrijver noemt hem een verstorvene. De mogelijkheden om het leven door te geven, waren bij hem uitgeblust. En Sara's onvrucht-baarheid loopt helemáál als een rode draad door de aartsvadergeschiedenis heen. Het staat al in Genesis 11, in de stamboom van Sem, vóórdat Abraham door God uit Ur der Chaldeeën geroepen werd. Saraï nu was onvruchtbaar. En tóch werd Abraham een zoon geboren en werd Sara zwanger en baarde zij hem een zoon. Gods wonder uit de totale en radicale onmogelijkheid van ons mensen. Want wie had nog aan Abraham durven toezeggen: Sara zoogt kinderen, geeft kinderen de borst? Zo is Hij. Zo doet Hij. Hij maakt de zure lach om wat niet kan tot de gulle lach om wat toch gebeurt.
Zo deed Hij het bij degene, met wie Hij zijn verbond met ons mensen begon. Zo deed Hij het daarna wel vaker. Denk maar aan de wonderlijke geboorte en bewaring van Mozes terwijl de vroedvrouw hem toch had moeten doden, de wonderlijke geboorte van Simson terwijl zijn moeder onvruchtbaar was, de wonderlijke geboorte van Johannes de Doper terwijl Elizabeth onvruchtbaar was en zij met haar man Zacharias intussen op hoge leeftijd waren gekomen. Zo deed Hij het helemáál bij degene, door wie Hij dat verbond bevestigde en vervulde. De Here Jezus. Hij is helemáál op aarde gekomen, niet door de wil, de macht, de potentie van mensen, Jozef kwam er niet aan te pas, maar door de wil van Gód. De Here bezocht Maria zoals Hij gezegd had en de Here deed aan Maria zoals Hij gesproken had. De Heilige Geest kwam over haar en de kracht van de Allerhoogste overschaduwde haar. En zo werd de Zoon van God uit haar geboren. Niets uit ons. Alles uit God. Als een puur wonder. Als pure genade. Een rijsje, een twijgje uit dood hout. Want meer zijn wij niet. Wij brengen er niets van terecht op deze wereld. De meeste van ons zorgen wel voor nageslacht, maar het échte leven, zoals God het bedoelde, produceren ook wíj niet. Werkelijke vrede en liefde overal. Gelijke rechten voor ieder. Geluk voor allen. Een leven zonder vervreemding en verwijdering, zonder pijn en verdriet. We brengen het níet voort. Wat dat betreft zijn we echt nét zo onvruchtbaar als Abraham en Sara. Maar Gód wil het geven in Jezus Christus. God wil in Hem als zijn beloften van heil en vrede heerlijk vervullen. Een compleet mirakel.
God gaat door, waar wij al lang gestopt zijn. God opent een toekomst, waar wij niet meer vooruit durven kijken. God geeft leven, waar het bij ons al lang de dood in de pot is. Nooit kan het geloof teveel verwachten. Wat Gods liefde wil bewerken, ontzegt Hem zijn vermogen niet. En de Here Jézus is daar het grote bewijs van. Het kán niet dat God een welbehagen heeft in mensen, die verloren liggen in zonde en schuld. Het kán niet dat God zelf naar hen neerdaalt, zich met hen verzoent, en zijn eeuwige toekomst van heil voor hen opent. En tóch is het gebeurd. U is heden de Heiland geboren. Het kindje dat niet kón komen en tóch kwam. Jezus. God heeft gemaakt dat ik lach. Lach van blijdschap om Gods liefde, ontferming, trouw. Lach van blijdschap om Gods overwinning over de zonde, de duivel, de dood. Lach van blijdschap om Gods zaligheid voor al zijn kinderen. Jezus. Door wie God al zijn belofte heerlijk vervult. Jezus. Het kind van de lach. Gods brenger van vreugde op deze vaak zo verdrietige aarde.
Ieder die het hoort, zal om mijnentwil lachen, zegt Sara. Misschien eerst de spottende lach. Wat een rare praatjes doen over Sara de ronde. Ze zou bevallen zijn. Later de lach van verwondering en vreugde. Het is tóch waar. Wat een wonder van God. Die toóh nog gedaan heeft, zoals Hij gesproken had. En zo gaat het ook met Jézus. Er mag in deze wereld de spottende lach van het ongeloof zijn over Hem. Daar zijn ook mensen die het evangelie horen en anders gaan lachen. Gelóvig gaan lachen van verbazing en blijdschap om wat de Here ons in zijn Zoon aan goeds gegeven heeft. Aan redding en vergeving. Aan hoop en toekomst tot over de dood heen.
En dát geloof hóórt er bij. Ook nu bij ons. Er zit voor ons gevoel op dit punt nogal wat spanning tussen oude en nieuwe testament. In Genesis maakt Sara niet zo'n erg gelovige indruk, terwijl in Hebreeën staat: door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem die het beloofd had, betrouwbaar achtte. Maar zijn wij vaak niet van die ambivalente, in ons hart zo heen en weer, op en neer schommelende mensen? Schommelend tussen ongeloof en geloof? En kan het daarom niet allebei waar zijn? En groeit ook het groene twijgje van ons geloof niet altijd op het dode hout van ons ongeloof? Zei ook Maria bij de aankondiging van Jezus' geboorte niet eerst: hoe zal dat geschieden daar ik geen omgang met een man heb? En daarna: Zie, de dienstmaagd des Heren, mij geschiede naar uw woord? Zo zal ook bij Sara dat oude geloof, waardoor ze Abraham is gevolgd op de weg die de Here hen wees, toch wel weer, tegen het ongeloof in, boven zijn gekomen. Want slechts langs de weg van gelóven maakt God zijn beloften waar. Op het gelóóf geeft de Here zijn wonderen van goedheid, troost en ontferming. Op het gelóóf schenkt Hij vergeving en eeuwig leven. Het geloof is de overwinning, die de wereld overwint, schrijft Johannes.
En dat geloof komen we toch ook wel weer in Genesis tegen. Sara belijdt het: God heeft gemaakt dat ik lach. Abraham geeft zijn zoon de naam, die God hem tevoren had opgedragen. En hij besnijdt Isaäk als die acht dagen oud is. Ze gaan de weg van het geloofsgetuigenis en de geloofsgehoorzaamheid. Ze gaan de weg van het verbond. En die weg horen ook wíj te bewandelen. De weg van gehoorzaam doen wat de Here ons vraagt? Elke dag daar trouw in zijn. Leven naar Gods "gij zult". Elke dag in de navolging van de Here Jezus wandelen. Elke dag de Here en de naaste liefhebben.
De weg ook van het getuigen. Van het dóórvertellen wat de Here aan ons gedaan heeft. God heeft gemaakt dat ik lach. Dat ik blij ben, gelukkig ben, me omringd weet door zijn zorg, zijn zegen, zijn wonderen. God heeft gemaakt, dat ik doe wat ik uit mij zelf niet kan. Dat ik, vanuit mijzelf geestelijk dode en onvruchtbare, toch vruchten voortbreng van geloof en bekering. God heeft gemaakt, dat ik weer vooruit kan kijken, weer toekomst heb, er leven uit mij voorkomt, dat gericht is op zijn Koninkrijk.
De weg ook van het leven in Gods verbond. In Gods nieuwe verbond in de Here Jezus Christus. Voor ons niet meer de weg van de besnijdenis, zoals bij Abraham, maar de weg van de Doop. Wat wil zeggen: de kinderen, die we gekregen hebben, terugleggen in de handen van de Drie-enige. Ze opvoeden en voorgaan in het geloof in de Here Jezus. In alle omgang met hen er op gericht zijn, dat ze bestemd zijn voor de Here en zijn dienst en voor zijn eeuwig Koninkrijk.
Er wordt in de kerk niet zo vaak geláchen. En tóch, als de lach van blijdschap, van geluk érgens thuis hoort, is het híer. Blijdschap in de Here. Geluk door de Here. Isaäk. Men zal lachen. En het is God, die doet lachen.
Israël is eens wonderlijk door de Here verlost uit de ballingschap van Babel. En ze zongen daarop een prachtig lied, waarin de lach niet ontbreekt. Psalm 126.
Toen God de Heer uit 's vijands macht
Sions gevangnen wederbracht
en ons verloste uit nood en pijn,
scheen het een blijde droom te zijn.
Wij lachten, juichten, onze tongen
verhieven 's Heren naam en zongen.
Toen hieven zelfs de heidnen aan:
"De Heer heeft hun wat groots gedaan".
Nog wonderlijker verlossing is die van de Here Jezus. Het kind dat niet kon komen en toch kwam. Het kind dat vertelt van Gods nieuwe leven op die dooie boel, die wij mensen er op deze aarde van gemaakt hebben. Het kind, waarin ons dat nieuwe leven toelacht. Het kind door wie helemaal alle geslachten van deze aarde gezegend zijn. Het kind waardoor de Here ons wat groots gedaan heeft. Het kind, dat waardoor ik zing, in dankbare verwondering:
Mijn hart wil blij opspringen,
het kan niet treurig zijn,
ik lach en loop te zingen
in louter zonneschijn.
De zon die staat te stralen,
o Jezus, dat zijt Gij.
Ik dank U duizendmalen,
wat zijt Gij goed voor mij!
Amen.